| |
| |
| |
H. Meyers
Problemen van de wijsbegeerte des rechts in de U.S.S.R.
De grondproblemen waar de Russische rechtsphilosophen mee worstelen zijn twee in getal. Allereerst is daar de door Engels geponeerde en door K. Marx onderschreven stelling: na de geslaagde proletarische (lees: communistische) revolutie sterft de staat af. Het tweede probleem, dat der rechtszekerheid, hangt samen met het eerste: in hoeverre is de proletarische staat die gevormd wordt na de revolutie gebonden aan zijn eigen regels; wat is de functie van het recht in die afstervende staat; heeft het geen andere taak dan de staatspolitiek zeker te stellen, of moet het ook zekerheid verschaffen aan de individuele burger? Stalin heeft de beslissende woorden gesproken ten aanzien van het eerste probleem; het heeft er alle schijn van dat Malenkof de beslissing heeft genomen ten aanzien van het tweede.
Zijn dit de grondproblemen, de grondslagen liggen van zelfsprekend in de algemene leer van het historisch-materialisme. Alle sociale verschijnselen (o.m. het recht) worden bepaald door de economische structuur van de samenleving. Die economische structuur is dus ook verantwoordelijk voor het ontstaan der klassen, die ontstonden zodra de particuliere eigendom zijn intrede deed; want de bezitters der productiemiddelen vormden de heersende, de niet-bezitters, de geëxploiteerde klasse. Tegelijk met het optreden der klassen ontstond de staat doordat de heersende klasse zich een apparaat moest scheppen om de anderen in bedwang te houden. Dat in bedwang houden geschiedde o.m. door het afdwingen van gehoorzaamheid aan bepaalde regels; de rechtsregels. Er was nimmer een staat zonder recht, noch recht zonder een staat. Recht en staat zijn twee facetten van hetzelfde verschijnsel: klasseoverheersing. Beide zijn wapenen in de hand van de heersende klasse.
In de loop der tijden hebben verschillende productieverhoudingen bestaan en zijn er derhalve verschillende staat-types aan bod geweest. Slaven en meesters, patriciërs en plebeeërs, feodale heren en horigen, gildemeesters en gezellen, hebben na en naast elkaar geleefd en toentertijd hun stempel op het staatsbestel gedrukt. Ten tijde van Marx en Engels vormde de kapitaalkrachtige burger, die zich had losgewerkt uit feodale verhoudingen de heersende klasse. Daartegenover stond ditmaal de loonarbeider - de proletariër - als belangrijkste groep. Het productiesysteem was kapitalistisch. Zoals steeds de methode der dialectiek
| |
| |
hanterende kwam de vader van het revolutionaire socialisme tot het volgende resultaat: de kapitalistische (bourgeois) staat (de these) heeft als zijn tegendeel de proletarische staat (de antithese). De synthese tussen die twee wordt gevormd door de staat-loze communistische maatschappij, waar het adagium: van ieder naar zijn kunnen, aan ieder naar zijn behoeften, in praktijk zal worden gebracht. De overgang van these naar antithese is de proletarische revolutie, die van antithese naar synthese wordt gevormd door het afsterven van de staat.
Het trucje der ‘dialectiek’ lukte slechts (evenals dat vaak bij Hegel het geval is) doordat de gehanteerde begrippen: staat, proletariërs, bourgeois, vaag en simplificerend waren geformuleerd.
‘De staat is een bijzondere onderdrukkingsmacht’ zegt Engels en Lenin haalt die uitspraak aan als zijnde ‘een schitterende en uitermate diepzinnige definitie’. Stellig lag tijdens het leven van de schrijvers van het Communistisch Manifest de nadruk op het machts- en geweldskarakter van de staat. Maar de door Lenin en zijn huidige volgelingen bewonderde simplificerende definitie houdt geen rekening met het andere facet der staatsactiviteit: de staat als leiding en hulp gevend orgaan op sociaal, economisch en cultureel gebied. Daardoor kwam men later in moeilijkheden met deze omschrijving. Stalin bijvoorbeeld wijkt wel zeer af van de opvattingen van zijn leermeesters als hij in 1939 zegt dat de taak van de Sovietstaat inhoudt: ‘1) de militaire verdediging van het land tegen aanvallen van buiten, 2) het werk der staatsorganen op het gebied van economische organisatie en culturele opvoeding’.
Wat is een proletariër? Noch door Marx, noch door enig mij bekend soviet auteur wordt een duidelijke definitie van dat begrip gegeven. Marx beschouwt als zodanig een ieder die in loondienst is en zelf geen productiemiddelen bezit; anderzijds tendeert hij naar de oorspronkelijke betekenis van het woord en zegt hij van het proletariaat dat het ‘de klasse der moderne arbeiders’ is, ‘die slechts zo lang leven, als zij arbeid vinden, en die slechts zo lang arbeid vinden als hun arbeid het kapitaal vermeerdert’. Volgens deze laatste omschrijving is de klasse van het proletariaat in Nederland uitgestorven, want als iemand hier geen arbeid meer vindt, gaat hij niet dood, maar ontvangt een werklozenuitkering. Voorts is het de vraag of een ruim gesalarieerde afdelingschef (die in ieder geval niet voldoet aan het vereiste der armoede) een proletariër is. Doordat het begrip proletariër vaag is, wordt ook de uitdrukking ‘dictatuur van het proletariaat’ onduidelijk.
Ook het begrip ‘bourgeois’ is niet scherp omlijnd.
| |
| |
Deze algemene vaagheid en simplificatie waren overigens noodzakelijk. Wil men een absoluut geldende leer opstellen, dan ontkomt men niet aan vage generalisaties. Marx leefde in de 19e eeuw en geloofde nog in het absolute - wetenschappelijke - gelijk. Omdat gelijk, d.w.z. de juiste oplossing te vinden gebruikte hij weliswaar een methode (de dialectische) die de betrekkelijkheid der verschijnselen verdisconteerde, maar niettemin was die methode zelf absoluut juist. Een ander axioma waarin Marx gelooft is: de geschiedenis voltrekt zich (dialectisch) volgens algemeen geldende onwrikbare wetten. Theorieën over verleden en toekomst der maatschappij zijn derhalve juist of onjuist, of, liever nog, vals of echt, en het begrip ‘waarschijnlijkheid’ accepteren Marx en zijn orthodoxe volgelingen in dit verband nimmer. Het geloof vervulde deze wens: het bezitten van een theorie die een sterk wapen in de politieke strijd zou zijn. Terughoudenden, uitzonderingzoekers, relativisten, hebben met hun wankelmoedigheden nooit een concreter succes dan een twijfelachtige persoonlijke voldoening kunnen oogsten. Marx en Engels streden in hun tijd tegen maatschappelijke misstanden die hen raakten. In dat licht bezien is het ook gemakkelijker te begrijpen waarom zij betrekkelijk weinig aandacht besteedden aan hetgeen er ná de proletarische revolutie zou gebeuren: Met de kerk in de hemel kwam het wel goed; zij hadden te maken met de strijdende kerk op aarde, hic et nunc.
Hoe dat ook zij, tijdens de periode liggende tussen de proletarische revolutie en het bereiken van het einddoel, de zuivere communistische maatschappij, heerst de dictatuur van het proletariaat. Een dictatuur ten aanzien van de klassevijanden, niet ten aanzien van de proletariërs, want binnen deze laatste groep heerst een door de communistische partij geleide democratie, zo verzekeren onder meer de juristen Golunskii en Strogovich.
Tijdens en door de heerschappij van het proletariaat sterft de staat af. Waarom dat zo is heeft Engels verklaard in de volgende woorden, die als basis gelden voor elke discussie over het dogma van de afstervende staat en die vele Marxistische theoretici pijnlijke ogenblikken hebben bezorgd: ‘Het proletariaat maakt zich meester van de staatsmacht en maakt de productiemiddelen direct tot staatseigendom. Maar daarmee heft het zich zelf als proletariaat, daarmee heft het alle klasseverschillen en klassetegenstellingen op, en daarmee ook de staat als staat. Doordat hij (de staat) eindelijk werkelijk vertegenwoordiger van de gehele maatschappij wordt, maakt hij zich zelf overbodig. Zodra er
| |
| |
geen maatschappelijke klasse meer in onderdrukking gehouden behoeft te worden, zodra met de klassenheerschappij en de strijd om het individuele bestaan, die op de tot dusver bestaande anarchi in de productie berustte, ook de daaruit voortvloeiende botsingen en buitensporigheden zijn opgeruimd, valt er niets meer te onderdrukken, wat een bijzondere onderdrukkingsmacht, een staat, nodig zou maken. De eerste daad, waarbij de staat werkelijk als vertegenwoordiger van de gehele maatschappij optreedt - de inbezitneming van de productiemiddelen in naam van de maatschappij - is tegelijk zijn laatste zelfstandige handeling als staat. Het ingrijpen van een staatsmacht in de maatschappelijke verhoudingen wordt op het ene gebied na het andere overbodig en de staat slaapt dan vanzelf in. In plaats van de regering over personen komt het beheer over zaken en de leiding over productieprocessen. De staat wordt niet ‘afgeschaft’, hij sterft af’.
Maar wanneer en onder welke voorwaarden? De beantwoording van deze vragen bepaalt de reële inhoud van de afstervingstheorie. Zij schijnen mij door Engels duidelijk beantwoord: zodra de productiemiddelen in handen van het proletariaat zijn gevallen.
Lenin zag wel in dat de zaak niet zo eenvoudig was. Hij interpreteerde Engels' woorden en vond als resultaat dat het afsterven direct na de revolutie begint, maar dat het ogenblik waarop dat proces voleindigd zal zijn niet is te bepalen.
Toen het proces van nationalisatie en collectivisering was beëindigd en de staat zijn bestaan op steeds meer gebieden direct deed gevoelen, achtte Stalin het noodzakelijk de theorie over het inslapen van de staat opnieuw te formuleren. In 1930 zei hij tegen het Centraal Comité van de Communistische partij, dat de partij nog steeds de these van het afsterven van de staat aanhing, maar dat de partij er tegelijk naar streefde de dictatuur van het proletariaat te versterken. Hij erkende dat dit een contradictie was, maar, zei hij, ‘het is een levende, vitale contradictie, die de Marxistische dialectiek geheel weergeeft’. Later werkte hij deze gedachte uit en motiveerde de paradox: het afsterven van de staat vindt plaats in de vorm van het versterken van de staat, door te wijzen op de omsingeling van Rusland door kapitalistische staten, die een dwangapparaat van leger en politieke politie noodzakelijk maakt, zolang niet de voornaamste mogendheden een proletarisch-socialistische staatsvorm hebben. Hoe sterker dus de staat, des te meer kans is er dat de phase van het zuivere communisme spoedig zal zijn bereikt. Engels ging bij zijn beschouwingen uit van de hypothese dat het socialisme in alle - of de meeste - landen had overwonnen, zo zegt Stalin. Zelf
| |
| |
als de eindphase is bereikt zal de staat nog bestaan zolang de kapitalistische omsingeling niet is verbroken. Waar Stalin (zoals hierboven op blz. 2 is besproken) het begrip ‘staat’ heeft uitgebreid en het behalve in de hier gebezigde ook nog in andere zin gebruikt, komt men licht tot de conclusie dat de huidige bolsjewiki de idee van het inslapen van de staat geheel hebben laten varen.
Het op de achtergrond schuiven van de afstervingstheorie verried een stabiliserende tendentie. Gezien de hechte band, die in het Marxisme tussen staat en recht wordt gelegd, is het logisch dat ook de opvattingen omtrent het recht een ontwikkeling van labiel naar stabiel vertonen. Opvallender, maar samenhangend met het voorgaande, is het feit dat de algemene neiging tot stabiliseren zich ook manifesteert in de ontwikkeling der opvattingen omtrent de verhouding van recht en politiek en de daarmee nauw verbonden rechtszekerheid. ‘Recht is de wil van de heersende klasse’ staat in het Communistisch Manifest. Welnu die wil is politieke wil. De binding van politiek en recht is niet direct, intermedium is de staat. De vraag rijst nu: in hoeverre is het recht iets anders dan geformuleerde staatspolitiek, in hoeverre heeft het recht een onafhankelijk bestaan, in hoeverre heerst rechtzekerheid?
Deze vraag wordt door de Soviet-juristen die op het ogenblik prominent zijn niet duidelijk beantwoord.
De man, die het vroeger - in de late twintiger jaren - voor het zeggen had op juridisch gebied, Eugenii Bronislavovich Pashukanis had die vraag wel duidelijk beantwoord, namelijk in het kader van een theorie die tot het resultaat leidde dat, evenals de staat, het recht tijdens de proletarische dictatuur afstierf. Die theorie had een buitensporig, buiten-juridisch succes. Een succes, hetwelk begrijpelijker wordt wanneer men bedenkt dat de gemiddelde man het einde van de Nieuwe Economische Politiek waarnam (een politiek, die tussen 1922 en 1927 een gedeeltelijk en tijdelijk herstel van de vrije economie invoerde) en zag dat het eerste vijfjaren-plan een succes werd. Begin 1930 werd bovendien van officiële zijde verkondigd dat thans het socialisme voorgoed had overwonnen. Het enthousiasme was alom groot. Men meende dat de communistische phase nu niet lang meer op zich zou laten wach ten en dat staat en recht spoedig zouden afsterven. Presidenten van provinciale gerechtshoven sloten hun hof, studenten in de rechten ‘zwaaiden om’, plaatselijke soviets ontbonden zichzelf. Eind 1930 kwam de reactie. Stalin gaf zijn reeds gememoreerde paradox; de beweging ten gunste van de ‘afsterving’ der plaatselijke Soviets werd van
| |
| |
bovenaf verboden. Pashukanis werd opeens van alle kanten becritiseerd, bekende fouten, en wijzigde zijn theorieën. Hij bleef nog tot 1937 gehandhaafd in zijn vele functies. In dat jaar werd hij gezuiverd en maakte Vishinsky duidelijk, dat hij nooit anders dan een schurkachtige verrader was geweest, die een nihilistische houding tegenover het Sovietrecht had gepropageerd om het weerstandsvermogen van de proletarische staat te verminderen.
Vóór de ommekeer echter had Pashukanis, doorredenerend in de geest van zijn thans verworpen theorieën omtrent de aard van het recht, er op gewezen dat de bourgeoisie het recht gebruikt als een reactionair wapen, als een middel om de politieke ontwikkeling tegen te houden. De bourgeoisie wenst bestaande toestanden te stabiliseren en gebruikt daarvoor het recht als rem. Het recht krijgt daardoor en daarvoor een zeer zelfstandige functie, los van de politiek. De proletariërs hebben belang bij een versnelling der politieke ontwikkeling opdat de phase van het zuivere communisme zo snel mogelijk worde bereikt. In de proletarische staat heerst voortdurend verandering, zodat daar geen plaats is voor een stabiliserend en remmend recht, maar wel voor een stuwende dynamische politiek. Derhalve ‘is in de proletarische staat het recht voor negen en negentig procent politiek’ en heeft vrijwel geen zelfstandig bestaan.
‘Recht is een maatregel der politiek..., recht is politiek’ heeft Lenin geschreven. Vishinsky doelde niet op de Vader van de bolsjewistische staat toen hij schreef over ‘provocateurs die de zaak zo verdraaiden dat zij het recht reduceerden tot politiek’, maar op Pashukanis en diens volgelingen, die het valselijk hadden doen voorkomen dat zij Lenin volgden. Vishinsky valt wederom heftig uit tegen Pashukanis' opvattingen. Zijn theorieën zouden er toe leiden dat de Soviet burgers geen rechten bezitten, dat zij rechteloos en afhankelijk van de wendingen der politiek zouden zijn, terwijl toch de grondwet der U.S.S.R. de rechten van de burgers uitdrukkelijk garandeert (maar er bestaat geen procedure door middel van welke een Soviet burger eerbiediging van zijn door die grondwet gegarandeerde rechten kan afdwingen). Vishinky pleit voor een krachtige handhaving van de rechtsregels.
Voor zijn sterke nadruk op het zekerheids element in het recht werd Vishinsky becritiseerd en beschuldigd van ‘normativisme’. Hij bekende dat hij zich aan overdrijving had schuldig gemaakt, maar handhaafde niettemin het grootste deel van zijn opvattingen, die wel een duidelijke verwerping van Pashukanis' leer bevatten, maar die voor het probleem der verhouding van politiek en recht geen houvast biedende
| |
| |
oplossing inhielden. Want wat houden die Soviet-rechtsregels voor wier handhaving Vishinsky pleit, zèlf in omtrent de verhouding van politiek en recht? Het probleem wordt door Vishinsky slechts verschoven. Illustrerend is bijvoorbeeld artikel 54 van het strafwetboek, hetwelk inhoudt dat de rechter moet oordelen volgens twee maatstaven: ten eerste volgens de regels die zijn neergelegd in het wetboek en ten tweede volgens zijn ‘socialistisch rechtsbewustzijn’ - een wankel begrip, dat stellig mede bepaald wordt door het politieke belang van het Russische volk. Voorts wordt (in theorie en praktijk) steeds het belangrijke onderscheid gemaakt tussen ‘contra revolutionaire’ en niet politieke gevallen. Waar echter de grens ligt tussen beide groepen is geheel onzeker. Voor de eerste categorie geldt Lenin's uitspraak: ‘Het recht mag de terreur niet verdrijven; dat te beloven zou zelfmisleiding of misleiding zijn’. Het begrip ‘contra revolutionaire activiteit’, en derhalve het terrein waarop de politieke politie alle macht in handen heeft, is zeer rekbaar.
Het zou evenwel onjuist zijn uit het voorgaande te concluderen dat in de Soviet Unie het element, hetwelk de klassieke liberale theorieën essentieel achten voor het recht: voorspelbaarheid van de reacties van het juridische apparaat op het bijzondere geval, geheel is verdwenen. Dat is stellig niet het geval. Maar de Soviet leiders achtten hetgeen zij dynamisch noemen toch belangrijker dan de burgerlijke zekerheid.
Ik schreef ‘achtten’ - met twee T's. Want sedert kort heeft de beweging ten gunste van de rechtszekerheid een nieuw - en voor de theorie misschien wel beslissend - élan gekregen door het optreden van Malenkof, die een artikel in de Prawda inspireerde waarin sterk de nadruk werd gelegd op de rechtszekerheid. De aankondiging van een - nog te ontwerpen - nieuw strafwetboek door Malenkof verdient in dit verband aandacht. Belangrijker nog was hetgeen de minister van justitie op 16 April j.l. verklaarde, namelijk dat in het vervolg in de U.S.S.R. niemand meer gearresteerd kan worden zonder rechterlijk bevel, of bevel van het openbaar ministerie. Niemand, dus ook de dader van een politiek misdrijf niet. Dat betekent een essentiële beperking van Lenin's terreur. De practische waarde van dit voor de rechtszekerheid zo belangrijke beginsel wordt vanzelfsprekend bepaald door de uitwerking er van.
De rechtsphilosophische uitwerking kan nog wel enige tijd vergen, gezien de werkmethode die de auteurs op dit gebied eigen is: Enerzijds zijn hun geschriften van een ongebreidelde uitgebreidheid n.l. waar het
| |
| |
betreft het herhalen van de officiële partijdoctrine; allen zingen eerst de steeds eendere, in scheldwoorden en critiekloze loftuitingen vervatte Marx-Engels-Lenin-Stalin litanie volgens de juridische versie, eerst daarna komen zij tot beschouwingen, die min of meer nieuw zijn en die volgens hen de juiste interpretatie van bovengenoemde leermeesters bevatten; men ‘bewijst’ stellingen door aanhalingen; handig gerangschikte citaten vervangen heldere redeneringen en originele ideeën. Anderzijds heersen een op het eerste gezicht verwonderlijke terughoudendheid en beknoptheid op essentiële punten. De voornaamste oorzaak van die beknoptheid ligt in het gevaar waaraan een Russisch theoreticus zich blootsteld wanneer hij nieuw gebied exploreert. Achteraf (soms jaren later) kan blijken dat overal booby-traps lagen wier ontploffingen van de vermetele geen spoor achterlieten. Stoutmoedige onderzoekers bepalen zich er toe voorzichtig en terloops een bepaalde questie aan te snijden, om vervolgens schichtig de officiële reacties af te wachten. Komen die, en zijn zij gunstig, dan volgt een kleine uitwerking aan de hand van genoemde reacties, enz. enz. Stijl en peil der verhandelingen staan onder de invloed van deze remmende methode.
Dit wat betreft de methode gevolgd door de Soviet rechtsphilosophen.
Wat betreft de inhoud van hun leer kan men, resumerende, opmerken dat de wijsbegeerte des rechts van de U.S.S.R. twee belangrijke punten kende waardoor hij zich onderscheidde van alle ‘Westers-Kapitalistische’ theorieën, namelijk het afsterven van de staat en het erkennen van de onder bepaalde voorwaarden bestaande principiële rechtsonzekerheid, en dat die verschilpunten door het optreden van resp. Stalin en Malenkof zijn komen te vervallen.
|
|