scherpte blik en misschien een vaag schuldbesef waarneemt. Daardoor steekt in ‘Het laatste Uur’ de episode over de terechtstelling van ‘rampokkers’, in ‘Huis in de Nacht’ de figuur van de Indo politie-inspecteur ver boven de rest uit.
Die zin voor het tragische van de auteur spreekt ook uit de opzet van de schrijver al zijn figuren als eenzamen te zien: ‘eenzamen, omdat zij - en dit wordt meer gesuggereerd dan onder woorden gebracht - nog niet aan de Laatste Waarheden toe zijn,’ zegt de aankondiging. Ik moet erkennen, dat ik zelfs van die suggesties van Laatste Waarheden weinig heb kunnen vinden, al past het woord wel in de wat vlakke filosofie, die de schrijver zijn figuren graag in de mond legt, vooral als het over vrouwen gaat. Dat is ook hier weer het geval in zulke zinnetjes als: ‘Want een vrouw moet kiezen tussen een man en God. Het liefst kiest zij de eerste en laat het aan haar ontgoochelde zusters over om het met de laatste te doen.’
Maar mijn ernstigste bezwaar tegen deze beide boeken is, dat ze, of ze zich nu ‘kroniek’ noemen of niet, een zeer scheef getrokken beeld van het na-oorlogse, het om zijn bevrijding strijdende Indonesië geven. Want met erkenning van alle dichterlijke vrijheid onttrekt een schrijver zich niet aan enige verantwoordelijkheid voor het beeld van tijd en milieu, dat hij oproept. Wel nu, wie Indonesië 1945-1950 alleen uit de werken van Van der Hoogte zou leren kennen, moet zich de bevolking van dat land voorstellen, als 1e. een groep rampokkende, plunderende en moordende republikeinen, 2e. een bevolkingsgroep, die door die republikeinen geîntimideerd, getiranniseerd en mishandeld wordt, 3e. een handjevol welwillende, maar ontmoedigde of ook wel profiterende Europeanen, die ten dele een machteloze bureaucratie overeind trachten te houden, ten dele de getiranniseerden naar hun zwakke krachten pogen te beschermen. Het is geen toeval, dat de laatste groep het best uit de verf komt. Maar dat het hier om hetzelfde Libertatis ergo gaat (en om al dezelfde gruwelen van een guerilla-oorlog) als bij het beleg van Alkmaar en Leiden, daarover blijft de lezer van Van der Hoogte's werken volslagen in het duister. En het wil ons voorkomen, dat hij daarmee in zijn taak niet alleen van de historieschrijver, die hij misschien niet wil zijn, maar ook als romanschrijver te kort is geschoten.