| |
| |
| |
Tom Eekman
Juliusz Slowacki
‘Spreken over Slowacki is spreken over een oceaan’. Die uitspraak van de Poolse literator Jastrun zegt wel niet zoveel, want is het niet zo dat elke scheppende kunstenaar van betekenis een oceaan van innerlijk leven en innerlijke rijkdom in zich draagt en tot uiting weet te brengen? Maar zij duidt toch de dimensies aan waarin wij de romantische dichter Slowacki moeten trachten te zien: geen stil en bescheiden scribent, geen man van Kleinmalerei, maar een titaan, een Titiaan, een der grote ‘zieners’ die het geplaagde Polen van de negentiende eeuw heeft opgeleverd. In verschillende opzichten een prototype van de romanticus. Zijn 150-jarige geboortedag vormt een aanleiding om bij deze ongewone figuur een ogenblik stil te staan. Van de Poolse klassieke letterkunde is ten onzent weinig bekend, hoogstens weet men iets van Adam Mickiewicz (1798-1855), van wie tenminste een bundeltje in Nederlandse vertaling bestaat en wiens hoofdwerken in westerse talen zijn vertaald. Slowacki was Mickiewicz' jongere tijdgenoot (hij leefde van 1809-1849), zijn rivaal ook, en (tijdelijk en gedeeltelijk) zijn tegenstander. Als derde in de rij der vereerde romantische profeten-dichters staat dan nog Zygmunt Krasinski (1812-1859).
Slowacki was zoon van een leraar, later hoogleraar aan de universiteit van Wilna, een Pools landedele, die ook dichtte in classicistische stijl: deze vader stierf echter vroeg, en ‘Julek’ stond verder geheel onder de hoede van zijn sentimenteel-romantisch aangelegde, wat geëxalteerde, veel van het poëtisch talent van haar zoon verwachtende moeder, met wie hij gedurende zijn zwerversleven een nauwe binding behield. Hij werd zorgzaam opgevoed in de salons van Wilna, alwaar hij ook studeerde, zijn eerste verzen schreef en in de wereldliteratuur onderdook. Van het gewone dagelijkse leven stond hij mijlenver. Swedenborgs mystiek
| |
| |
en Byrons pessimisme sloegen sterk aan bij zijn zwaarmoedige aard. Ziehier wat hij bv. op 17-jarige leeftijd dichtte:
Sonnet
't Is nacht - een sombre schaduw houdt de halve aard geboeid,
Maar 't wakend hart gunt aan de zinnen nog geen rust,
Te pijnlijk is de geest zich van 't voorbij geluk bewust
En zucht na zucht ontsnapt de borst, die heftig gloeit.
Het lichaam is vermoeid en zoekt in diepe slaap ontspanning,
Maar de gedachten vlieden weer naar 't verre droomgebied.
Zij jagen een illusie na, 't geluk vinden zij niet,
De ziel roept naar een andere ziel in eenzame verbanning.
Er is een bloem die pas ontluikt in 't diepste van de nacht,
Die, naar de maan zich wendend, liefdesgeuren om zich spreidt,
Totdat het vroege ochtendgloren over de aarde glijdt.
Er is een hart dat, in gewonde borst verborgen, lijdt,
Dat slechts bij nacht kan ademen, in tranen badend smacht,
Maar overdag zijn bijtend leed diep te verbergen tracht.
Uit de tedere en melancholieke atmosfeer van zijn jeugd werd hij gerukt door de in 1830 uitgebroken Poolse opstand tegen het Russische gezag. Gegrepen als hij was door Byroniaanse vrijheidsidealen, ontstak hij in romantisch vuur voor deze revolutionaire beweging, waaraan hij overigens niet actief heeft deelgenomen; hij schreef een ‘Ode aan de vrijheid’ en andere opstandige verzen, won zelfs het vertrouwen van het revolutionaire bewind en werd met een diplomatieke missie naar Londen gestuurd. Maar de opstand mislukte en werd neergeslagen, strenge represailles volgden, en honderden vrijheidslievende en anti-Russische intellectuelen, voor het overgrote deel behorend tot de hoge en lage adel, vluchtten naar het westen. Natuurlijk kwam ook Slowacki terecht in Parijs, vergaarbak van al deze Poolse ballingen, die (onontkoombaar verschijnsel in elke politieke emigratie) al spoedig gingen twisten over de oorzaken der mislukking van de opstand, over de thans te volgen koers, over de politieke
| |
| |
toekomst van Polen, en die allengs uiteenvielen in verschillende, elkaar dikwijls fel bestrijdende groeperingen.
Het is niet moelijk ons in te denken hoe verloren Slowacki zich voelde in de metropool Parijs. Taalmoeilijkheden had hij niet, want het Frans was hem van jongs af vertrouwd; geldmoeilijkheden evenmin, want hij had een deel van het familiekapitaal weten over te brengen en leed gedurende zijn emigratieleven - in tegenstelling tot de meeste andere réfugié's - geen gebrek. Maar hij ging gebukt onder innerlijke moeilijkheden: zijn onzekerheid in deze andere, vreemde wereld - zijn onvoorbereid zijn op dit leven - zijn heimwee en het gevoel dat hij, als dichter, zijn eigen land te weinig had bestudeerd en doorleefd nu hij het voor onbepaalde tijd had moeten verlaten. Daarvan getuigen de volgende regels uit een in het Frans geschreven gedicht uit deze tijd:
Et maintenant! tandis que les flots de la vie
M'emportent sans retour au loin de ma patrie,
J'oubliai, je le crains, au moment de partir,
De la bien regarder pour m'en ressouvenir.
Parijs roept hij aan, in een aan deze stad gewijd visionair gedicht uit de periode van zijn eerste verblijf aldaar, als het ‘nieuwe Sodom’, waar ‘de boom van de hoop, zonder bloesem of blad, verdort’ en dat door de kogels van vijanden en door interne strijd zal ondergaan. In het Frankrijk van Louis Philippe, met zijn zich breed makende bourgeoisie, voelde deze Poolse adelszoon zich niet thuis. En de ruzie-atmosfeer, het politieke geharrewar onder zijn geëmigreerde landgenoten stond hem tegen. Zo nam hij het besluit naar Genève te vertrekken, waar hij vier jaar (1832-36) in een klein pensionnetje woonde. Daar werkte hij hard; vooral in de herfst placht zijn werkkracht en inspiratie groot te zijn (hij schreef bv. soms in 20 dagen 2200 versregels). Al zijn producten stuurde hij naar zijn moeder, die hem in haar brieven prees of aanspoorde; veel van zijn werk (ongeveer de helft van wat hij schreef) werd pas lang na zijn dood uitgegeven.
| |
| |
Slowacki was een diep-eenzame, een dromer, die zich met gemak en voorliefde bewoog in de wereld van zijn onuitputtelijke, grillige fantasie. Hij was geëxalteerd soms, pathetisch, sterk religieus, maar zijn dichtwerk is niet geheel en al aan de aarde ontrukt en bestaat evenmin uitsluitend, zoals men wellicht zou verwachten, uit sensitieve lyriek. Integendeel, een groot deel van zijn oeuvre wordt gevormd door toneelwerk: historische, deels allegorische drama's in verzen, waarvan de thematiek overwegend aan het Poolse verleden ontleend is. Als romanticus keerde hij zich graag naar het verleden, en evenals vele contemporaine Poolse literatoren had hij een voorliefde voor de tweede helft van de 18e eeuw, de laatste periode van Polens onafhankelijkheid. Maar bij hem zijn het telkens weer actuele problemen die door het historische gewaad heenschemeren. Dramaturgie is trouwens een vorm van literatuur die wel bij uitstek niet-abstract en op de mens gericht is. Weliswaar dacht Slowacki bij het schrijven van zijn stukken in het geheel niet aan de opvoering daarvan, hij stoorde zich aan geen enkele regel der theaterkunst, aan geen toneelmatige opbouw, verwaarloosde alle toneeleffecten, bracht personen en motieven naar voren die verder ongebruikt blijven en de loop van het drama niet beïnvloeden, maakte veelvuldig gebruik van geestverschijningen e.d. Dat wil weer niet zeggen dat zijn stukken onspeelbaar zijn, integendeel, zij hebben de Poolse toneelliteratuur met hun thema's en hun taal, hun conflicten en hun opzet beïnvloed en verrijkt en sommige ervan worden nog geregeld opgevoerd.
In het algemeen is Slowacki's werk in sterke mate een weerspiegeling van de nationale en politieke actualiteit, die hij met grote gevoeligheid beleefde. Daarvan getuigt al ‘Kordian’, het eerste drama dat hij in Genève voltooide. Deze Kordian is een romantische jongen, in veel opzichten de dichter zelf. Hij komt in West-Europa en wordt daar moreel ontgoocheld. Eén der saillante gedeelten van het stuk vormt de dialoog die hij heeft met de paus, bij wie hij op audientie komt en waarin Slowacki zijn afkeer van het
| |
| |
Vaticaan en de officiële kerkelijke politiek laat uitkomen (kort tevoren had de paus het Poolse verzet tegen het wettige Russische gezag veroordeeld!). Kordian keert naar Polen terug, maakt deel uit van een samenzwering en weet tenslotte tot in het paleis van de Russische tsaar door te dringen, op wie hij een aanslag wil plegen. Maar vóór de deur van diens slaapvertrek ziet hij opeens van zijn plan af. Hij wordt gegrepen en komt in een krankzinnigeninrichting terecht. De hallucinaties die de held overvallen als hij op het punt staat de tsarenmoord te volvoeren tonen Slowacki's suggestieve kracht, zijn pakkende fantasie. Er treden in het stuk personages op (‘Verbeelding’, ‘Angst’) die personificaties zijn van bepaalde gevoelens of karaktereigenschappen van de held. Maar daarnaast bevat het zeer realistische scènes, verschillende personen spreken er een typische, levendige eigen taal, en hij maakte van historisch materiaal gebruik, bv. in het gesprek tussen de tsaar en zijn broer.
Behalve een recapitulatie van Slowacki's kijk op de Poolse opstand en een belijdenis van zijn patrottisme, is ‘Kordian’ ook een bedekte polemiek met hem onwelgevallige opvattingen onder de emigratie, speciaal die van Mickiewicz. Enkele persoonlijke wrijvingspunten spelen hier een rol, ook een gevoel van afgunst van Slowacki jegens zijn mede-dichter, wiens gemakkelijker aansprekende werk onder de Polen een onvergelijkelijk veel grotere weerklank vond dan dat van hem. Hij schoof Mickiewicz een mening in de schoenen die deze niet toegedaan was, maar die wel eigen was aan een deel der emigranten. In hun vertrouwen in de goddelijke voorzienigheid geloofden dezen vast dat Polen bevrijd zou worden en zelfs een hemelse roeping had te vervullen als redder der mensheid; slechts geloof en het gebed zouden hiertoe bijdragen. Jegens deze passieve ‘messianisten’ uitte Slowacki zijn critiek; maar in zijn eigen opvatting en visie, die er tegenover zouden moeten staan, was hij nog erg vaag: hij was meer critisch dan opbouwend ingesteld. Niettegenstaande zijn critische houding was ook hij messianist, geloofde ook hij dat er door God geïnspireerde leiders
| |
| |
zouden opstaan die de emigratie zegevierend terug zouden voeren, en dat Polen voorbestemd was - eventueel na grote offers of zelfs algehele opoffering van zichzelf - het rijk Gods op aarde te verwezenlijken. Bij zeer vele Poolse uitwijkelingen zien wij, onder invloed van hun noodgedwongen, uitzichtloze en moeilijk verdragen scheding van het vaderland, van hun vurig patrottisme, van de religieuze, katholieke geestesgesteldheid die nu eenmaal hun denken sterk doordrenkt had en tenslotte van de geest der romantiek, die als het ware de geest des tijds was, in de loop der volgende jaren een steeds krachtiger neiging ontstaan te vluchten uit de mistroostige realiteit in een mystieke toekomstverwachting.
Maar Slowacki had nog andere pijlen op zijn boog. Hij schreef de cyclus ‘In Zwitserland’, gewijd aan een ideale meisjesgestalte, die - naar biografen hebben vastgesteld - slechts in zijn verbeelding bestaan heeft: romantische, hier en daar sentimentele liefdeslyriek met veel leed en tranen, hoogtepunten van grote gevoeligheid en sterke natuur-evocaties. Zijn drama ‘Balladyna’ is weer van geheel andere aard; het speelt zich af in het voorhistorische Polen en behandelt het vraagstuk van de strijd om de macht - men kan er een critiek op de leer van het gezag ‘bij Gods genade’ in zien. Het bevat ook weer enkele fantastische personen en tal van anachronismen; eigenlijk is het een allegorie, een gedramatiseerd sprookje. ‘Balladyna’ werd een van Slowacki's populairste werken.
In Genève ook begon hij aan het dramatische verhaal ‘Anhelli’, bij uitzondering in proza geschreven - in een bezield, bijbels proza vol golvend ritme, zoals het totnutoe in de Poolse literatuur niet bekend was. Het is de geschiedenis van het lijden van een groep naar Siberië verbannen Polen, waarbij Anhelli - opnieuw een type van een jonge revolutionair uit adellijke kringen, met autobiografische trekken - in zijn onbekwaamheid en ongeschiktheid tot de energieke en meedogenloze strijd door de auteur meer dan Kordian negatief verbeeld wordt.
Zijn Geneefse jaren sloot Slowacki af met een ‘sen- | |
| |
timental journey’ naar Italië en vandaar naar Griekenland, Egypte, Palestina en Syrië. Zijn gedicht in blanke verzen ‘Van de Nijl’ schreef hij tijdens deze reis, op zijn tocht naar Thebe:
Toen ik bedroefd terneer zat aan het meer van Tell
Kwam jij uit verre streken naar mij toe gezweefd
Zoals naar 't lokaas vliegt een duif - je was zo wit
Als een bedroefde vogel op een leegstaand huis...
Men zag ons lang tezamen peinzend aan het meer
En niemand wist dat wij in blauwe diepten zochten
Naar 't sterretje geluk dat eens verloren ging...
Ik weet niet of je 't zonder mij gevonden hebt,
Of steeds nog onder treurwilgen de witte maan
Je droevig aantreft... Mijn geliefde hartezuster!...
Wat moet de kou je pijn doen... In septembernachten
Werd je door 't vlammend haardvuur rood beschenen,
Waarin de takken vochtig snikten... De oude boog
Van Tell straalt helderder in 't Zwitsers land dan zonlicht,
Zes maanden van het jaar... Ik heb mij snel onttrokken
Aan winterkou, die mij met sneeuwstorm achternajoeg.
Een gouden zon bestraalt me - ik wilde rozen sturen
Die onder 't peinzend zonlicht nu ontloken zijn,
Zelf peinzend, fris, in plaats van woorden, die verleppen...
Maar wat heb jij aan rozen, jij, die op de weiden
Naar weduwbloemen zoekt, ze afplukt en daarmee
(waarbij aangetekend zij dat weduwbloemen een romantische benaming voor scabiosa is).
Na zijn terugkeer bleef hij anderhalf jaar in Florence wonen; maar in 1838 trok hij toch weer naar het hart der Poolse diaspora, Parijs. Slowacki was nu een ervarener, bewuster man geworden, hij meed de politieke controversen van zijn landgenoten en de sfeer van Parijs niet meer; zijn zuiver lyrische productie gaat afnemen en zijn werk krijgt in nog hoger mate een ideeën-inhoud: het wordt gedragen door een hartstochtelijk en diep doorleefd pathos, door een boven alle valsheid verheven rhetoriek, die verre staat van de woordenpraal der classicisten en hun epigonen. Hij schreef nog een drama uit de Poolse praehistorie, ‘Lilla Weneda’, dat opnieuw en voor het laatst de (eigen- | |
| |
lijk al niet meer actuele) problematiek van de opstand behandelt en waarin hij met bitterheid zijn besef tot uiting brengt dat de hoop der emigratie vruchteloos is.
De Poolse emigranten zagen, na tien jaar van ballingschap en uitgestotenheid, dat vruchteloze steeds scherper in. Een deel van hen, waaronder ook Mickiewicz, kwam in de ban van de vreemde figuur Towianski, die in de salons der emigratie in deze jaren met veel succes zijn mystische leer verkondigde. Vóór ook Slowacki zich geheel aan die ban gewonnen gaf publiceerde hij nog de eerste vijf hoofdstukken (later schreef hij nog enkele fragmenten) van een merkwaardig, half-satirisch epos, ‘Beniowski’, dat als een van zijn belangrijkste voortbrengselen beschouwd wordt. Het onderwerp was vruchtbaar en dankbaar: Beniowski is een historische figuur, een Hongaarse graaf die op het eind van de 18e eeuw naar Polen kwam, aan de strijd van de ‘confederatie van Bar’ tegen de Russen deelnam, door de laatsten gevangen genomen en naar Kamtsjatka verbannen werd - hij wist te vluchten en zwierf de hele wereld door, verbleef o.a. tweemaal op Madagascar, waar hij als ‘koning’ der inheemsen een opstand tegen de Fransen leidde en door de laatsten gedood werd. Van dit rijke en ook door anderen literair bewerkte gegeven maakt Slowacki echter wonderlijk genoeg haast geen gebruik - wij ontmoeten Beniowski als jong, onvervaard edelman in de periode van de confederatie van Bar, naast hem enkele andere figuren die daarin een rol speelden, maar van een handeling is weinig sprake, telkens wordt deze onderbroken door natuurbeschrijvingen en vooral door uiteenzettingen van Slowacki, door uitweidingen over politieke verhoudingen, actuele problemen, zijn persoonlijke sympathieën en antipathieën. Een der scherpst aangevallenen is Mickiewicz. Kort tevoren had juist op een groot diner te Parijs hun verzoening plaatsgehad: Slowacki had er een bezielde improvisatie in verzen gehouden en zijn rivaal de hand toegestoken; de laatste had deze aanvaard en - meester in het poëtisch improviseren als hij was - met een exprompt
geantwoord. Maar onwelwillend gezinde ele- | |
| |
menten hadden Mickiewicz' woorden in de pers verdraaid weergegeven; Slowacki wachtte, geschokt, op een rechtzetting van Mickiewicz (die het bericht misschien helemaal niet gelezen heeft), en toen die uitbleef laste hij in hoofdstuk 5 van zijn ‘Beniowski’ een aanval op de auteur van ‘Pan Tadeusz’ in. Dit meesterwerk van Mickiewicz steekt in poëtische eenvoud en bekoorlijkheid boven ‘Beniowski’ uit, maar Slowacki wist in dit laatste een treffende zeggingskracht en een volledige beheersing van de taal te bereiken, in groter mate nog dan in zijn vorig werk. De stanza's waarin ‘Beniowski’ geschreven is vloeiden hem met wonderbaarlijk gemak uit de pen:
Zelf buigt liefdevol zich naar mij toe het rijm,
Koestert mij 't octaaf en mint mij de sextijn.
En elders in hetzelfde werk heet het:
Het gaat er mij om dat de tong tot uiting brengt
Met lenigheid al wat het hoofd maar denkt.
Zijn poëem was ook bewust een wedijver met ‘Pan Tadeusz’, waarmee het enkele gelijkenissen, vergelijkbare personages e.d. bezit: Slowacki wilde als het ware het publiek, dat hem totnogtoe tot zijn smart miskend had, de vraag van zijn betekenis in het nationale leven voorleggen. En inderdaad moesten zelfs zijn vijanden de meesterlijkheid van ‘Beniowski’ erkennen - maar grote roem of populariteit bij het publiek bracht zijn schepping hem toch niet, die zou pas veel later komen: de toenmalige lezers, de Poolse ‘szlachta’ (adel), achtten zijn werk moeilijk en soms onbegrijpelijk en hielden zich liever aan andere, toegankelijker dichters.
Moeilijk en ondoorgrondelijk, behalve voor de kring die in dezelfde opvattingen en hetzelfde geloof ingewijd was, werden vooral Slowacki's verzen uit de nu volgende mystieke periode. Het mysticisme van Towianski, dat berustende overgave aan Gods bestier predikte en dat het Rusland van Nicolaas I als leider van het Slavendom erkende, werd al spoedig weer door hem verlaten, maar hij ontwikkelde een eigen
| |
| |
mystieke leer, die eschatologische trekken aannam. Zijn werk uit deze laatste jaren is van die leer doortrokken; zijn creativiteit vlamt soms nog hoog op, maar doet denken aan een koorts, een doodsstrijd. Heel zijn denken bewoog zich in een spiritualistische sfeer:
Onder geen enkele wereldse macht
Kan ik mij schikken - niet uit hovaardij,
Maar wijl 'k mijn oogloze geest eeuwenlang
Voortleid, aan zonnen, aan graven voorbij.
Hoog is zijn dunk en zijn verwachting nog steeds van de dichter, de profeet, de leider die Polen moet verlossen:
De schoonste en heiligste troon Gods op aarde -
- Op wiens verschijnen God eeuwen soms wacht -
Is een profetengeest, grensloos van kracht,
Wentlend zijn wieken als vurige zwaarden,
Die een wereld van steen te verheffen steeds tracht.
Vaak overvalt hem de oude, diepe melancholie en somberheid, zich uitend in eschatologische vormen, zoals in dit Paasgedicht uit 1848:
Van verdoemde dingen is gevlochten een krans,
Duizend heilige lampen, zij doven gans -
Onder één bijl wordt 't hele mensdom geveld -
Alle klokken staan op verraad gesteld.
Van de heiligste werken is gebroken de kracht;
O grote nacht! O grote nacht!
Voor de derde maal zal de haan kraaien - luister!
Voorbij vliegt de engel van 't eeuwige duister...
Soms breekt een zekere ironie door, zoals in het volgende gedicht (‘Profetie’ uit 1847), die echter onmiddellijk weer plaatsmaakt voor de zieners-toon:
Als de roos verenigd wordt met het gesteente
En boven hen de eik wiegt en ontbot, -
Dan gloeit de emigratie òp tot haar gebeente
En vraagt zij een paspoort aan bij God.
| |
| |
En als één man rijst zij, de machtigen wondt zij,
De godlozen vallen door haar adem ter aarde,
God zelf reikt de pas uit, Christus heft de zon-schijf,
De bliksem-Geest levert ons snelle paarden.
De sabels gaan vonken, zon straalt op de vanen,
Alle harten zullen als lampen lichten,
Onz' armzalige schoenen zullen glanzen als manen,
Onze lompen ons tooien als bliksemschichten.
En vogels des hemels zullen Polen verkonden
Dat wij naderkomen, als boeren met stokken -
Maar ijzeren ridders, tegemoet ons gezonden,
Zullen vluchten bij 't zien van ons, dodelijk geschrokken.
Breekt met uw armen, die vlammen sproeien,
Lijflijke weerstand, o God, zonder dralen!
Laat de roos, met de steen verbonden, ontbloeien,
Laat de eik, als God, door zijn schors heen stralen!
Want niet eerder zullen die dingen gebeuren
Dan geschiedt wat de dichter kwelde met pijnen -
Als de geesten een wolk zijn, waardoor bliksems scheuren,
En daarin - als Christi - de leiders verschijnen.
Vurig blijft zijn vaderlandsliefde en zijn verlangen naar het geboorteland:
Als ge ooit komt in mijn dierbare streek
Waar door valleien de Ikwa zich windt
Waar 's nachts mijn bergen staan in blauwe tint,
Stadsgelui klinkt en 't geruis van een beek,
Waar beemden, geurend naar lelies van dalen,
Klimmen langs hellingen in zonnestralen -
Als ge ooit komt in dat land, dierbaar hart,
- Als uit een straal in een lichaam gekeerd -
Denk aan 't verlangen dan dat me verteert,
Dat daar als 'n aartsengel staat, alles tart,
Soms boven 't stadje vliegt als een zwart beest,
Dan op de rotsen weer rust en fel brandt.
Voelt ge de lichtere lucht, die geneest -
Die stortte ik uit mijn borst aan mijn land...
| |
| |
Heimwee en patrotisme versterken in hem de ideeen over de onsterfelijkheid en de uitverkorenheid van het Poolse volk (in ‘Beniowski’ laat hij Christus zeggen: ‘Polen is mijn Jeruzalem en mijn graf’); in het drama ‘Samuel Zborowski’ uit zich dat in extatische vormen, de nationale kwestie wordt er geheel in kosmische dimensies gezien, de rol van het Poolse vaderland op geëxalteerd-overdreven wijze voorgesteld. Van zijn groots geconcipieerde epos ‘De Koning-Geest’, dat de Poolse geschiedenis in het licht van zijn mystieke gnosis moest uitbeelden, kwam slechts de eerste rhapsodie tot stand; het miste, evenals de drama's uit deze slotfase van zijn leven, compositorische kracht en eenheid.
Zij verlangen naar het vaderland werd echter bedwongen door het politieke bewustzijn, dat hem een terugkeer naar het onderworpen Polen als een capitulatie deed voelen en deed afwijzen: dat getuigt het volgende gedicht, ‘Aan Moeder’ uit 1847:
Menigmaal, mijn lieve moeder, zal je hart snel kloppen
Ziende hen die keren en die begenadigd worden -
Dat 'k aan dwaze plannen vasthoud kun je niet verkroppen,
Dat zo hard de wapenrusting is die ik omgordde.
Door mijn terugkeer had 'k jouw leven jaren nog verlengd...
Als ze vragen of je zoon terugkomt ongedeerd,
Zeg dat hij als 'n hond zich op de vaandels heeft gelegd
En niet komt, al roept je hem, maar slechts de ogen keert.
Dat hij slechts de ogen keert naar jou... meer kan hij niet,
Slechts die blik naar jou verraadt de smarten die hem branden;
Maar de dood verkiest hij boven 'n halsband in 't verschiet,
Hij verkiest de beker der vertwijfeling boven schande!
O, vergeef hem, hoedster, jij die al zijn leed verzoette,
Dat hij zich zo heeft vergooid tot hij zichzelf ging haten,
Vergeef hem - want zou hij niet God de rug toewenden moeten,
Zeker zou hij dan ook jou, zijn moeder, niet verlaten.
Dit politieke besef was dus bij Slowacki, ondanks zijn mystieke vervoering, niet gedood. In zijn ‘Ant- | |
| |
woord op de Toekomstpsalmen’ reageerde hij fel op Krasinski, die andere rivaal, die in zijn ‘Toekomstpsalmen’ de aristocratie verdedigd had; Slowacki laat hier een democratisch, en zelfs een uitgesproken revolutionair geluid horen, hij beseft dat de gedroomde vrijwording en salvatie niet denkbaar zijn zonder een algemene - en speciaal voor de szlachta funeste - volksopstand.
Dan komt het revolutiejaar 1848, en inderdaad breekt ook in Polen de opstand uit, in het Pruisische deel van Polen tenminste. Slowacki's oude geestdrift doet hem onmiddellijk naar het roerige Wroclaw (Breslau) en Poznan (Posen) snellen, hij dicht vurige en opstandige stanza's - maar de beweging mislukt en verloopt, en een laatste weerzien met zijn moeder is voor hem het enige positieve resultaat van deze reis. Al sinds zijn jeugd teringlijder, sterft hij dan weldra aan deze slopende ziekte der romantici, eenzaam en nog steeds de zo begeerde roem en erkenning van zijn volk niet deelachtig. Aan dezelfde ziekte sterft in hetzelfde jaar 1849 zijn land- en lotgenoot, de slechts enkele maanden jongere Chopin, wiens geaardheid en levensgang zoveel overeenkomsten met die van Slowacki vertonen, die in zijn sentimentaliteit echter zoeter, weker en - misschien dank zij zijn Franse vader - luchtiger was, die de ‘middelpuntvliedende kracht’ miste waardoor Slowacki volgens Krasinski gedreven werd en waardoor deze telkens weer van de aarde af naar verheven en moeilijk bereikbare hoogten streefde.
Roem gewerd Slowacki pas enige decennia later, toen de symbolisten en ‘decadenten’ hem gingen ontdekken (en navolgen): deze zoekers naar het schone en betekenisvolle in de taal, naar nieuwe wijzen van zich uitdrukken en van poëtische vormgeving vonden en waardeerden Slowacki's impressionisme, zijn vormvolmaaktheid en eufonie. Buiten Polen zal hij nimmer grote bekendheid verkrijgen: daarvoor verliest zijn poëzie te veel bij vertaling en is zij te zeer aan tijds- en persoonlijke omstandigheden gebonden. Ten bewijze hiervan diene tenslotte het volgende, voor Slowacki typische gedicht uit 1835:
| |
| |
|
|