De Nieuwe Stem. Jaargang 15
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Jan Romein
| |
[pagina 4]
| |
recht, ook kan betogen dat dit geen reden tot oorlog behoeft te zijn, het verschil verdwijnt daarmee niet, en heeft zijn konsekwenties. Dit beeld is slechts het omgekeerde van dat wat Duitsland in de dertiger jaren te zien gaf. Hitler kon immers de werkloosheid alleen opheffen door de wapenproductie te verdubbelen en zelfs ten koste van alles te verdrievoudigen. Het lijkt dan ook niet waarschijnlijk, dat men in de V.S. in staat zal zijn te ontwapenen, zelfs wanneer de noodzaak daarvan wordt ingezien. Natuurlijk zal ook de U.S.S.R. evenmin tot ontwapening overgaan, wanneer in de V.S. haar voorbeeld niet gevolgd wordt. Daardoor blijft het gevaar van oorlog bestaan en dat betekent automatische en totale oorlog. Want de geschiedenis heeft in ieder geval geleerd, dat het maken van wapens een stimulans is voor het gebruiken ervan, wanneer dit nodig is, of alleen maar nodig lijkt. Wanneer U in de volgende pagina's dan ook een pleidooi vindt voor de neutraliteit van Europa in de koude oorlog tussen de V.S. en de U.S.S.R. is dit vooral om een bijdrage tot oplossing van het probleem: oorlog of vrede te leveren. Uit wat hierboven gezegd is volgt niet, dat wij pleiten voor een directe en totale ontwapening in een neutraal Europa, maar wij pleiten voor een zodanige verandering van de Europese economie, dat het mogelijk zal worden tot ontwapening over te gaan zonder daardoor werkloosheid op grote schaal te veroorzaken, met andere woorden, voor een socialistische economie in Europa. Dit lijkt op dit ogenblik een onwaarschijnlijke ontwikkeling, maar zij is in ieder geval uitvoerbaarder hier dan in de V.S. Het lijkt ons te meer wenselijk, zo niet noodzakelijk, omdat wij ook een ander feit onder ogen moeten zien, dat te vaak vergeten wordt, n.l. de op gevaarlijke wijze groeiende kloof tussen de industrieel ontwikkelde landen en de niet-geïndustrialiseerde. Dit feit staat weliswaar niet direct in verband met de zogenaamde koude oorlog, maar het is er toch zeer nauw mee verbonden. Dit is overigens wel bekend aan diegenen, die de interna- | |
[pagina 5]
| |
tionale betrekkingen op de voet volgen. Bovendien zou deze kloof op zichzelf reeds een potentiële oorzaak voor een oorlog kunnen zijn. Bij deze kloof staan de V.S., de U.S.S.R. en Europa aan de ene kant van het ‘stalen gordijn’; Azië, Afrika en Latijns Amerika aan de andere kant, waarbij China en India nog slechts het begin van een uitzondering vormen. De kloof moet overbrugd worden en dit kan alleen door financiële en technische hulp van buiten, omdat de industrialisatie van de onderontwikkelde gebieden waarschijnlijk niet zo georganiseerd kan worden als dit door de revolutionaire Russische en Chinese regeringen is gedaan. Want niet-communistische regiems kunnen zich zelf niet dezelfde druk op de magen van hun onderdanen veroorloven, zonder de kans te lopen opgeblazen te worden! De noodzaak van een dergelijke hulp wordt reeds lang erkend. Ik zou mijn ergste vijand niet toewensen om de bibliotheek uit te lezen die gevuld is met boeken, brochures en artikelen over dit onderwerp. In deze mateloze hoeveelheid literatuur echter schuilt juist het zwakke punt. Er is veel meer hulp op papier dan in werkelijkheid geboden en niettegenstaande vele ernstige pogingen blijkt het probleem zo moeilijk op te lossen, dat er vaak op onjuiste wijze hulp geboden wordt. Nog steeds lijkt de door het Westen geboden hulp te vaak op het oude kolonialisme in die zin dat het in de eerste plaats om export van kapitaal en exploitatie van grondstoffen door dat kapitaal te doen lijkt. Het gaat echter in wezen om de industrialisatie van de onderontwikkelde landen en deze zou zó uitgevoerd moeten worden, dat zij de extreme armoede van de Afrikaanse en Aziatische massa's zou opheffen. Men moet deze armoede uit eigen waarneming kennen en daar slechts weinigen deze kennis bezitten, beseffen ook die Europeanen en Amerikanen, die in het algemeen toch niet onverschillig zijn voor het lot van hun medemensen, de omvang en volstrektheid van deze armoede niet. | |
[pagina 6]
| |
Als voorbeeld van de geweldige kapitalen, die nodig zullen zijn, willen wij India nemen. Haar derde vijf-jarenplan, dat in april 1961 in werking zal treden, vereist een investeringskapitaal, dat volgens voorlopige berekeningen ongeveer 7,500 millioen pond sterling bedraagt, waarvan tenminste de helft uit het buitenland moet komen, omdat India, ondanks zijn 400 millioen inwoners slechts de helft kan opbrengen. Dit vooruitzicht is niet schitterend en wordt dat nog minder, wanneer wij voor ogen houden, dat volgens in Calcutta gepubliceerde cijfers de V.S. sinds de onafhankelijkheid van India, dus in de afgelopen twaalf jaar, 2000 millioen dollar gegeven hebben. Dit is niet alleen slechts één vijftiende van het kapitaal, dat in de jaren 1969-75 nodig zal zijn, maar bovendien werd de helft ervan gebruikt om voedsel te kopen en niet om de productie te bevorderen. En de andere helft werd dan nog gedeeltelijk aan militaire doeleinden besteed. Wat heeft dit duister toekomstbeeld van het onderontwikkelde deel van de wereld - en dat is het grootste deel - te maken met het probleem van een eventuele Europese neutraliteit, die toch ons onderwerp is? Meer dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Immers neutraliteit van Europa alleen is niet voldoende. Zij dient ons inziens verbonden te worden met de neutraliteit, waarnaar de meeste nieuwe staten streven, die na de tweede wereldoorlog ontstaan zijn. Hulp van buiten is hun natuurlijk zeer welkom, maar op voorwaarde, dat het hun uiterst lichtgeraakte nationale gevoelens niet kwetst. Feitelijk vrezen zij zowel de V.S. als de U.S.S.R. ‘et dona ferentes’, gelijk eens de Trojaanse priester Laokoön de Grieken. Zij kunnen er nooit helemaal zeker van zijn, dat zij niet het Trojaanse paard binnen hun muren zullen halen, wanneer zij hulp aanvaarden van een van de twee super mogendheden. Op dit punt blijken zo totaal verschillend geäarde en geöriënteerde staatslieden als Nehru, Sukarno en Nasser eender te denken. De schrijver herinnert zich een conferentie, die kort na de tweede wereldoorlog in Amsterdam gehouden werd en die georganiseerd was door het toen ten on- | |
[pagina 7]
| |
zent bestaande comitee voor actieve democratie. Een van de sprekers pleitte toen al voor Europese neutraliteit in de koude oorlog, die destijds zijn eerste kille schaduwen begon te werpen. Maar zijn stem was die eens roependen in de woestijn. Hij werd door sommigen bestreden, die in naam van bijna alle aanwezenden zeiden, dat Europa te zwak was voor zo'n positie. Neutraliteit, zeiden zij terecht, kan nooit krachtdadig zijn zonder een reëele macht achter zich, laat staan dat een neutraal Europa op een of andere wijze de positie van scheidsrechter kan innemen. Niemand viel het in, dat eens het ogenblik zou kunnen komen voor een derde kracht, bestaande niet alleen uit Europa, maar uit Europa samen met in potentie machtige staten in drie andere continenten, en dat kon in dat tijdsgewricht ook nog niet, eenvoudig omdat deze staten toen nog niet bestonden. Maar nu is de situatie in twee opzichten veranderd. Europa, hoewel minder machtig en invloedrijk dan het vóór de tweede wereldoorlog nog was en onvergelijkelijk minder machtig dan voor de eerste, is toch niet zó zwak meer als vlak na de tweede wereldoorlog. Bovendien zijn er nu een aantal staten, die, even machteloos als Europa zelf op militair gebied, in getalsterkte en invloed in U.N.O. en in hun vastberadenheid om hun onafhankelijkheid te bewaren, zeer zeker gewicht in de schaal leggen. Sprekende over Europa bedoelen wij niet klein-Europa of het Europa van de zes, zeven of welk ander getal dan ook, maar geheel Europa, van Ierland tot de Oost-grens van Polen en van de noordkaap tot Creta. Op het eerste gezicht lijkt dit een tamelijk onwezenlijk idee; de lezer zal van mening zijn, dat het ondenkbaar is, dat de Sowjet-Unie ooit de Oost-Europese staten neutraal zal laten zijn. Maar daar ben ik niet zo zeker van. Wanneer dit grote, echte Europa werkelijk neutraal zal zijn, kan de Sowjet-Unie daar niets tegen hebben, want zij heeft dan niets meer te vrezen van het Westen. Het is zo te zeggen alleen maar de politieke aanvulling van het militaire neutralisme van het Rapacki-plan. Een neutraal Duitsland is beter dan | |
[pagina 8]
| |
een verdeeld Duitsland, waarvan het Westelijk deel verre van neutraal is. De voornaamste bestaansreden van de derde macht, als boven uiteengezet zal zijn de vrede te bewaren. Mocht toevallig een oorlog tussen de V.S. en de U.S.S.R. dreigen - want ik geloof niet en heb nooit geloofd dat een van beide opzettelijk oorlog wil voeren - dan zou deze derde macht zeggen: Pas op, als jullie oorlog gaan voeren, doen wij niet mee, wat jullie voorwendselen ook zijn. Maar naast de hoofdreden is er nog een van nauwelijks minder belang: de mogelijkheid van neutrale hulp aan Aziatische en Afrikaanse staten. Van een neutraal Europa kunnen zij aannemen, wat zij slechts aarzelend van een van de twee grote machten zullen accepteren, omdat zij noch militaire noch politieke invloed van een neutraal Europa te duchten hebben. Als de Europese beschaving werkelijk zo vitaal is als sommigen geloven - en ik hoop dat zij dat is, - kan dit het beste op deze wijze bewezen worden. Moge ik nog even recapituleren: Mijn antwoord op de vraag mij door de redacteuren van Western World gesteld, of ik voor het neutraliseren van Europa ben en waarom, is het volgende: Als neutraliteit wordt gedefinieerd als vrijheid van handelen zowel ten opzichte van de V.S. als van de U.S.S.R. ben ik er voor. En ik ben er voor, ten eerste omdat het een mogelijkheid zou kunnen scheppen om ons hele continent te verenigen en in de tweede plaats omdat neutraliteit van dit verenigde Europa een grotere mogelijkheid biedt voor economische verandering in socialistische zin, in de derde plaats omdat dit socialistische Europa voor een groot gedeelte kan ontwapenen, in de vierde plaats omdat ontwapening het Europa mogelijk zal maken om financiële en technische steun te geven aan de onderontwikkelde landen op een wijze, die niet geheel buiten de proporties van hun behoefte ligt; en tenslotte omdat het blok van neutrale staten, gevormd door Europese en niet-Europese staten sterk genoeg zal zijn om vrede af te dwingen wanneer, tegen de verwachtingen in, het duisterste uur voor de mensheid | |
[pagina 9]
| |
zou aanbreken. De schrijver vreest tenslotte twee dingen: Ten eerste, dat hij niet in de pas loopt met de heersende meningen in de Westelijke en Oostelijke wereld. Hij vindt dat niet zo erg, hij heeft nooit in de pas gelopen. Ten tweede, dat vele lezers zijn mening zullen afwijzen, niet zozeer, omdat zij het er niet mee eens zijn, als wel omdat zij de zijne als een utopie beschouwen. Volgens onze ervaring werkt niets zo irriterend dan een als een utopie beschouwde mening, veel meer dan een die men gewoonweg fout kan vinden. De schrijver veroorlooft zich deze keer om een passage van hemzelf te citeren, die hij gedurende de donkerste dagen van de laatste oorlog schreef en die hij nu als nog even waar beschouwt als toen: ‘Alle grote politieke visies zijn een noodzakelijk mensel van realisme en utopisme, van wat is en zou moeten zijn.’ Er is niet veel kennis van de geschiedenis voor nodig om dit te bewijzen en een paar voorbeelden zullen zelfs de hardste ‘realist’ overtuigen. Allereerst het Christendom. Zelfs de meest overtuigde Christen kan niet ontkennen, dat de kerstening der gehele wereld een utopie is. Maar aan de andere kant kunnen zelfs zijn grootste tegenstanders zijn grote invloed op de geschiedenis niet ontkennen. Hetzelfde kan gezegd worden van het liberale idee van de ‘harmonie der belangen’ of van de ideale staat waarvan Marx' aanhangers droomden. Al deze utopische gedachten en vele andere doelden en doelen op wat zou moeten zijn zonder daarbij te negeren, wat was en wat is en zo doende beïnvloeden zij op grote, ja bijwijlen zelfs op beslissende schaal de bestaande werkelijkheid. Wij leven in een wereld, waarin de mensheid realiteiten van spookachtige dimensies hanteert. In zo'n wereld is het van het grootste belang het ware karakter van het dialectische tegendeel der realiteit te erkennen en te onderstrepen: de utopie. |
|