| |
Exlibris
Brünner, E.R.J., De Bagdadspoorweg; Bijdrage tot de Kennis van het Optreden der Mogendheden in Turkije 1888-1908. Groningen enz., Wolters, 1957, VIII, 468 blz., krt. Historische Studies, uitgegeven vanwege het Instituut voor Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, dl. X. (Ook verschenen als diss. Utrecht in 1956.)
Men zou kunnen opmerken, dat de geschiedschrijving van het viertal decennia, dat aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vooraf is gegaan aan een ernstig gebrek mank gaat in zoverre, dat er verhoudingsgewijsweinig is gepubliceerd over het economisch aspect van ‘Die Grosse Politik der Europäischen Kabinette’. Een van de meest spectaculaire feitenreeksen waarbij dit economisch aspect zonder twijfel een belangrijke rol speelde, vormde in dit opzicht het waarlijk stormachtige opdringen der Duitsers in Turkije in verband met de aanleg van de zgn. Bagdadspoorweg. Was er omstreeks 1888 van spoorwegaanleg in het Aziatische gedeelte van het rijk van Abdul Hamid nog maar weinig sprake, in 1908 was de aanleg van de Bagdadspoorweg een goed eind gevorderd. Tegelijkertijd was duidelijk genoeg gebleken, dat er aan deze spoorwegbouw niet alleen een economische, doch ook een daarmede nauw samenhangende diplomatieke kant zat. Vooral de Britten, bevreesd voor een Duitse penetratie in Mesopotamië, en in mindere mate ook de Fransen en de Russen, was de dreigende Duitse hegemonie in Turkije een doorn in het oog, en als zodanig hoeft
| |
| |
men er zich weinig over te verwonderen, dat de aanleg van de Bagdadspoorweg mede een rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van de zgn. ‘Triple Entente’.
Wat betreft de literatuur, die over de ‘Bagdadbahn’ is geschreven, kan gezegd worden, dat deze veelal hetzij volkomen onverteerbaar was (bijv. het boek van Ilitsch), hetzij op sommige essentiële punten onduidelijkheden bevatte (bijv. de werken van Earle en van Wolf). Reeds daarom dient men er zich over te verheugen, dat een Nederlander zich geroepen heeft gevoeld over de desbetreffende materie een proefschrift te doen publiceren. Dr. Brünners boek is geschreven in een zeer prettig leesbare stijl en werkt op een aantal punten bepaald verhelderend. Zo achten wij bijv. het eerste hoofdstuk over de aanleg van spoorwegen in Turkije voor 1888 een buitengewoon knappe samenvatting van de bestaande literatuur, weshalve lezing daarvan voor ieder, die in zijn studie met de desbetreffende kwesties te maken heeft, warm kan worden aanbevolen.
Toch is het proefschrift van dr. Brünner zonder twijfel op een aantal punten aan zeer ernstige bedenkingen onderhevig. Zo maakt de literatuurlijst, die overigens een zeer nuttige naslagbron vormt, de indruk naar volledigheid te streven. Bij nader onderzoek mist men daar echter in het boek van de Moskouse hoogleraar A.S. Jeroesalimskij ‘Die Aussenpolitik und die Diplomatie des deutschen Imperialismus. Ende des XIX Jahrhunderts’. Dit wekt enige bevreemding, daar reeds G.W.F. Hallgarten in 1951 in het nawoord van zijn door dr. Brünner geraadpleegde ‘Imperialismus vor 1914’ de aandacht op het werk van de Russische geleerde heeft gevestigd en daarbij o.m. opmerkte, dat vooral ten aanzien van de diplomatieke verwikkelingen rondom Turkije in de jaren 1895-1897 Jeroesalimskijs werk veel materiaal bevatte. Een Duitse vertaling van Jeroesalimskijs werk was in 1954 (dus twee jaar voor de verschijning van dr. Brünners dissertatie) beschikbaar en genoot kort daarop in Nederland bekendheid.
O.i. had lezing van Jeroesalimskijs publikatie dr. Brünner de waarlijk verbijsterende blunder bespaard, die op blz. 55 wordt gedebiteerd, waar wordt gesteld, dat Duitsland noch in politiek, noch in economisch opzicht iets had te maken met de kwestie Kreta (de Griekse bezetting van het toen Turkse Kreta in 1897 en het daarop gevolgde Grieks-Turkse conflict).
Zo mogelijk nog ernstiger lijkt ons de opmerking in de voetnoot van blz. 406: ‘Ter vermijding van de onnodige opsomming van titels (bedoeld zijn titels over het moderne imperialisme als zodanig, L.S.) verwijs ik hierbij naar de literatuurlijst’. Zulk een opmerking hoort in geen enkele dissertatie thuis en zeker niet in een proefschrift, dat zich mede ten doel stelt om een begripsanalyse van het moderne imperialisme te geven. Ook hier hebben wij ons niet aan de indruk kunnen onttrekken, dat met de titels de hand is gelicht. Zo komt het bekende werk van Lenin ‘Imperialisme als hoogste Stadium van het Kapitalisme’ weer niet op dr. Brünners lijst voor, n.b. terwijl zijn stelling V, waar wordt geponeerd, dat het vastkoppelen van het imperialisme aan een bepaald stadium van het kapitalisme, geen wetenschappelijke, doch uitsluitend politieke betekenis heeft, kennelijk bedoelt Lenins opvattingen
| |
| |
te bestrijden. Natuurlijk is het al dan niet belangrijk, of zelfs wetenschappelijk achten van Lenins werk dr. Brünners goed recht. Maar een van beiden: of dr. Brünner noemt Lenin expressis verbis in zijn betoog en zijn literatuuropgave en is dan gerechtigd zijn stelling te poneren, of hij noemt Lenin niet, maar dient hij dan zijn stelling ook te laten vervallen. Nu hij deze gedragslijn niet heeft opgevolgd heeft hij blijk gegeven van gemis aan iedere wetenschappelijke zuiverheid.
Een ander bezwaar tegen dr. Brünners opvattingen hangt met het zojuist betoogde nauw samen. Wanneer wij zijn definitie van het imperialisme citeren, lezen wij:
‘Imperialisme is het politieke machtsstreven van een staat om financieel-economische machtsgroeperingen binnen die staat, met behulp van het regeringsapparaat, in staat te stellen zich meester te maken van vreemde afzetgebieden om de aldaar aangetroffen natuurlijke bodemschatten, grondstoffen en arbeidskrachten te monopoliseren met de bedoeling er zelf een autarkisch, alle gebieden omvattend en alle grondstoffen producerend rijk van te maken.’
O.i. is dit in zoverre met zijn stelling V in tegenspraak, dat hij het monopolie-element in het imperialisme als onvermijdelijk beschouwt, iets, dat hij in zijn stelling impliciet juist wenst te ontkennen. Meer is trouwens, voor zover wij dit vermogen na te gaan, door Lenin niet gezegd.
Voorts lezen wij kort daarop, dat het irrelevant moet worden geacht, waarom de staat tot deze steun aan de economische machtsgroeperingen overgaat. Dit lijkt ons daarom al minder gewenst, omdat men wanneer men zulk een standpunt inneemt, ongetwijfeld tot een dichotomie in zijn beschouwing moet komen en niet in staat is, het sociaal-economische (geografische) enerzijds te integreren met het politieke en diplomatieke aspect, dat aan bepaalde feitenreeksen (c.q. de aanleg van de Bagdadspoorweg) inhaerent is. In het geval van dr. Brünners dissertatie menen wij, dat dit ten zeerste valt te betreuren. Doordat hij bovengenoemde irrelevantie stelt, is hij niet in staat gebleken om zijn grote sociaal-geografische en diplomatiek-historische kennis tot één geheel samen te smelten. Zoals zijn werk nu is gepubliceerd, heeft het o.i. daarom wel een grote bijdrage geleverd tot de kennis van het optreden der grote morgendheden in Turkije, doch weinig tot het begrip daaromtrent.
L. SLUIMERS.
| |
W.H.C. Tenhaeff, Telepathie en helderziendheid.
Hoe zou een boekje hierover niet door prof. Tenhaeff zijn geschreven. Maar sedert in ons tijdschrift 's schrijvers wetenschappelijke betrouwbaarheid zo overtuigend en afdoend aan de hand van zijn oratie door P. Spigt in sterke twijfel is getrokken (N.S. 1953, pag. 715 en 1954, p. 183) en zijn poging tot verdediging geen steek heeft gehouden (N.S. 1954, p. 181) wantrouw ik zijn publikaties.
| |
Salamander Pockets.
Naast haar gebonden Salamanders heeft Querido's Uitgeversmij. een serie Salamander pockets uitgegeven. Zo komen naast de al vroeger verschenen Salamanders de volgende pockets voor:
Max Dendermonde, Weglopers; A. den Doolaard, De druivenplukkers; id., Wampie; Henriëtte van Eyck, Gabriel; Hella S. Haasse, De verborgen bron; Albert Helman, Or-
| |
| |
kaan bij nacht; Jan Mens, Goud onder golven; Cees Nooteboom, De verliefde gevangene (dat als gewone Salamander en tegelijk als Salamander pocket voor het eerst is verschenen). Verder als vertalingen: Henry James, De greep; Franz Kafka, Het proces; Franz Werfel, De verduisterde hemel (f 1,50 per deeltje).
Voorts zijn er een aantal geïllustreerde pockets verschenen, bovendien omvangrijker dan als regel de gewone pockets zijn (per deeltje f 2,25):
Bob Spaak, Sport voor sport. In dit werkje, in vlotte, journalistieke toon geschreven, wordt duidelijk gemaakt, welk een enorme plaats de sport in de moderne wereld inneemt, hoe wij hier verder ook over mogen denken. Wij zien hoe massaal de sport is geworden, hoezeer zij een zaak is van overheidsbemoeiing, hoe zij zich van spel tot wedstrijd heeft ontwikkeld, gedisciplineerd en gesystematiseerd, sport met gefronst voorhoofd is geworden, hoe de amateurs verdwijnen en welke beroepen er al niet aan sport zijn verbonden. De sport houdt de mensen blijkbaar veel meer bezig dan de meest belangrijke en voor onze samenleving brandendste vraagstukken. De sport is een aangelegenheid waar een ieder over kan gaan meespreken, ‘in de sport hebben de mensen iets gevonden dat ze van A tot Z kunnen volgen’, ze ontspant en geeft avontuur. Het hier gegeven verhaal van de 17-jarige Braziliaan Pele, die nauwelijks lezen en schrijven kan, maar een onovertroffen voetballer is, die door miljoenen wordt toegejuicht, per maand een kapitaal verdient, geeft een typisch beeld van onze tijd. Voorts vindt men in dit boek degelijke lijsten van records, tabellen, een verklarende woordenlijst en een jaartallenlijst van 1800 af over sportgebeurtenissen.
Herman Wouters, Volken en Volkenkunde, is het knappe boek van een Belgisch etnoloog, die bondig en overzichtelijk een vrijwel volledige volkenkundige materie met veel illustraties behandelt. Een beknopte woordenlijst en register licht het behandelde hier en daar nog toe en is een wegwijzer door het boek. Het valt op dat de literatuurlijst van bijna 80 werken geen enkel Noordnederlands boek bevat, voor een in Amsterdam verschijnend boek wel bevreemdend.
Emil Brumsteede, Film, van bibberfoto tot cineascope, is een tocht door de historie, eerst van de pogingen tot het bewegend beeld te komen, vooral in de laatste jaren van de vorige eeuw, en daarna van de films, hun makers en de beroemdste spelers tot het jaar 1958, zoveel mogelijk landsgewijze behandeld. Ook hier zorgt een woordenlijst-register ervoor dat men enigszins de weg vindt in dit boek, dat veel voorlichting geeft.
J.G.H. Bokslag, L. Deen (en nog 5 anderen), Mensen testen. Dit is het resultaat van teamwork. De 7 auteurs, ieder op zijn terrein deskundig, hebben elk een bijdrage geleverd waar ook de anderen zich mee hebben bemoeid. Het resultaat is een ernstig werk, dat eerst vrij uitvoerig ingaat op de aanleidingen tot onderzoek, het kontakt met opdrachtgevers, personeelsadvertenties en voorselectie, voordat het testen zelf besproken wordt. Tot de methoden van psychologisch onderzoek behoort ook het interview, daarna worden de verschillende tekentesten behandeld en zo gaan we door het gehele onderzoek tot het rapport. Studie- en beroepskeuze komen nog even (kort) ter spra- | |
| |
ke, terwijl ook de weerstanden en bezwaren ter sprake worden gebracht. Een instructief boek.
| |
Nico Rost, Ook dat is Brussel. Assen, Van Gorcum, 1958.
Dat Brussel meer is dan de stad van de Expo 1958 wordt de lezer van dit, met kennis en genegenheid voor deze stad geschreven boekje, duidelijk. Nico Rost vertelt iets over de geschiedenis, maar meer over het volk van Brussel. Hij neemt ons mee naar de Marollen, die wijk met een eigen aard en taal, hij brengt ons in de Rue de Radis, waar in de laatste oorlog een vaderlandslievende, althans tegen de bezetters gekeerde zwarte handel werd gedreven, wij bezoeken met hem de marionetten van de Lievekenshoek, snuffelen op de Vieux Marché naar curieuze boeken en zijn bereid met zijn lof van Elsene in te stemmen. Wij laten ons ook meetronen naar de Grand Place, het indrukwekkende marktplein in het centrum, en nemen ons voor de stad nog eens over te doen, verrijkt met wat Rost ons heeft geleerd en gesuggereerd. Wij zouden meer van zulke stedenboekjes moeten hebben, die niet voor haastige toeristen zijn geschreven, maar voor wie, met verwaarlozing zo nodig van de geijkte bezienswaardigheden, een stad dwalend willen proeven.
O.N.
| |
Phoenix Pockets.
De uitgevers W. de Haan-Standaardboekhandel hebben een serie pockets doen verschijnen, voor een deel vertalingen en deels origineel werk. De vertalingen:
Kurt Lange, Egypte, wonderen en geheimen van een grote oude cultuur. 3e druk, 1958. Dit is een levendig verhaal van een bekende archeoloog. Interessant is bijv. het hoofdstuk over de oud-Egyptische techniek. De auteur bestrijdt de mening dat de piramiden slechts door een gewelddadige, harde slaveneconomie tot stand zouden zijn gekomen; hij vergelijkt de bouw ervan met die der kathedralen, waaraan een gezamenlijke arbeid, gedragen door een creatief geloof, ten grondslag ligt.
Herbert Kuhn, Leven en kunst in de ijstijd, handelt over de oudste menselijke kunstvoortbrengselen, die gevonden zijn in de grotten van de Dordogne, bij de Pyreneeën en in Noord-Spanje. Het zijn een aantal boeiende verslagen van excursies naar verschillende grotten, die van Lascaux, Altamira e.a. Ook in deze oudste kunst blijkt al een ontwikkeling te kunnen worden onderkend, die een analogie vertoont met latere ontwikkelingen in de beeldende kunst, een symbolische realistische, abstracte kunst enz. Het boekje is met tekeningen en reprodukties geïllustreerd.
Eugene N. Marais, De wonderwereld van de termieten-staat, is de door dr. J.C. van der Steen verzorgde vertaling van een boekje van een Zuidafrikaan. Marais (1872-1936) was dichter, journalist en vooral een man met een vèrgaande biologische belangstelling; een dilettant die over de termieten een boek heeft geschreven, dat Maeterlinck heeft gediend als grondslag voor zijn boek over de witte mieren.
H.D.F. Kitto, De Griekse beschaving, is voor wie het argeloos leest, een zeer leesbare en leerzame inleiding; het is echter jammer, dat het boekje geen vertaling is van het Engelse origineel, maar slechts een verkorte Nederlandse editie van een boek dat in het origineel al een reputatie heeft verworven.
O.N.
|
|