1956, 171 blz.
Dit is het tweede deeltje in de serie ‘Ons sociaal erfdeel’ onder redactie van Prof. dr. P.J. Bouman en Prof. dr. R. van Dijk. Als eerste is indertijd verschenen ‘Uit het levenswerk van H.P.G. Quack’, ingeleid door de eerste der beide redacteuren.
Uitgaven als deze hebben hun onmiskenbaar nut. Naar de ‘opera omnia’ immers van degenen van wier werk in deze reeks fragmenten worden opgenomen, grijpen op z'n best nog de toch al belangstellenden. En dat zijn uiteraard weinigen en meestal specialisten. Door boekjes als deze kunnen ook anderen tot die figuren worden gebracht en niemand kan ontkennen dat een cultuur alleen dan levend blijft, wanneer steeds een niet te kleine groep zich min of meer op de hoogte houdt van het verleden dier cultuur. Waarbij nog komt dat het beste van de besten op de een of andere manier bijna altijd een zekere actualiteit of behoudt of toch herkrijgt.
Voorwaarden voor het welslagen ener dergelijke onderneming zijn dan echter wel, dat de keuze der fragmenten voldoende representatief en de inleiding voldoende instructief zij, zonder nochtans, wat de fragmenten betreft, door te grote uitgebreidheid of onverstaanbaarheid, en wat de inleiding betreft, door te grote geleerdheid of detailonderzoek af te schrikken.
Dit tweede deeltje voldoet naar ons oordeel aan de gestelde voorwaarden over het algemeen wel. De inleiding van de uitgever (blz. 7-26) is helder en beknopt en de acht gekozen stukken geven tezamen zeker een beeld van Kuyper's kijk op wat destijds ‘het sociale vraagstuk’ heette en zijn doen en laten om tot een oplossing van dit vraagstuk naar zijn smaak bij te dragen.
We zouden de verzorger nochtans twee vragen willen stellen, 1e. is hij niet met ons van mening dat zijn boek, doordat het zich uitsluitend met de ‘sociale’ Kuyper bezighoudt, de indruk wekt alsof het sociale 's mans voornaamste bemoeienis geweest is, terwijl het in feite voor hem toch slechts één facet was van zijn voortdurend streven, het (neo)calvinisme de aansluiting met de moderne tijd niet te doen missen? En 2e. was het nodig de ‘souvereiniteit in eigen kring’ geheel op te nemen die toch met het eigenlijke onderwerp in maar los verband staat?
Op de eerste vraag zal de samensteller wellicht antwoorden, dat het doel van zijn werk dit onvermijdelijk meebracht, waarop dan echter ons wederwoord zou zijn dat de inleiding deze misvatting had behoren te voorkomen, terwijl zij haar nu eerder versterkt. En op de tweede vraag zal hij vermoedelijk antwoorden, dat de gedachte van de ‘souvereiniteit in eigen kring’ zo wezenlijk voor Kuyper was, ook met betrekking tot de oplossing van het arbeidersvraagstuk, dat dit stuk daarom niet gemist kon worden. Waarop ons wederwoord dan zou luiden, dat ook dit in de inleiding zou kunnen zijn uiteengezet, terwijl de 33 blz. nu aan de rede ter opening van de Vrije Universiteit besteed, - een kwart schier van het geheel - beter gereserveerd hadden kunnen blijven voor b.v. een fragment uit ‘Christus en de sociale noden’ (1895) dat wel zeer ter zake geweest zou zijn.
J.R.