De Nieuwe Stem. Jaargang 15(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Nummer 1] Wim Gijsen Ballade van de dodelijke regen Nergens was ik sterk genoeg om tot de goden te bidden maar ik zag de wereld nooit ouder dan vandaag: een grijsaard die overal te kort schiet. daar waren hele volkeren liggende aan de gezaghebbende bronnen onder de bekoring der vooruitgang. Zij hoereerden op zeer wetenschappelijke wijze en de felpijlige zonen, deze kinderen van ontucht namen de wijk naar de ruimte. Van hun ouders kregen zij niets mee dan een handvol erts - onherkenbaar - en bollen waarmee zij de wereld van zichzelf konden bevrijden. - desondanks - ieder volk had tovenaars waarvan de oudsten zich in rimpels verscholen hielden (onder hen heerste een groot gebrek aan haar) en soms ontplofte een enkeling in een stofwolk van duiven - (later als loos sprookje uitgegeven deed hij zijn werk opnieuw en stierf niet meer) Wie redde hen van zichzelf? Niemand. In de huizen maakten de vrouwen zich bleker dan voorheen, soms betrad een wolf de voorsteden en vluchtte. Dat was al. Kantoren sloten feilloos om vijf uur. Eerst toen enkele boeren stierven - buikloop - een ziekte in het gras? kwam er een lichte verwarring, de rode vuren in de hemel schokten vaker. Men mompelde, [pagina 2] [p. 2] zonen die hun ouders vervloekten, uit eertijds betrouwbare bronnen welde een tijdlang niets dan brak water. Daarop bevestigden omroepers in dorpen en steden dat het water steeg - later bleek dat velen hun huid reeds hadden verlaten hoewel het water nimmer de grenzen van het toelaatbare had overschreden -. (Nog weken regende het langdurig) Nadien werd het drukkend warm, af en toe vond men kleine hoeveelheden geraspt glas in het zand en verweg hielden hele steden zich slapende omdat het licht was uitgevallen. Langs de koudere zeeën echter bleef het kalm, tovenaars begaven zich geruststellend onder de menigten er werden geheel gave babies vertoond en ook vervalste kaarten met een mooi laag sterftecijfer. Tot dat de zomer kwam op de fietspaden en voorts overal lagen nu veelvuldig kleine verbrande dieren, wandelaars ontbladerden plotseling als bomen kinderen ruilden vingers tegen snoepgoed en men vond stemmen die van niemand waren. Nog later sloot men zich in kamers op en pleegde zelfmoord, bad met andermans handen. Op vrijdag tien minuten na drieën sloop een hete wind door de steden straten en pleinen werden plotseling weer opvouwbaar. Er heerste stilte als een zeer scherp mes. Vorige Volgende