De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Insider
| |
Achtergronden en oorzaken van de stakingZoals elke staking heeft ook deze zijn oorzaken. Het gaat met een staking vaak als met een revolutie. Betrekkelijk kleine, soms nietige oorzaken, hebben tot gevolg, dat jarenlang opgekropte grieven tot een uitbarsting komen. Ook hier was dit het geval. De eis der stakers was: loonsverhoging. Maar de talrijke en velerlei | |
[pagina 341]
| |
soortige grieven, die door niemand ernstig werden genomen, vormden de achtergrond van deze staking. Vooral ook, daar er niemand was, die deze grieven op korte termijn uit de weg wilde ruimen. De Algemene Bond van Ambtenaren, de ABVA, is de organisatie, die van het georganiseerde gemeentepersoneel, de meeste leden telt. Deze bond is bij het N.V.V. aangesloten en volgt natuurlijk de richtlijnen en het standpunt, de sociaal-economische politiek, zoals deze door dit Verbond zijn gegeven. Het N.V.V. heeft de verantwoordelijkheid voor de economie en de gemeenschap aanvaard, het propageert en steunt de geleide loonpolitiek en het overleg heeft de plaats van de strijd ingenomen. Het juicht de wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie toe, het bestrijdt de door en uit de arbeiders gekozen bedrijfskernen en wil deze vervangen zien door de Ondernemingsraden, die uit de, door de bedrijfsorganisaties gestelde, candidaten gekozen worden. Het N.V.V. heeft zich garant gesteld voor de stipte navolging van de sociaal-economische regeringspolitiek. Dit alles heeft de taak van de vakbondsbestuurder ingrijpend veranderd. Van vertrouwensman der leden, van uitvoerder van hun wensen en bemiddelaar voor hun grieven, is de bondsbestuurder de uitvoerder en propagandist van de regeringspolitiek geworden. Hij staat in onbezoldigde dienst van deze politiek. De regeringsinzichten zijn voor hem de enige juiste. De leden weten het niet. Hun klachten zijn gebaseerd op ondeskundigheid in economische en bedrijfsverhoudingen. De exportpositie van onze industrie is het alleenzaligmakende beginsel geworden. Wat onder de leden leeft aan inzichten over lonen en arbeidsvoorwaarden wordt niet geteld, als deze in strijd zijn met de inzichten van regering, S.E.R. (Sociaal-Economische Raad), Stichting van de Arbeid of andere toporganen. De leden der organisaties wordt ronduit gezegd, dat zij van loon- en bedrijfsverhoudingen geen verstand hebben en de regeling daarvan, in goed vertrouwen, aan hun bestuursleden moeten overlaten. Loonsonderhandelingen worden gevoerd op ‘hoog niveau’ zonder dat de leden vooraf daarin gekend worden. De lonen worden vastgesteld aan de hand van cijfers en grafieken. Het koude materialisme speelt hierin een hoofdrol. De Mens is bijzaak geworden. Wat voorop staat is: de economie. Uit de geleide lonen moeten de grotere investeringen mogelijk gemaakt worden, welke nodig zijn ‘voor de werkgelegenheid voor het komende geslacht’. Dat de, uit deze investeringen voortgekomen winsten, voor een deel toekomen | |
[pagina 342]
| |
aan hen, die door hun geleide lonen deze winsten hebben mogelijk gemaakt en het bezit hebben gevormd, schijnt in de huidige sociaal-economische politiek niet te passen. Er wordt tenminste niet over gesproken. Wordt na eindeloos en moeizaam onderhandelen een nieuwe C.A.O. tot stand gebracht, dan dient deze, alvorens ondertekend te worden, aan het college van Rijksbemiddelaars ter beoordeling te worden voorgelegd. Slechts met zijn goedkeuring kan de C.A.O. van kracht worden. In het metaalbedrijf is het reeds herhaaldelijk voorgekomen, dat een tariefspercentage werd verlaagd, als dit een ‘te hoog’ inkomen opleverde. Voor deze verlaging verleent het bestuur van de Metaalbedrijfsbond zijn medewerking en zelfs neemt het er het initiatief toe. Op een cursus van 19 tot 31 Mei 1952 aan de Volkshogeschool te Bergen gehouden (‘De mens bedreigd door techniek en organisatie’) verklaarde de heer de Brave, hoofdbestuurslid van de Alg. Ned. Metaalbedrijfsbond, in zijn inleiding, dat de leden van loon- en bedrijfsverhoudingen geen verstand hadden, dat de bestuursleden de onderhandelingen over lonen en tarieven voor de leden moesten voeren en dat de resultaten de leden moest ‘worden aangepraat’. (sic) Bij de onderhandelingen over de overheidslonen en salarissen wordt eenzelfde lijn getrokken. Ook hier de onderhandelingen over, voor en zonder de leden. Ook hier het beter weten dan de betrokkenen wat zij voor hun levensonderhoud nodig hebben. Ook hier de bestuursleden der organisaties als uitvoerders en propagandisten van regeringsinzichten. Ook hier treden deze bestuursleden als regeringsmanager op. Alleen, in veel erger mate. De geheimhouding der onderhandelingen is in flagrante strijd met elke opvatting over democratie. Democratie eist openheid en openbaarheid van opvattingen en inzichten. Bij mij wekt deze geheimhouding vaak de indruk, dat zij is opgelegd en aanvaard, om het gezicht der onderhandelende partijen te redden. De onderhandelingen in het Georganiseerd Overleg zijn vaak eindeloos. Er zijn gevallen bekend, waar pas na jaren resultaat geboekt kon worden. Zeer lage lonen worden gehandhaafd. Zo verdiende de wagenpoetser bij het Gem. Vervoerbedrijf en de straatveger bij de Stadsreiniging in 1954 de kapitale som van f 49,44 als aanvangssalaris, welk bedrag na 4 jaar dienst de f 52,32 bereikt. De man staat dan op zijn maximum. Deze bedragen ontvangt hij echter niet. 7½% pensioenpremie plus de loonbelasting dienen van deze bedragen te worden afgetrokken. Mij is een geval bekend van een schoonmaker die, ziek zijnde, in | |
[pagina 343]
| |
de derde week zijner ziekte de somma van f 44, - in zijn loonzakje ontving. Om alle misverstand te voorkomen: dit geschiedde in Jan. 1955. Het maximumloon van een conducteur is f 58,56, van een wagenbestuurder f 63,84. Voor de busbestuurder wordt dit laatste bedrag met 13% toeslagen verhoogd. Ook van deze bedragen dienen de pensioenpremie en de loonbelasting te worden afgetrokken. Voor avond-, nacht- en Zondagsuren krijgt het rijdend personeel een toeslag van resp. 25 en 50% op het uurloon. Feestdagen, niet op een Zondag vallende, geven 100% toeslag plus een compensatiedag.Ga naar voetnoot1) De compensatiedagen konden tot nu toe, door het personeel niet in vrije dagen worden opgenomen. Zij werden aan het eind van het jaar, meestal omstreeks de Kerstdagen, uitbetaald. Echter, weer na aftrek van de loonbelasting en dit, tot grote ergernis van het personeel, dat deze dagen liever vrij zou zijn en dat uiteraard aan het personeelstekort geen schuld heeft. Het gaat van het standpunt uit, dat de gemeente de loonbelasting voor haar rekening moet nemen, daar de verantwoordelijkheid voor de personeelskwestie bij haar berust. Het personeel trekt een vergelijking tussen het lage bedrag wat het voor deze dagen ontvangt en waarvan belasting ingehouden wordt en de veel hogere bedragen die de aandeelhouders soms uit de agioreserve ontvangen en waarvan geen belasting verschuldigd is. Wat de verlofdagen betreft: er is nu nog personeel (eind April) dat verlofdagen van '54 te goed heeft. Ook de diensten van de trammensen zijn vaak zeer slecht. Tot goed begrip moge dienen, dat het bedrijf met 10 uur nachtrust aan de man toe te kennen kan volstaan. Deze 10 uur nachtrust zijn een wettelijk minimum, bij het G.V.B. echter tot een maximum gemaakt. De diensten van het rijdend personeel mogen ten hoogste 8 uur en 45 minuten lang zijn. Hieruit volgt, dat een dienst van 8 uur 45 minuten over 14 uur uitgesmeerd kan worden. Het gebeurt dan ook vaak dat iemand van het rijdend personeel des morgens om 6 uur begint en pas des avonds om 20 uur de wagen verlaat, om eerst te half negen zijn uniform voor die dag uit te trekken. Natuurlijk is hij in de loop van de dag dan enige uren thuis geweest. Maar wat heeft hij aan die uren? Er zijn diensten, die zes dagen van de zeven vroeg zijn. Uitgerekend de zevende dag, de dag voor de vrije dag, wordt deze dienst een late, zodat een deel van de vrije dag wordt besteed aan uitslapen. Want wie | |
[pagina 344]
| |
's nachts te 2 uur 30 of 3 uur op zijn bed komt, staat niet vroeg op. Het personeel, dat in de Algemene Reserve is geplaatst is er, wat diensten en toeslagen betreft, slechter aan toe. Het krijgt zijn dienst per dag uitgeschreven en weet des avonds pas, welke dienst het de volgende dag heeft. Meestal zijn deze diensten vroege of zogenaamde tussendiensten. Dat betekent vroeg naar bed, want voor deze diensten moet de bestuurder soms 's morgens 3 uur zijn bed uit, om te 4 uur present te zijn. Er zijn ook presentietijden tussen 4 en 6 uur, doch voor al deze tijden moet de man toch te vroeg zijn bed uit om iets aan de avond te kunnen hebben. Bovendien missen deze mensen van de Alg. Res. grotendeels de avonddiensttoeslagen, die de lonen wat hoger maken. De ‘gemiddelde lonen’ tijdens de staking in de kranten bekend gemaakt, zijn dan ook zeker niet de lonen die door dit deel van het personeel worden ontvangen. De diensten van het rijdend personeel zijn van zeer grote invloed op het gezins-, familie- en sociale leven van dit personeel. Feest- en verjaardagen, verenigings- en organisatieleven, culturele en andere ontspanning, gaat aan dit personeel grotendeels voorbij. Het werk van deze mensen is, uit dit standpunt bezien, veel, zeer veel te laag betaald. Daarbij is, door de aard van het werk, het leven veel duurder. Er wordt meer gas, licht en kolen gebruikt dan in gezinnen met een normale dagdienst. Het werk mag dan tot het ongeschoolde worden gerekend, de aard van het werk en de omstandigheden waaronder het wordt verricht, wettigen een hogere bezoldiging.
De industrialisatie van Nederland heeft met zich meegebracht, dat de beroepen en vakken op hun waarde voor deze industrialisatie werden herwaardeerd. In dit verband vanzelfsprekend, werden de industriële vakken en beroepen hoger gewaardeerd. Bovendien gaat de regering, bij monde van minister Beel, van het standpunt uit, dat de overheidslonen en salarissen niet zo mogen zijn, dat een trek van arbeidskrachten vanuit de particuliere naar de overheidssector plaats vindt. De overheidsdiensten en bedrijven, die in het industrialisatieproces slechts een indirecte rol vervullen, zijn daardoor in hun loon- en salarisschalen ten achter gebleven. De vakman in overheidsdienst verdient minder dan zijn collega in particuliere dienst. Al dient te worden toegegeven, dat de uurlonen waarschijnlijk niet of niet veel lager zijn en de hogere lonen in de particuliere bedrijven door hogere tarieven en toeslagen verkregen worden. | |
[pagina 345]
| |
Bij het rijdend personeel bestaan dus ernstige grieven over de diensten, het toekennen van verlofdagen en de lonen, terwijl bij het technisch personeel de ontstemming in hoofdzaak is gebaseerd op het verschil in betaling van gelijksoortig werk bij overheid en particulier. De organisaties voor het overheidspersoneel zijn niet van plan deze grieven en eisen over te nemen en ze in het Georganiseerd Overleg ter bespreking voor te leggen. Deze organisaties gaan van het standpunt uit, dat de Amsterdamse lonen reeds tot de hoogste behoren en dat een eis tot verbetering geen resultaat zal opleveren. Dit geldt ook voor het verlangen van het rijdend personeel tot herplaatsing in de loongroepen D en E (4 en 5), waardoor een in 1933 verkregen toezegging zou worden gerealiseerd. In 1933, onder de bezuinigingspolitiek van Colijn werd bij de algemene loonsverlagingen, die toen plaats vonden, het rijdend personeel, dat was ingedeeld in de groepen 4 en 5, teruggesteld in de groepen 3 en 4, waarbij de toezegging werd gedaan, dat wanneer de economische omstandigheden dit veroorloofden, de oude loongroepen 4 en 5 zouden worden hersteld. De economische toestand is verbeterd. En wel zodanig, dat minister Zijlstra van een super hoogconjunctuur kan spreken. Echter, de inzichten over de plaats van het overheidspersoneel zijn veranderd. En de belofte van 1933 is niet gestand gedaan, terwijl de organisaties geen plannen hebben de overheid aan deze belofte te helpen herinneren. Het personeelstekort brengt moeilijkheden met het toestaan van verlofdagen met zich mee. Het verhindert soms bezoek aan dokter of ziekenhuis. Het zeer kleinzielige contrôlesysteem, waarbij elke fout, elke futiele overtreding gerapporteerd diende te worden en waarbij het controlerend personeel verplicht werd een bepaald aantal contrôles te leveren, maakte de geest onder het personeel niet beter. Dit beleid ondermijnde de werkelijke gezagsverhoudingen. Wagens werden bij niet aflossing van personeel buiten dienst gezet, omdat de bestuurder of de conducteur die niet werd afgelost voor bezoek aan dokter of ziekenhuis, zijn wagen verliet. De vele rapporten werden gekwalificeerd met: ‘Honderd kaartjes een paasbrood’. De chefs hadden geen gezag. Ze werden beschouwd als ‘loopjongens van de baas’. Hun opdrachten en aanwijzingen werden slecht uitgevoerd. De voorschriften omtrent kleding en schoeisel werden door velen niet nageleefd. Kortom: de gezags- en bedrijfsverhoudingen waren uitermate slecht. De grieven die onder het personeel leefden werden afgereageerd op het toezichthoudend personeel en het bedrijf. Wat voor het bedrijf en de verhoudingen daarin geldt, geldt even- | |
[pagina 346]
| |
zeer voor de vakorganisatie en haar bestuur. De onwil en de onmacht voor de belangen van de leden op te komen, deden de afstand tussen bestuur en leden toenemen. De critiek op het beleid ging over in een critiek in persoonlijke sfeer. Niet de organisatie werd nog becritiseerd, doch de persoon van sommige bestuursleden. Er ontstond een sfeer van wantrouwen en vijandschap. De weinige en in de ogen van de leden nog slechte resultaten, deden het verlangen groeien het lot in eigen hand te nemen. In 1953 werd een modelrijactie op touw gezet en in April '55 brak een staking uit, die aanvankelijk als 24-uursstaking bedoeld was, doch door tijdens de staking opgekomen omstandigheden, uitdijde tot een staking van vier dagen. De duur van de staking is een bewijs van de verbittering die onder het personeel heerst. De rust en de discipline, die bij de stakers bleek, is een bewijs van de overtuiging van hun goed recht. | |
De stakingWat is de betekenis dezer staking? Politiek, sociaal en economisch? Onder een personeel, geladen met de hoeveelheid grieven als hiervoor omschreven, ligt het voor de hand, dat links-extreme opvattingen aanhang zullen vinden. Doch men vergisse zich niet. Ondanks beweringen van dagbladen als ‘Het Vrije Volk’, ‘Het Parool’ en de heren Voskuil, Roemers, Vermeulen en Gerben Wagenaar, hebben de communisten en de E.V.C.'ers de leiding in deze staking niet gehad, noch hebben zij deze voorbereid. In een personeel, dat een conglomeraat van geloven en politieke meningen vormt en dat zozeer op elkaar is aangewezen, beïnvloeden de meningen elkaar. Zoals reeds gezegd, brengen de hoeveelheid grieven en de aard van het werk mee, dat extreme politieke opvattingen het personeel beïnvloeden. Daar is in zoverre sprake van, dat het personeel, door de omstandigheden gedwongen, tot de overtuiging is gekomen, dat zijn belangen door de organisaties niet juist behartigd werden. Het vertrouwen in de organisaties was ernstig geschokt, de afstand tussen leden en het bestuur vergroot, de grieven van het personeel werden afgewezen of de afdoening ervan op de lange baan geschoven. De staking was evenzeer gericht tegen de organisatiebesturen als tegen de loonpolitiek der regering en het gemeentebestuur van Amsterdam als werkgever. De staking had dus niet alleen een economische achtergrond doch ook een politieke en een sociale. Opmerkelijk is wel de grote eensgezindheid van de stakers. | |
[pagina 347]
| |
Op Vrijdag 1 April des avonds te 6 uur kwamen de stakers zich melden ter hervatting van het werk. Het stakerscomité zou op deze tijd door de burgemeester worden ontvangen voor een onderhoud. Het personeel werd op de wagens ingedeeld en deze reden uit. Om 19 uur 5 minuten werd bekend, dat de burgemeester had geweigerd het comité te woord te staan. Zonder dat iemand iets had gezegd, zonder enige op- of aanmerking liepen de ongeveer 200 aanwezigen als één man naar buiten om de staking voort te zetten. Communistische leiding? Het mocht wat. Die zou op zulk een moment anders gereageerd hebben. Het grote aantal R.K. personeelsleden, de zeer vele leden van de A.B.V.A. en de leden van de Christelijke organisatie, staan er borg voor, dat het hun staking was en niet die der communisten. Hoe goed men dit motief in de propaganda ook kan gebruiken. Een der meest trouwe leden van de A.B.V.A. en vertrouwensman dezer organisatie, zei mij snikkend en met de tranen over de wangen stromend, dat hij, in al de jaren van georganiseerd zijn, zich altijd aan zijn organisatie gehouden had. Maar nu ging het niet meer. ‘En al zullen we gras moeten vreten’ voegde hij er aan toe, ‘we zullen volhouden tot het uiterste. We staan in ons recht.’ Leden van de K.A.B.O. op 1 April in vergadering in het gebouw van St. Jozefsgezellen bijeen, wierpen tijdens deze vergadering hun lidmaatschapsbewijs op de bestuurstafel. In een vergadering van de Christelijke bond, ongeveer 10 dagen vóór de staking, viel enige malen het woord ‘staking’ vanuit de vergadering. Deze staking is een teken aan de wand. Hij betekent een revolte tegen vakbeweging en regering. En wordt communistisch genoemd omdat regering en vakbeweging hun fouten niet willen en kunnen erkennen. De hoge winsten en prijzen, in tegenstelling tot de relatief en reëel lage lonen, hebben de arbeiders de ogen geopend. Jarenlang hebben zij hun organisatiebesturen pogen te overtuigen van hun goed recht op hogere lonen. Echter tevergeefs. De regeringspolitiek, gesteund door de vakorganisaties, stond de inwilliging hunner eisen niet toe. De belediging, hun bij de laatste loonsonderhandelingen aangedaan, in de vorm van een loonsverhoging van 3 à 5 cent deed de maat overlopen. Hun geduld was uitgeput. Hun deel van de super hoogconjunctuur werd hun onthouden. Toen namen zij, zoals reeds gezegd, hun lot in eigen hand. Hoon en verdachtmaking werden getrotseerd. Straffen en ontslagen geriskeerd voor wat zij meenden wat recht was. | |
[pagina 348]
| |
Ze hebben gebruik gemaakt van een grondwettelijk recht. En ze zijn beschuldigd van ondergraving van de democratie terwijl zij een van de democratische rechten gebruikten. Deze staking past niet in het economisch beleid, noch in de politiek van regering en vakbonden. Ook al zou men heilig van het goed recht der staking overtuigd zijn, dan nog zou deze veroordeeld zijn. En omdat de economische politiek annex de loonpolitiek bij de regeringsaanhang onaantastbaar is en slechts door de communisten wordt bestreden, moest deze staking dus communistisch zijn. Simple comme bonjour! Het komt bij vakbeweging en regering eenvoudig niet op, dat duizenden niet-communisten afwijzend ten opzichte van haar politiek staan. Deze, door de omstandigheden geforceerde denkfout, heeft haar de Aprilverrassing bezorgd, die deze staking was. Zoals de regeringspers en de vakbeweging deze staking aan de communisten toeschrijft, zo halen de communisten deze naar zich toe Op het congres der C.P.N., tijdens de Paasdagen te Amsterdam gehouden, werd hoog opgegeven van het aandeel der communisten in deze staking. Van deze propaganda, bestemd voor het buitenland, hebben ‘Het Vrije Volk’ en andere kranten gretig gebruik gemaakt, om het aandeel der communisten in de staking aan te tonen. Ook de V.A.R.A. leverde door politieke commentaren haar aandeel daarin. Zij, die deze staking van dichtbij hebben gevolgd, de ontwikkeling er van hebben meegemaakt, de stemming onder het personeel hebben gepeild, zij weten dat de staking geen communistische is geweest. Zowel de confessionele als de modern georganiseerde ambtenaren waren tot staken bereid, ja, zagen de staking als het nog enig overgebleven middel. Deze staking is een verzet tegen de geleide loonpolitiek der regering en de daarmee verbonden collectivisering van het levenspeil. De staking is tevens een waarschuwing aan het N.V.V. op de weg van steun aan de regering niet verder te gaan, doch een eigen onafhankelijke politiek te voeren. De staking was een protest tegen de bondsbesturen, tegen de gang van zaken in het Georganiseerd Overleg en tegen het handhaven van de achterstand in de salariëring van het overheidspersoneel. Doch voor alles was deze staking een uiting van herlevend democratisch en socialistisch besef en een bewijs van een juist begrip van de menselijke waardigheid. | |
[pagina 349]
| |
ConclusieVoor hem, die de sociaal-economische en de politieke ontwikkeling in Nederland van de laatste jaren met verontrusting heeft gevolgd, komt deze staking als een bevrijding. Die ontwikkeling begon beangstigende overeenkomsten te vertonen met bepaalde stromingen in de economie en de politiek die wij als sociaal-democraat steeds hebben gemeend te moeten bestrijden. Het ondergeschikt maken van de mens aan economische en politieke belangen riekt te sterk naar de dictatuur, dat wij het niet zouden opmerken. Wij zijn er van overtuigd, dat deze dictatuur niet bewust werd nagestreefd, maar we kunnen ons niet verhelen, dat de kortzichtigheid bij de verantwoordelijke personen en autoriteiten, waar het de consequenties van deze politiek betreft, toch wel zeer verontrustend is. Geleide economie schijnt onverbrekelijk een meer of minder geleide politiek met zich mede te brengen. De geestelijke druk, tot het aanvaarden van de geleide lonen uitgeoefend, nam vaak de vorm aan van een geestelijke dwang. Het aanvaarden van de verantwoordelijkheid voor de economie door het N.V.V. plaatste dit verbond naast de regering, als vertegenwoordiger en bewaker der bezittende klasse, tegenover de arbeiders. Dit moest op een conflict uitlopen. Het uitblijven van de verdeling van de welvaart, na de zo vlot verlopende verdeling van de armoede, bracht de arbeiders een zeer grote teleurstelling. Deze teleurstelling ging over in een wantrouwen tegen de vakbonden toen die een groter aandeel in de welvaart niet konden of wilden verwerven. De zozeer geprezen en aanbevolen samenwerking tussen kapitaal en arbeid, is in wezen een veilig stellen van de winsten gebleken. De zo verfoeide en verworpen klassenstrijd wordt door de arbeiders niet gezocht maar hun opgedrongen. Juister gezegd: de klassenstrijd is inhaerent aan de kapitalistische samenleving, want zonder deze strijd gaat de niet-bezittende klasse in (relatieve?) armoede ten onder. De gemeenteambtenaren van Amsterdam hebben dit begrepen. Als reeds zo vaak gebeurd is, hebben zij weer de spits afgebeten. En als de voortekenen niet bedriegen, kon de staking van April '55 wel eens het begin van een grote stakingsgolf blijken te zijn. De staking was geen communistische aangelegenheid. Wat hierover ook wordt beweerd, - en door wie dan ook -, waarheid is slechts, dat de communisten als collega's natuurlijk aan de staking hebben | |
[pagina 350]
| |
medegewerkt. Ook is waar, dat een der communisten, die bij àl z'n collega's een groot vertrouwen geniet, op een vergadering met voorstellen is gekomen, die door de ongeveer 2000 aanwezigen unaniem zijn aanvaard. En dat deze man, met zijn groot bezit aan vertrouwen bij het personeel, het stakingscomité van advies heeft gediend, is in de gegeven omstandigheden begrijpelijk. Vergeten we vooral niet, dat de communisten, door hun directe verbindingen met het lagere personeel, de stemming van dit personeel door en door kenden. Hun eisen waren die van het personeel en we draaien de zaak om, wanneer we stellen, dat het personeel achter de communistische eisen of leiding heeft aangelopen. Mogelijk is de bewering van de heer A. Vermeulen in ‘Het Vrije Volk’ van 9 April juist, dat de heren Brandenburg, Gortzak en Groot Roesink vanuit het koffiehuis aan het Haarlemmermeerstation per koerier directieven aan de stakingsleiding hebben gegeven. Maar ook is mogelijk, dat deze koerier deze heren van de stand van zaken op de hoogte hield, want voor het geven van directieven bestond geen enkele aanleiding, omdat er niets gebeurde! Nog nooit heb ik een staking gezien, die zo rustig, ordelijk en gedisciplineerd gevoerd werd. Er was letterlijk niet één wanklank en geen enkel incident heeft zich voorgedaan. De geïnsinueerde ‘grofste terreur tegenover hen, die hun plicht willen doen’ is dan ook niet voorgekomen en heeft waarschijnlijk slechts in de fantasie van de heer Vermeulen bestaan. De heer Vermeulen staat in zijn gehele artikel nogal zwak. De door hem gegeven loonbedragen zijn als gemiddelde ten enenmale onjuist en het is een veeg teken, dat hij tot deze middelen zijn toevlucht moet nemen. Wat hij schrijft over de ‘dienende taak van het overheidspersoneel en de plichten welke het dienstverband met de overheid met zich meebrengen’ klinkt misschien erg ethisch, doch slaat terug op de overheid zelf. De overheid heeft tot plicht, haar personeel, als dit door de wet gebonden onmachtig is de economische strijd te voeren, een zodanig inkomen te verschaffen, dat er geen aanleiding tot het voeren van deze strijd bestaat. Als de overheid, bij reglement en wet, haar personeel het staken verbiedt, mag zij van dit stakingsverbod geen misbruik maken om de lonen en salarissen laag te houden, met een verwijzing, dat het beroep van de ambtenaar een roeping zou zijn en de salarissen ethisch verantwoord. Wat is eigenlijk een ethisch verantwoord salaris? Is het ethisch verantwoord een deel van het personeel met een loon | |
[pagina 351]
| |
van ongeveer f 50. - naar huis te sturen? En blijkt uit dit lage loon, in loongroep A niet, dat alle loongroepen - die op deze groep zijn opgebouwd - door het lage peil van deze groep, te laag zijn? Het is moeilijk de reacties van N.V.V.-zijde en van ‘Het Vrije Volk’ en ‘Het Parool’ ernstig te nemen. De serie scheldkanonnades op de communisten, de leugencampagne in de genoemde kranten, de onjuiste of sterk overdreven gegevens, de radiocommentaren van de heer Sluyzer, dat alles doet denken aan een Goebbeliaanse hetze. Heeft men werkelijk geen andere argumenten? De geestesgesteldheid, die uit dit alles spreekt, is schrikwekkend. Zij toont duidelijk aan, waartoe een arbeidersbeweging vervalt, die haar taak niet in het belang der arbeidersklasse, doch in die van de staat verricht. Op Dinsdag 12 April werd de ochtendeditie van ‘Het Vrije Volk’, bij honderden exemplaren, aan de remises ter verspreiding bezorgd. Groot opgemaakt, op pagina 1, onder de kop ‘Honderd agitatoren zetten arbeiders tot staking op’, werden de woorden aangehaald, die de heer H. Verhey op het congres van de C.P.N. gezegd zou hebben. Het aandeel van de C.P.N. in de staking werd breed uitgemeten. Hier volgt, wat volgens het verslag in ‘De Waarheid’ de heer Verhey op dit congres gezegd heeft: ‘Honderden agitatoren - het waren er dus nog meer dan honderd, red. W. - van het partijdistrict Amsterdam waren op straten en pleinen onder de stakers en het discussiërende publiek. 26.000 kranten werden vercolporteerd... Dit massale optreden van agitatoren met het middel van de mondelinge agitatie, was een nieuwe methode, een nieuw verschijnsel in ons agitatiewerk. Het gesprek van man tot man kwam tot stand. De discussiegroepen op straat ontwikkelden zich tot kleine volksvergaderingen, waar de politiek van de regering werd veroordeeld. Voor een onbevooroordeelde en van geen kwade bedoelingen bezeten lezer, is dit duidelijke taal. Tijdens de staking begaven de agitatoren zich op straat. De C.P.N. heeft de staking gebruikt om haar | |
[pagina 352]
| |
politiek te propageren. Zij steunde de staking op haar manier, daadwerkelijk. Maar nergens blijkt, dat de staking door haar was voorbereid. En zo was het ook niet. Deze staking was die van het trampersoneel. Mensen van alle gezindten en elke politieke richting namen er aan deel. Het aantal werkwilligen was maar klein (ongeveer 60). Economisch ging deze staking om een beter bestaan. Politiek was zij tegen de regeringspolitiek der geleide (gedrukte) lonen gericht. Sociaal ging het om betere sociale omstandigheden (verlofdagen, diensten) en tegen het beleid der bonden. Een grote mate van solidariteit en samenwerking is door en uit deze staking gegroeid. Tegen het doel der propaganda in, zijn de communisten als volwaardige makkers in de staking geaccepteerd en hun houding heeft aller waardering en sympathie verworven. Nergens hebben zij zich ongevraagd op de voorgrond gedrongen. In het stakingscomité hebben ze een ondergeschikte rol gespeeld. Dit kan op tactische overwegingen berusten, doch geeft geen aanleiding de rol van de communisten te overdrijven. Socialistisch gezien is de staking een opleving van het zo lang onderdrukte klassebewustzijn en het verheugende hierbij is, dat dit bewustzijn niet alleen bij de leden van de A.B.V.A. en de E.V.C. aanwezig bleek te zijn, doch ook bij de Rooms-Katholieken en de Christelijken aanwezig was. Hetgeen zeer hoopvol voor de toekomst kan zijn. Waarschijnlijk ook is deze staking een voorbode van een naderende crisis. De spits der hausse zal zijn hoogste punt ongeveer bereikt hebben, zonder dat de arbeiders van deze hausse-periode geprofiteerd hebben. Vóór de baisse intreedt pogen zij nu nog iets van de vergaarde rijkdom te verkrijgen. Als deze veronderstelling juist is, zal de staking de voorbode van een reeks van dergelijke acties betekenen. Nog een mogelijkheid mag niet over het hoofd gezien worden. Door de economische politiek van de regering, is de staking als economische tevens een politieke strijd geworden. Immers, het verzet tegen de door de regering vastgestelde lonen is een verzet tegen de regering. In wezen betekent deze staking dus een eerste openlijke revolte tegen de regering. Ligt hierin misschien de oorzaak, dat deze, zich progressief noemende regering, in overeenstemming met de Oost-Duitse in de Junidagen van '53, en in tegenstelling met de conservatieve Engelse bij de transportarbeidersstaking, militairen heeft ingezet? Als deze vraag bevestigend beantwoord kan worden, is het zaak, dat alle democraten hun ogen wijd open houden. |
|