De Nieuwe Stem. Jaargang 13
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 574]
| |
Elisabeth de Jong-Keesing
| |
[pagina 575]
| |
zestiende eeuw geen hervormers. Ze zijn bang, ze houden-wat-ze-hebben, ze onderdrukken wie zich laat onderdrukken. En jagen krachtiger naturen tegen zich in het harnas. Wie in een milieu van kerk plus gezag is opgegroeid, associeert vaak het woord Christus aan iets plechtigs, treurigs en beangstigends, in plaats van aan het bevrijdende dat het wilde zijn en oorspronkelijk ook was. Sokrates, Christus, en elke andere vernieuwer - Boeddha, Mohammed, Marx, Freud - brachten allen op de manier van hun tijd en land een methode tot bevrijding van misbruikend gezag. Het ligt voor de hand dat een modern intellectueel meer verwantschap voelt met Sokrates, die voor intellectuelen in een betrekkelijk vrije omgeving sprak, dan voor een Nazareense volksjongen die met volksmensen optrok in een bezet land, dat al last had van priesterheerschappij ook. De vissers en werklui die leden onder Romeinse wingewestelijke belastingmethoden en de barre arrogantie van de Farizeeërs, zouden zich door dialectisch denken niet bevrijd hebben gevoeld. Wat zij nodig hadden was een daad. Een daad die schokkend zichtbaar de verhouding tussen machthebber en onderworpene doorbrak. Die daad stelde Jezus door enerzijds sterk de nadruk te leggen op zijn goddelijke afkomst (de vader-gezagsdrager bij uitnemendheid, machtiger dan alle aardse gezagsdragers samen), maar tegelijk aan te tonen dat hij bereid was elke geringste menselijke arbeid te verrichten en de grootste menselijke ellende te lijden. Niet het werk of onze positie maken ons tot slaven, maar onze houding tegenover dat werk. Alleen voor mensen voor wie onderdanigheid en maatschappelijke verachting een dagelijkse ervaring was, is het voetenwassen door de meester, met daar aan toegevoegd ‘nu kunnen jullie het ook doen, je ziet dat zelfs de hoogste er niet te goed voor was’ een openbaring, een schokkende bevrijdingGa naar voetnoot2. In onze tijd, waarin de dood, ondanks oorlogen, op de achtergrond gedrongen wordt, zo onzichtbaar mogelijk gemaakt, verzacht zelfs bij een terechtstelling, is het beeld van de gekruisigde beangstigend. In een land waar terechtstellingen publieke vermakelijkheden waren en sterven dagelijks zichtbaar, is de offerdood (nog afgezien van de door Charles aangetoonde zin der opstanding) | |
[pagina 576]
| |
een konsekwentie van ‘ik ben geen generaal die met schone handen achter de vuurlinie blijft.’ Alle tijden die de dagelijkse aanwezigheid van de dood nog kenden, konden de kruisdood als konsekwente gelijkheid ervaren. In Vondels rei van Edelingen uit de Gijsbreght, ‘daar de allerhoogste 't laagste prijst’ staat de bevrijdende bewondering voor de machtige die de minste durft zijn en daardoor de scheiding opheft, strofe voor strofe verrukt herhaald. Maar voor ieder die door kerk, vader, regeerder of baas aan verstard gezag genageld is, verzinkt die eenheid, zodat men blind en doof wordt voor de oorspronkelijke frisheid van het verhaal. Maken we de veel gebruikte, bestofte woorden los van onze herinneringen en gevoelens, dan zien we bij Jezus dezelfde eerlijkheid, intensiteit en ‘humanistische goedheid’ als bij iedere bevrijder. Maar een sterke vooringenomenheid ziet zelfs dingen die er niet staan. Volgens Flam zou Christus, behalve aan het einde van zijn leven, nooit zitten. Denk eens aan al de bezoeken aan bruiloften en feesten, aan de picnic op de berg waar vijfduizend mensen te eten kregen. Als de rondtrekkende prediker - gewoon verschijnsel in het Oosten - moe is, gaat hij zitten, kijk bijvoorbeeld in Joh. 4:6. De bewering dat Jezus, als geboren verlatene, altijd door zijn volgelingen verlaten wordt, is onjuist. ‘Laten wij ook gaan om met Hem te sterven’ (Joh. 11:16) besluiten de discipelen, als de meester zich ter wille van een zieke begeeft op Judaeisch terrein waar hij gepakt kan worden. De vervolging die Jezus leed was van dezelfde aard als die Sokrates en elke vernieuwer onderging. Hetzelfde slag zwakken, de uit angst destructief onverdraagzamen, vermoorden hun Gandhi, hun Lincoln, Oldenbarneveld, Willem van Oranje, Hus, Sokrates; verbannen hun Wycliff, Mohammed, Zarathustra. Zoals redacteur Charles al annoteerde is Flam's interpretatie van Jezus' dood volkomen vertekend. Het probleem van het verraad zou bij Jezus een grote rol spelen. Om dit te bewijzen kan Flam echter niet anders dan de uitlatingen bij het Laatste Avondmaal aanhalen. Maar waarom zou nu Sokrates' koelbloedig spreken over het naderende einde en het baden ‘zodat de vrouwen zijn lijk niet hoeven te wassen’ verdienstelijk ironisch zijn en Jezus' onrechtstreekse aanduiding van Judas' verraad (‘doe wat je wilt doen vlug’) onverdienstelijk somber? Sokrates' doodsbed temidden van vrienden, en vrij pijnloos, was iets comfortabeler dan hangen aan een kruis. Overigens wemelt het Evangelieverhaal van onrechtstreekse aanduidingen, waar in elk geval de | |
[pagina 577]
| |
verteller groot plezier in had; de oorspronkelijke spreker waarschijnlijk ook. Lachen in het Evangelie?? Probeer de blijde boodschap eens te lezen zonder kanselgalm in de oren. Dan klinkt bij Johannes telkens de enthousiaste verteltrant van een volksjongen die steeds geamuseerd herhaalt ‘en ze begrepen maar niet wat hij bedoelde.’ Dan treft ons de humor, en tact, van het spreken in beelden. De indruk die het uitdrijven van de wisselaren uit de tempel heeft gemaakt, kunnen we alleen vermoeden als we er een equivalent voor kennen. Helaas zijn de wisselaren in onze heilige plaatsen, in en rondom de H. Democratische Regeringen bijvoorbeeld, niet zichtbaar en grijpbaar genoeg. Misschien verhinderen ook onze eigen alledaagse cliché's ons zonder de gewende plechtige toon te horen: ‘zeker, stenig ze maar - als je zelf geen zonden hebt.’ Maar wis af de zalving van 2000 jaar priesters en lees onbevangen de ontmoeting met de vrouw bij de put (Joh. 4:17, 18) die zegt: ‘ik heb geen man’ en ten antwoord krijgt: ‘dat zeg je goed: je hebt er vijf gehad en die je nu hebt is je man niet.’ Dat moet een zuster zijn van The wife of Bath, die ‘wel vijf mannen trouwde aan de kerkdeur, de rest niet meegeteld.’ Maar bij Chaucer staat het sein op lachen. Hebben we de Bijbel in de hand en lezen we ‘gij’, dan kijken we ernstig. Niet Jezus, maar de volgelingen zijn verantwoordelijk voor de zonden van het Christendom. Een onrijpe geest vertaalt een volwassen levenshouding op zijn manier, d.w.z. beperkend, verbuigend, zichzelf er in projecterend. Jezus zegt met nadruk dat zijn discipelen vrienden en gelijken zijn, geen slaven (o.a. Joh. 15:15). Wie tot vriendschap en gelijkheid in staat is, zal het zo opvatten; wie de in iedere jeugd aanwezige machts- en gehoorzaamheidsverhoudingen niet verwerkt heeft, blijft in de zoonsonderworpenheid steken. Van dit algemeen psychologisch verschijnsel hebben de staten aan wie de verbreiding van een, gemodificeerd, Christendom te danken is, gebruik gemaakt. Zonder de steun van een politieke macht wordt geen godsdienst groot. Maar alleen zonder die inmenging blijft het geloof wat het is: bevrijding. Het is merkwaardig dat deze ontwikkeling zo vaak over het hoofd wordt gezien in discussies die de godsdienst raken. Schuld heeft het gevaarlijke woord. Men kan, misschien in elke tijd, maar zeker in de onze, een gemakkelijk werkend woordenfetisjisme herkennen. Op bepaalde termen reageren bepaalde groepen met een automatisch gebaar. De vrijwel | |
[pagina 578]
| |
onaantastbare klank ‘democratie’ wordt in alle kampen vooropgesteld als rechtvaardiging voor de meest uiteenlopende handelingen. Soms is er een voorvoegsel of adjectief bij nodig, maat, samen met een niet nader gedefinieerde ‘vrijheid’ en ‘zelfstandigheid’, kan ieder deze termen gebruiken om oorlogen voor te bereiden, anderen te onderdrukken, economische misstanden te scheppen; terwille van het schone woord onderwerpt men zich. De hevigst emotioneel geladen woorden zijn waarschijnlijk communisme en ras. Alleen onderscheiden ze zich van het taboe ‘democratie’, dat ze voor het ene deel der politiserende mensheid een gunstige, voor het andere deel een ongunstige betekenis hebben. Voor de rest blijft het automatisch reageren gelijksoortig. Of men acht alles wat communisme heet slecht en breidt dat eventueel uit met alles wat iemand niet bevalt communistisch, dus slecht, te noemen. Of alleen communisme wordt als zegenend beschouwd en alles wat het niet is heet slecht; dezelfde omdraaiingstechniek kan dienen voor wat men verwerpen wil. Hoe diep de woorden rassensuperioriteit of rassengelijkheid wel weerkaatsen, is nauwelijks te zeggen. Want die betreffen niet alleen politiek, bezit, veiligheid, betrekkelijke uiterlijkheden, maar ze raken de menselijke persoon zelf. Eens waren ook ‘kerk’ en ‘godsdienst’ emotioneel geladen woorden van de eerste rang. Maar al is de grote strijd tussen kerk en gezagdoorbrekers in de vorige eeuw gestreden, de kringen van de in het water geworpen steen zijn nog altijd zichtbaar. Van tijd tot tijd wordt de controverse actueel, vooral in onze eigenaardige Nederlandse politiek en vaak in individuele gezinsverhoudingen. Dan reageren vooren tegenstanders snel als bij de term communisme: alles wat kerk (plus associatie) is, is goed, in elk geval taboe en laten-we-geen-andersdenkenden-kwetsen. Of: alles wat kerk is, is slecht, zelfstandigheid onderdrukkend, ‘opium voor het volk.’ Er is veel kwaad in Christus' naam door gezagsmisbruik van kerken bedreven. Maar men doet het ideaal van de vrij denkende, zelfstandige mens alleen maar afbreuk, als men zo onwetenschappelijk en subjectief emotioneel als de heer Flam Jezus beschuldigt van tweeduizend jaar projecties van onrijpen en de associërende herinnering aan priesters-onderdrukking. Het is al moeilijk mensen door redeneren te overtuigen. Met schelden en aanwijsbare onjuistheden lukt dat nooit. Om te beginnen doet men er goed aan kerk, godsdienst, geloof en grondlegger van een geloof - wereldlijk of geestelijk, want ook Marxisme en Freudisme zijn geloven - te scheiden. In de tweede | |
[pagina 579]
| |
plaats kan men van een volwassen mens verwachten dat hij begrip heeft voor andere karakters dan het zijne. Voor velen kan het godsdienstig of zelfs het kerkelijk richtsnoer een steun betekenen - zogoed als de modern seculiere geloven een steun zijn voor hun aanhangers. Ds. Zandt in de politiek is een vreemdsoortig anachronisme; maar bij de stormramp in Zeeland bleek de rampologen dat de gelovigen de situatie beter aan konden dan de niet-meer gelovigen. Men kan zeggen dat die laatsten dan niet werkelijk vrij waren en dat geldt ongetwijfeld voor velen. Vrijheid in een wereld waar het individu altijd zwak is tegenover grotere krachten (vroeger die van de natuur, nu die van techniek en maatschappij) eist een groot geloof. Geloof in de betekenis van ‘vertrouwen in het onbekende’ zoals LangeveldGa naar voetnoot3 het definieert is het tegendeel van angst en onderdrukking, die voor velen synoniem zijn met kerk en geloof. Een dergelijke automatische synoniemverklaring, voortkomend uit gedachteloosheid of stereotyp denken, maakt woorden gevaarlijk. Wie waarlijk vrijheid van oordelen wil beschermen en doen toenemen hoede zichzelf voor woordfetisjisme. Ik kan Flam's bewondering voor Sokrates delen. En tegen het gevaar van woordentyrannie en woordsuggestie Sokrates' dialectische methode aanbevelen. Maar de rede is niet de methode van bevrijding voor velen. Denken is wel een middel tot bestrijding van gezagsmisbruik, maar het is niet het tegendeel van autoritair leven. Het tegendeel van leven onder gezagsdruk is be-leven; ‘al wat geschiedt, geschiedt nog voor het eerst.’ Voor wie deze regel van Nijhoff ervaring is, zal gevaar van woordverstrikking niet optreden, want hij beleeft de inhoud van het woord en maakt die tot werkelijkheid. Dat is het geheim van de goede spreker, de goede acteur, de goede schrijver; en de werkelijk humanistisch-ethische mens. |
|