hij op een bepaald ogenblik behoorde, en altijd was dat het standpunt van de nonconformist. Daarom beschouwen velen hem als een spelbreker en erger dan dat. Wanneer heel Nederland trots is op de drooglegging van de Zuiderzee, stelt hij zich in de roman van die naam (1934) aan de kant van de calvinistische, conservatieve vissers die zich hardnekkig verzetten tegen deze drooglegging. Wanneer heel de westerse wereld in de strijd tussen Joden en Arabieren de partij van de Joden kiest, komt hij op voor het goed recht van de Arabieren. Het is niet de zucht tot tegenspraak en nog veel minder een querulantisme (dat hem volkomen vreemd is), die hem tot afwijkende meningen verleiden, maar uitsluitend de erkenning van het goed recht der minderheden. Dit standpunt moest hem telkens weer in botsing brengen met bewegingen die maar één waarheid erkennen en alles wat daaraan niet beantwoordt, verketteren. Het deed hem tijdens de Spaanse burgeroorlog breken met het communisme, dat hij nog kort tevoren in Een huis zonder venster (1935) als de enige mogelijkheid van leven had beleden, maar dat hij ontrouw moest worden toen het naar zijn mening zelf aan zijn grondstellingen ontrouw werd.
Kort na deze breuk schreef Jef Last het boek dat zo niet zijn beste, dan toch een van zijn beste romans is: De Vliegende Hollander (1939). Bovendien is het het meest kenmerkend voor het inzicht dat hij zich gaandeweg verworven heeft en dat hem niet meer zal verlaten. Dat is de overtuiging dat de verschuiving der machtsverhoudingen alleen nog geen revolutie maakt, maar dat de menselijke waardigheid en de evangelische liefde daarvoor even onmisbare factoren zijn. In het jongste lid van de bemanning van het vervloekte schip, de scheepsjongen Jonathan, heeft de schrijver zichzelf uitgebeeld. Eenmaal in de honderd jaar mag de bemanning een jaar lang aan land gaan, en in dat jaar maken de schepelingen de grootste revoluties mee waarin een volk de machtsverhoudingen tracht om te gooien, waarin het steeds opnieuw faalt omdat de menselijke waardigheid tekort wordt gedaan. Door dit tekort mislukken achtereenvolgens de opstand van Cromwell en de Franse en Russische revoluties. In alle drie ontmoet Jonathan een jongen, in wie hij zijn eigen ideale gestalte herkent, of hij John, Jean of Iwan heet: een volkomen schone knapengestalte, nog niet door het leven bezoedeld, gewond of gebroken. In hun ideeën hervindt Jonathan zijn eigen ideeën. ‘Ik heb de revolutie lief,’ hoort hij Jean uitroepen op de tribune van de vergaderzaal der Commune, ‘maar wanneer er een misdaad geëist wordt om haar te beschermen, zou ik liever