De Nieuwe Stem. Jaargang 9
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |
Albert Perdeck
| |
[pagina 468]
| |
schap, industrie en kunst vond men de Joden. De assimilatie ging op dezelfde wijze te werk als in alle landen die van buitenaf bevolkt worden, waarvan ik later in Argentinië zulk een aanschouwelijk beeld zou krijgen. De eerste generatie van immigranten wil vast houden aan wat zij als ‘eigen’ voelt - dit wekt in de omgeving tegenstanden op: men neemt aanstoot aan de ‘gekke’ gewoonten van die ‘gringo's’, die ‘wops’, die ‘Juden’ en die ‘Polacken’. Al is het waar dat bij de Duitse Joden het accent iets anders lag dan bij de anderen, omdat de eersten meestal reeds een eeuw of langer in het land woonden, toch was hun emancipatie nog maar kort geleden geschied, zodat ook zij pas nu als een ‘nieuw’ element werden gevoeld. Dit ‘natuurlijke antisemitisme’ werd ook uit de Joden zelf gevoed: de jongeren onder hen wilden meestal niets liever dan opgaan in het volk waarmee zij nu op school gingen en waartoe zij in feite behoorden; de ouderen verzetten zich daar vaak tegen. Eigenlijk was het niet veel anders dan wat men in de standenkwesties tegen kwam, en bij allen die van het ene milieu in het andere worden verplaatst. Zijn de ouderen dan zo onverstandig om met of zonder dwang of geweld hun kinderen in het oude gareel te houden, dan maken zij een grote kans die kinderen tot vijanden van hun oorspronkelijke afkomst te vormen. Ik heb deze dingen overal ter wereld en in alle milieus kunnen aantreffen. Het kan dan ook geen verwondering wekken dat in een land als Duitsland, nergens uitmuntend in soepelheid, de meest hardnekkige antisemieten onder mensen van geheel of gedeeltelijke ‘Joodse afstamming’ te vinden waren, zoals ik dat als kleine jongen in vader's familie bij monde van onze General-Konsul beleefde. Dan werd er gesproken over ‘ein Geburtsfehler’ en over ‘Verjudung’, en moest de ‘Entjudung’ een aanvang nemen. Maar o wee als je dan toch weer op een mooie Joodse verliefd werd (in zo een geval was een Joods meisje altijd mooi en liefst nog rijk daarbij); dan zat de volgende generatie weer met zijn ‘Jüdische Groszmutter’ en kon het proces opnieuw beginnen. Wanneer de tragische gebeurtenissen van onze tijd niet plaats hadden gevonden zou men over deze en gelijke krankzinnigheden slechts kunnen lachen, hetgeen dan ook in die jaren dikwijls genoeg gedaan werd. Toch was het voor de betrokkenen, vooral onder de jongeren, een ernstige zaak; zij wilden zich eindelijk bevrijd zien van geloof en bijgeloof, van al die dingen waarin hun vaders zelf ook al lang niet meer geloven konden! Mijn oude vriend Steinmetz, die aan het zogenaamde rassenvraagstuk een van zijn uitstekende studies heeft gewijd en die bij mijn pro- | |
[pagina 469]
| |
motie nog mijn opponent is geweest op mijn stelling over het Amerikaanse Negerprobleem, heeft mij gedurende de vele gesprekken die ik met hem voerde altijd geantwoord: er bestaat geen gesloten ras, en het Joodse bestaat helemaal niet. Hoe moeilijk het was om van dat ‘ras’ een definitie te geven hebben de nazi's zelf bewezen toen zij uit moesten maken wie een Jood was of niet. Toen ze er niets anders op konden vinden kwamen zij tot de conclusie dat iemand tot het Joodse ras moest worden gerekend wiens grootouders lid van een Joodse kerk waren geweest! Men vertelde mij onlangs het volgende verhaal. De moffen hadden in Amsterdam een van hun eeuwige professoren aangesteld. Deze heer moest dan in bepaalde twijfelgevallen uitmaken of iemand Jood was of niet. Zijn ‘wetenschappelijke’ redenering tegenover een van die ‘gevallen’ luidde als volgt: ‘U zegt dat Uw donker uiterlijk het gevolg is van Uw Italiaanse afstamming. Ja, als men U onder Joden zou zien zou men U voor een Italiaan kunnen houden, maar temidden van Italianen zou ik zeggen dat U een Jood was. - Na also, Sie können gehen’. Tijdens mijn verblijf in Berlijn kort na de eerste wereldoorlog vond ik na veel moeite nog een familielid van vader, een neef of achterneef, en ik bracht ons gesprek ook op deze dingen. Hij moest er niets van hebben, niet alleen was het allemaal vieux jeu, maar positief ‘verrückt’. Hoe iemand kon beweren iets te zijn wat hij al in geen tweeduizend jaren meer was leek hem het toppunt van dwaasheid. Op grond van zo een uitspraak zullen zij die in het bestaan van een Joods volk geloven hem ongetwijfeld antisemiet noemen. ‘Wij zijn geen Joden en wij zijn geen Polen, wir sind Deutsche, verstanden’, dat waren zowat zijn laatste woorden. Het hadden de laatste woorden van vader in deze zaak kunnen zijn. En ik herinnerde hem aan een versje van mijn Duitse schooltijd: Die Juden und die Polen
Die flicken wir an die Sohlen.
Naast het ‘natuurlijke antisemitisme’ dat overal ter wereld wordt gevonden omdat het een onderdeel is van de houding tegenover alles wat vreemd aandoet, staat het bewuste en politieke antisemitisme dat naar mijn ervaringen typisch Duits moet worden genoemd en in Duitsland pas betekenis kreeg toen de adel, het grootgrondbezit, de kerk, zich door de bourgeoisie en, in Duitsland, bijna tegelijkertijd | |
[pagina 470]
| |
door de arbeidersklasse bedreigd gingen voelen. Want natuurlijk had je in een voor kort nog in hoofdzaak boerenland onder de industriëlen, de grote kooplui en de leiders van de socialisten Joden of mensen met joods-klinkende namen. Het lag voor de hand dat zich in het bestaande ‘natuurlijke antisemitisme’ een wapen voordeed dat in de strijd om het behoud van de oude privileges van nut kon zijn. En zoals het in Duitsland onvermijdelijk is ontbrak het niet aan professoren die aan dit antisemitisme een wetenschappelijke basis gaven. Dit politieke antisemitisme moet zowat in de tweede helft van de negentiende eeuw in Duitsland zijn intree gedaan hebben en ter karakterisering van de beweging is het misschien goed hier te releveren dat het een hofpredikant is geweest, een bekend theoloog, die daarbij een rol van betekenis heeft gespeeld. Deze heer was Adolf Stöcker, een naam die men mij later nog al eens heeft genoemd als een dier mensen die op de Keizer een slechte invloed moet hebben gehad. Hij schijnt in zijn preken en geschriften het antisemitisme als remedie voor alle Duitse kwalen te hebben aangewezen. In de Antisemietische Partij nam hij een voorname plaats in en zijn aanhangers noemden hem een tweede Luther! Totdat plotseling een deel van zijn brieven in handen van de socialisten viel, dat toen door de Vorwärts openbaar werd gemaakt. Het bleek dat Stöcker zijn ambt als hofpredikant en vertrouwde van de Keizer had misbruikt om tweedracht te zaaien tussen deze, toen nog jonge vorst, en Bismarck! Toen was het gedaan met Stöcker en de Keizer schreef: ‘Politische Pastoren sind ein Unding.... die Herren Pastoren sollen sich um die Seelen ihrer Gemeinden kümmern, aber die Politik aus dem Spiele lassen, dieweil sie das gar nichts angeht’. Toch kwam, zoals men weet, de Keizer steeds weer onder de invloed van die politiek bedrijvende dominees. Spoedig echter werd deze godsdienstleraar overtroffen door een zekere Hermann Ahlwardt, rector van een Berlijns gymnasium, maar ontslagen wegens verschillende overtredingen. Woedend over dit ontslag schreef hij een brochure waarin hij het Duitse stadsbestuur van allerlei gemeens beschuldigde, zodat men hem in de gevangenis wierp. Nauwelijks weer vrij publiceerde hij vlak voor de eeuwwisseling zijn beroemd geworden pamphlet getiteld Judenflinten, ‘Jodengeweren’ waarin hij uiteenzette dat de Berlijnse gewerenfabriek onder leiding van Joden stond die met opzet minderwaardige wapens fabriceerden opdat Duitsland in de volgende oorlog het onderspit zou delven. Hoewel de betreffende autoriteiten deze onzin onmiddellijk démenteerden vonden de beschuldigingen bij de Duitse massa gretig geloof (of zo | |
[pagina 471]
| |
iets nu het gevolg is van het ‘natuurlijke antisemitisme’ of van de Duitse mentaliteit in het algemeen is het overdenken waard). Ahlwardt, opnieuw in de gevangenis geworpen, werd een nationale held en werd een paar dagen na zijn veroordeling tot lid van het parlement gekozen. Nu had men gezien hoe aantrekkelijk de jodenhaat voor de massa was en de conservatieven trokken er hun conclusies uit. In hun nieuwe politieke program van 1892 kreeg het antisemitisme een flinke ruimte. Het hoofdorgaan van deze reactionaire groepen was de bekende Kreuzzeitung, een krant die wij jongens op de een of andere manier vaak genoeg onder ogen kregen, of dit nu thuis of bij familieleden was of elders weet ik niet meer. Gedurende lange tijd stond het blad onder redactie van Wilhelm Freiherr von Hammerstein, een zeer invloedrijke politicus, die aan de verbreiding van het antisemitisme een enorm aandeel heeft gehad, en tenslotte wegens tal van misdadige handelingen vervolgd werd. Zelfs toen trachtten de konservatieven hem nog te handhaven! Maar de linkse pers was zich met deze zaak gaan bemoeien en maakte o.a. bekend dat onze Freiherr, getrouwd en een voorbeeldig huisvader, een verhouding had met een Jodin! Tenslotte nam Von Hammerstein de vlucht maar werd in het buitenland gearresteerd en tot tuchthuisstraf veroordeeld. Uit mijn eigen Berlijnse schooljaren staat me nog vrij duidelijk de naam van de leider van de Antisemitische Partij in de Rijksdag voor ogen, misschien omdat die ook iets met de kwestie van de Boerenoorlog te maken had: Max Liebermann van Sonnenberg. In een biografie lees ik nu achter zijn naam: ‘Vorkämpfer des Antisemitismus, Führer des rechten, mehr konservativen Flügel der Antisemitischen Bewegung’. Zijn herinneringen aan de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 dragen als titel: Aus der Glückszeit meines Lebens. Eenentwintig jaren lang zat deze ‘Vorkämpfer’ in Duitslands Parlement. Hij maakte zich juist in mijn schooljaren bemind doordat hij onder een zitting van de Reichstag Chamberlain ‘den verrücktesten Buben den Gottes Erdboden trägt’ had genoemd en het Engelse leger niets anders dan ‘Diebe und Raubgesindel’. Dat was dus in 1902. Hoe gek het ook lijkt, de propaganda van deze heren sloeg bij de Duitsers zo in, dat het antisemitisme iets van een religie vertoonde. ‘Das Judentum’ kreeg dus de schuld van alles wat verkeerd ging of verondersteld werd verkeerd te gaan. Juist omdat onder de keizer het aantal Joden in het hele land nog geen percent bedroeg kon een dergelijke propaganda inslaan, want dat éne percent behoorde bijna | |
[pagina 472]
| |
zonder uitzondering tot de welgestelde en leidende kringen, in tegenstelling met wat Engeland en ons land te zien gaven, waar dt aanwezigheid van een groot Joods proletariaat nooit tot een dergelijk antisemitisme had kunnen leiden en de onwil, zoals gezegd, in feite de onbeschaafdheid en niet het ras betrof. Daarbij mogen we in de eerste plaats niet uit het oog verliezen dat de Duitse Joden.... Duitsers waren, en precies dezelfde trekken van agressiviteit en bekrompenheid vertoonden als de ‘volbloed Germanen’. En dit niet alleen tegenover hun medeburgers in 't algemeen, maar ook en bijzonder sterk tegenover familieleden, die niet meer in hun Jood-zijn konden geloven, en als ‘afvalligen’ en ‘assimilanten’ van hun eigen mensen te lijden hadden. Deze agressiviteit meen ik ook in het Zionisme te herkennen, een beweging die in zijn wezen onmiskenbaar veel meer Pruisisch dan Mediterranees aandoet en waarvan sommige uitingen sterk aan bepaalde nationaal-socialistische trekken herinneren. Ik weet er niet meer van dan wat de kranten er van tijd tot tijd over brengen, maar ik krijg de indruk dat de Zionistische gedachte voornamelijk door mensen gedragen werd die in Duitsland hun opvoeding hebben gehad. Als dit zo is moeten zij in dezelfde sfeer van nationalisme, exclusivisme, wetenschappelijke geborneerdheid zijn opgevoed als die ik mij zo goed van mijn Duitse schooljaren herinner. De ‘bewijzen’ die ten gunste van het Zionisme worden aangevoerd lijken mij ook even weinig steekhoudend als de ‘bewijzen’ van de Antisemitische Partei van de heer Liebermann von Sonnenberg of van de nazi's. Waar, zoals in ons land, het baseren van het politieke leven op godsdienstige tradities reeds tot zoveel onnodige en ongewenste moeilijkheden leidt, moet een teruggrijpen op een verondersteld ‘ras’ of ‘volk’ nog veel gevaarlijker konsekwenties voor het politieke inzicht met zich meebrengen. Een van die konsekwenties is bijv. dat men talen die zich niet verder ontwikkeld hebben kunstmatig tot nieuw leven tracht te wekken, of dat men na tweeduizend jaar het recht neemt millioenen emigranten naar een bepaald gebied te dirigeren en de autochthone bevolking ‘uit te kopen’ of te verdringen, met al het leed dat daar weer het gevolg van is. Dit heeft toch ongetwijfeld veel van het ‘zurück ins Reich!’. Bij de moffen kon men nog ethnologische feiten uitspelen. Maar de mensen die nu naar Palestina gaan zijn helemaal geen Palestijnen; het zijn geen Joden, geen Israëlieten, maar Europeanen met een eeuwenoude Europese cultuur, en met het bloed van alle Europese naties in hun lichaam, die tengevolge van een te | |
[pagina 473]
| |
hardnekkig vasthouden aan totaal verouderde begrippen in een impasse zijn geraakt. Dit houdt vanzelfsprekend niet de geringste verontschuldiging, laat staan verdediging in, voor wat deze mensen is aangedaan. Ik vrees dat het Zionisme geen oplossing voor het antisemitisme kan worden genoemd. Het heeft, integendeel, aanleiding tot nieuw antisemitisme gegeven, nu weer in andere delen van de wereld. Monsterachtigheden als het antisemitisme zullen verdwijnen als ieder zich ontdoet van exclusivisme, van bijgeloof, van een sentimenteel vasthouden aan dode dingen die toch nooit meer tot leven te brengen zijn. Zij zullen ophouden wanneer kinderen niet reeds bij hun geboorte een godsdienst of ‘ras’ worden opgedrongen, en men het aan henzelf overlaat, om zich als zij er rijp voor zijn, een wereldbeschouwing te kiezen die bij hun aard past.
(Wordt vervolgd) |
|