Eens, na schooltijd, gingen Hans Berger, Henkie en ik achter de dijk voetballen. Flip was ook bij ons. De dijk was de oprit van een grote verkeersbrug die nog gebouwd moest worden. Er achter waren wat volkstuintjes en een stukje weiland, dat door ons als voetbalveld werd gebruikt.
We waren nog niet lang bezig toen Flip per ongeluk de bal in een van de tuintjes trapte. We klauterden over het hekje en gingen op zoek. Het viel niet mee; de bal was niet zo groot en het gras stond erg hoog. Hans vond hem tenslotte.
‘We hebben hem!’ riep hij naar Henkie, die een stuk verder aan het zoeken was.
‘Jongens, hier is een sloot, moet je kijken!’ riep Henkie uit de verte. Wij waren daar al eens eerder geweest, maar we liepen toch in de richting vanwaar Henkie geroepen had.
‘Er is nu veel meer kroos in dan de vorige keer,’ zei ik. We gingen op onze hurken aan de slootkant zitten.
‘Zou er vis in zitten?’
‘Misschien paling, maar zeker geen andere vis. Dit staat immers niet in verbinding met ander water. Hee, Flip, wat is er met jou?’
Flip staarde gespannen naar een bepaald punt in het kroos. ‘Daar!’ zei hij. We keken, maar er was niets te zien. Hij wees met z'n hand: ‘Een mielgat, 't is van een hele grote.’
Midden in het kroos zat een kleine opening. Toen ik scherp keek, kon ik wortels en stengels van allerlei waterplanten onderscheiden; daartussen zag ik een grauwe cilindervormige massa, die heel langzaam heen en weer bewoog.
Hans Berger ging weer staan. ‘Flauwe kul, da's een stok, laten we weer gaan voetballen, het ging juist zo lollig.’
‘Nee,’ zei Henkie boos, ‘waarom nou. Hier is een stokje, misschien kunnen we er bij.’
Ik stond ook op. Hans en ik gingen weer terug naar het voetbalveldje. We hadden nog maar een paar stappen gedaan, toen Henkie ons al op een drafje achterna kwam. ‘Flauw zijn jullie.’
We riepen een paar maal naar Flip, maar hij gaf geen antwoord. Hij porde met het stokje in het kroos en hoorde ons niet.
We klommen weer over het hek en vervolgden ons spel, maar het ging niet meer zo best. We misten de gemakkelijkste ballen. Het plezier was er helemaal af, maar naar huis gaan wilden we toch ook niet.
‘Die sloot is toch niet diep, Jan?’ vroeg Hans nog.