De Nieuwe Stem. Jaargang 9
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
J.L. Snethlage
| |
[pagina 361]
| |
zich nooit in meesterwerken. Wel verslond hij de dagbladen om op de hoogte van zijn tijd te blijven’.Ga naar voetnoot4) Of vergelijk een andere tegenspraak. ‘R. gaf niets om de institutionele kant van de godsdienst’, zegt GuntherGa naar voetnoot5). Daartegenover Perkins: ‘Niet alleen, dat de president een godsdienstig man was, maar hij hield ook van zijn kerk’.Ga naar voetnoot6) Ook hier verdwijnt echter wellicht de tegenstelling wanneer wij bedenken, dat het lidmaatschap van de Episcopaalse Kerk tot de tradities van zijn geslacht behoorde, evenals zijn lidmaatschap van de democratische partij. En hij had een zwak voor alles, wat de tradities van zijn geslacht raakte. Dat hij daarbij de familie boven de politieke beginselen stelde, blijkt hieruit, dat hij in 1904 voor de presidentsverkiezing van zijn republikeinse neef Theodore geijverd heeft, hoewel hij zelf democraat was. Uit deze geestesgesteldheid is ook de voorliefde voor zijn kerkgenootschap te verklaren. Overigens liet het hem siberisch koud, tot welke kerk of godsdienst iemand behoorde. De waarheidsvraag kwam daarbij geen ogenblik in het geding. Toen hij bijv. de campagne van de katholieke Alfred Smith voor het presidentschap steunde, gaf hij de raad om vooral op het sentiment in te werken en daartoe bekend te maken, dat Smith elke avond trouw de gebeden opzei, die zijn moeder hem aan haar knieën geleerd had. Hoewel hij vrijmetselaar was, vond hij het ongepast om critiek op het Rooms-Katholicisme uit te oefenen. Zo beschroomd was hij echter niet ten aanzien van het atheïsme, en hij nam Litwinof duchtig onder handen omdat deze afwijzend tegenover elke godsdienst stond. Overigens liet hij zich niet door kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders bedillen, zelfs niet indien deze tot zijn kerk behoorden. Toen de bisschop van Washington hem na een kerkdienst aanklampte en toestemming vroeg om hem in de nationale kathedraal te begraven, was hij verontwaardigd en hoorde men hem later mompelen: ‘Die ouwe lijkendief!’ Hij liet terstond in zijn testament de bepaling opnemen, dat hij in geen enkele kathedraal, maar op zijn buitengoed Hydepark begraven wilde worden. Ook de geestdrift voor zijn levensbeschouwing lag op hetzelfde niveau als zijn kerkelijke belangstelling. Toen een journalist hem eens vroeg: ‘Meneer de president, wat is Uw philosophie? Bent U communist, socialist, kapitalist?’, antwoordde R.: ‘Mijn philosophie is enkel maar, dat ik christen en democraat ben’Ga naar voetnoot7). Volgens mevrouw Roosevelt kwam echter het christendom van | |
[pagina 362]
| |
haar man voornamelijk hierop neer, dat hij het ongeoorloofd achtte datgene, waarvan men noch de waarheid, noch de onwaarheid kon bewijzen, met ongeloof te bejegenen. Hier zou dus eerder van een agnostische, dan van een positief christelijke levenshouding sprake zijn. Dit laat zich ook goed rijmen met een andere uitlating in Eleanor's autobiografie, nl. dat zijn christendom hem nooit de minste intellectuele moeilijkheden baardeGa naar voetnoot8). Vermoedelijk meende Roosevelt, dat hij zijn tijd beter besteden kon dan door zich in de christelijke mysteriën te verdiepen. Toen dan ook mevrouw Tsjiang Kai-Sjek, zijn mondaine mede-christinne, hem eens tijdens haar bezoek aan het Witte Huis een man-van-de-wereld noemde, in tegenstelling tot Wendell Willkie, die zij naïever vond, was Roosevelt met dit oordeel zeer ingenomen en beschouwde hij deze karakterisering als een bijzonder compliment. Het kwam blijkbaar geen ogenblik bij hem op, dat in het Nieuwe Testament het man-van-de-wereld-zijn in een onverzoenlijke tegenstelling tot het christen-zijn wordt gezet. Wat bedoelde R. er intussen mee toen hij zich, op de vraag van deze journalist, naast christen, ook democraat noemde? Waarschijnlijk noemde hij zich niet democraat in de zin, waarin men zich in Europa zo pleegt aan te duiden, want dat was in Amerika vanzelfsprekend. Ook de republikeinen waren en zijn in die zin evenzeer democraten, want van oudsher wordt daarmee slechts de tegenstelling tot koningsgezindheid aangeduid. Dan had R. dus evengoed als zijn levensbeschouwing kunnen opgeven, dat hij Amerikaan was. Neen, hij heeft er naar alle waarschijnlijkheid zijn lidmaatschap van de democratische partij mee willen aanduiden. Ook dat was immers een traditie in zijn geslacht. Er was een republikeinse en een democratische tak van de familie Roosevelt, en Franklin behoorde tot de laatste. Het was dus geen trouw aan een politiek beginsel, maar trouw aan de traditie en aan de clan, die zijn politiek bepaalde. Loyaliteit jegens personen en jegens de organisatie ging bij hem ver boven trouw aan principes. Het is trouwens bij beide Amerikaanse partijen een axioma, dat de beginselen zich steeds moeten schikken naar het politieke spel, en niet omgekeerd. Roosevelt begreep dan ook niets van de zuiveringsacties in Rusland. Waarom willen zij hun eigen mensen kwijt? vroeg hij. Hij kende slechts loyaliteit jegens personen, niet, of in veel mindere mate, jegens beginselen. Tot het einde van zijn leven - verklaart Gunther - bewaarde R. een ijverige loyaliteit jegens alle leden van de kleine kring van zijn oorspronkelijke aanhangers. Anderzijds vergaf hij nimmer | |
[pagina 363]
| |
enkele leidende democraten, die tegen hem gekant waren geweest, of zich enkel maar lauw hadden getoond. Het is opvallend, dat hij nooit een belangrijke post aan enige democraat, hoe eminent of potentieel nuttig ook, gegeven heeft, die hem niet reeds vroeg in 1932 geschikt voor het presidentschap had geacht. Anderzijds handhaafde hij vrienden en partijgenoten door dik en dun in de posten, waartoe hij hen geroepen had, hoe onbekwaam en onberekend voor hun taak zij bij nader inzien mochten blijken, mits zij slechts eerlijk, loyaal en ijverig waren. Een uitzondering maakte hij enkel ten aanzien van Henry Wallace, die hij zowel om zijn persoon als om zijn bekwaamheid hoogachtte, maar die hij tijdens zijn laatste verkiezingscampagne als candidaat voor het vice-presidentschap liet schieten (een ‘double-cross’ noemt Gunther het), hoewel hij met Truman als diens opvolger weinig op had. Bedenkelijker nog is het, dat hij er zich soms op grond van loyaliteitsgevoelens toe liet verleiden lieden, die hij ongeschikt wist, te protegeren. Zo vertelt Eccles, dat hij een zekere Ralph Morrison op aandringen van vice-president Garner op een belangrijke post plaatste hoewel zowel Roosevelt als zijn omgeving wisten, dat Morrison niet deugde. Hij wilde zijn vice-president echter niet voor het hoofd stoten. Binnen twee maanden na zijn benoeming moest Morrison wegens malversaties de wijk naar Mexico nemen.Ga naar voetnoot9) Waar geloofde Roosevelt dan wel in indien zijn christendom en zijn democraat-zijn voornamelijk op traditie berustten? Gunther meent daarop ten antwoord te kunnen geven: ‘In het volk! De kern van zijn geloof was de eenvoud zelve - hij geloofde in de fundamentele goedheid van de mens’. Gunther schijnt dit geloof op de creditzijde van Roosevelt's leven te willen schrijven, hoewel noch het oorspronkelijke christendom, noch ook de moderne psychologie dit standpunt delen. Het christendom gaat uit van des mensen fundamentele zondigheid, en de moderne dieptepsychologie noemt de menselijke instincten weliswaar niet zondig, maar zeker evenmin in wezen goed. Eleanor Roosevelt legt er nog een schepje op wanneer zij aan haar man niet enkel geloof in de wezenlijke goedheid, maar bovendien geloof in de fundamentele wijsheid van het volk toeschrijft. ‘Hij had een vast geloof’ - zo schrijft zij - ‘in de collectieve wijsheid van het volk wanneer hun belangstelling gewekt was en zij wisten, wat er op het spel stond.’ Maar in 1936 wist het volk, wat er op het spel stond, nl. de New Deal, en toch bleek - tot grote ontsteltenis in regeringskringen - | |
[pagina 364]
| |
uit een ingesteld opinie-onderzoek, dat Huey Long, de fascistische dictator van Louisiana, juist genoeg stemmen aan Roosevelt zou weten te ontfutselen om diens herkiezing onmogelijk te maken. Zelden is een moord zo gelegen gekomen voor een partij, die er part noch deel aan had, als die op Long vlak vóór de verkiezingen. Zelden is ook het gezegde van meer geluk dan wijsheid zo tot zijn recht gekomen. Ook in 1939 wist het Amerikaanse volk, wat op het spel stond, nl. de wereldvrede, en toch keurde 80% van hen, blijkens een ander opinie-onderzoek, het accoord van München goed, hoewel men tegelijk toegaf dat Hitler's eisen onbillijk waren. En hoe is verder F.D.R.'s geloof in de fundamentele wijsheid van het volk te rijmen met de raad, die hij zijn aanhangers meegaf, om in hun verkiezingsspeeches nooit de naam van zijn tegencandidaat te noemen? Immers - zo rechtvaardigde R. deze raad - millioenen kiezers stemmen enkel op een naam, die zij wel eens hebben horen noemen, onverschillig in welk zinsverband of in welke afkeurende zin ook. Daarom is het niet raadzaam hun ooit de naam van een tegencandidaat in de mond te geven. Dit cynisme is moeilijk in overeenstemming te brengen met het geloof in de essentiële wijsheid van het volk. Maar wat wil men? Is een man, die driemaal door een volk als president herkozen werd, niet verplicht de wijsheid van dat volk te roemen? Moet hij soms de mogelijkheid toegeven, dat domheid en onwetendheid hem in het zadel hielpen en hielden? Een nieuwe tegenspraak is deze, dat Harry Hopkins, de adviseur van de president, en volgens veler oordeel de Raspoetin van het Witte Huis, Roosevelt merkwaardig vrij van complexen noemt.Ga naar voetnoot10) Maar Gunther, hoewel zijn bewering niet met bewijzen stavend, merkt naar aanleiding van Franklin's verhouding tot zijn vader op, dat de zoon aan een Oedipus-complex zo groot als een huis leed.Ga naar voetnoot11) Ook deze tegenspraak laat zich verklaren. Indien de diagnose van Gunther, die hij overigens niet aannemelijk maakt, op waarheid berust, blijft het zeer wel mogelijk, dat het Oedipus-complex zich, zoals dit veelal geschiedt, op normale wijze heeft opgelost, zonder in het latere leven tot neurotische conflict-situaties te hebben geleid. Dit vermoeden wordt bevestigd door het feit, dat Roosevelt's karakter in sterke mate extravert was. Zijn omgang met mensen kenmerkte zich door grote ongedwongenheid en vrijmoedigheid. Eleanor ergerde er zich dikwijls aan, | |
[pagina 365]
| |
dat haar man reeds bij eerste kennismaking de mensen bij hun voornaam noemde. W.D. Hassett beweert zelfs, dat hij koningin Wilhelmina als ‘Minnie’ aansprak, en dat zij zich dat gaarne liet welgevallen.Ga naar voetnoot12) Deze bewering moet intussen ongetwijfeld met een korreltje zout worden opgevat, want van de brieven, die hij aan Hare Majesteit schreef, luidt de correcte aanhef: ‘My dear Queen Wilhelmina’Ga naar voetnoot13) Het vermoeden ligt voor de hand, dat hij haar slechts binnenkamers zo familiair aanduidde, zoals hij ook Stalin tegenover derden als ‘Uncle Joe’ betitelde. Wel spreekt hij prins Bernhard ongedwongen als ‘Dear Bernhard’ aan en ook prinses Juliana wordt in de brieven aan koningin Wilhelmina zonder franje ‘Juliana’ genoemd. Een enkele maal leidde zijn ongedwongenheid in de omgang tot een optreden, dat moeilijk anders dan tactloos genoemd kan worden. Zo deelt senator Vandenberg ons mede, dat Roosevelt hem tijdens een receptie in het Witte Huis op een verbijsterend ongracieuse manier aan de Engelse koning voorstelde, zonder zelfs zijn naam te noemen. Het enige, wat hij zei was: ‘Hier is 'n knaap (chap), die meent, dat hij mij in het Witte Huis zal opvolgen, maar hij is er naast’. Waarop twee zonen van Roosevelt, Elliott en James, die juist achter hun vader stonden, lang en luidruchtig lachten. ‘Misschien meende de president,’ zegt Vandenberg, ‘dat hij grappig was. In dat geval had hij tenminste kunnen glimlachen’Ga naar voetnoot14). Vandenberg voegt eraan toe, dat hij zelf dit voorval hoogst vermakelijk vond. De rancuneuse manier, waarop hij deze gebeurtenis verhaalt bewijst echter, dat indien hij er zelf om gelachen heeft, hij het zeker gedaan heeft in de trant van de bekende boer met kiespijn. Maar keren wij tot de werkelijke of vermeende tegenspraken in de biografie terug. Het is wederom een onwaarschijnlijke hypothese wanneer Gunther meent, dat het onafhankelijke oordeel van F.D.R. en diens geringe gebondenheid aan overgeleverde autoriteiten, welke hij bij hem meent te kunnen constateren, uit de geringe invloed te verklaren zouden zijn, die zijn vader in zijn jeugd op hem heeft kunnen uitoefenen. De vader James was immers reeds vierenvijftig jaar oud toen Franklin geboren werd en stond steeds in de schaduw van zijn dominerende vrouw. Conflicten tussen vader en zoon kwamen dan ook, voor zover wij weten, in dit gezin niet voor. | |
[pagina 366]
| |
Zulk een harmonische verhouding doet echter aan het autoriteitsbesef geen afbreuk. Het tegendeel is veeleer het geval. Afkeer van elke autoriteit treedt juist dan op wanneer ouders een onredelijke druk uitoefenen en dientengevolge een verzetshouding bij de kinderen aankweken. Van zulk een afweermechanisme was echter bij Franklin geen sprake. Overigens is het zeer de vraag of hij inderdaad zo weinig onder de invloed van overgeleverde autoriteiten stond als Gunther aanneemt. Het is moeilijk te rijmen met een andere beschrijving, die Gunther van Roosevelt's karakter geeft, nl. dat hij wel oprecht belang stelde in het volk, maar steeds binnen de perken van een orthodoxie, die men van een gentleman verwachtte. Hij nam de status quo in het economische systeem als even vanzelfsprekend aan als hij het zijn familie deed. De familie was een deel van zijn leven en het economische systeem evenzo. Alleen wilde hij, dat het systeem humaan werd toegepast. Zeker is het, dat hij sterk onder de invloed van zijn dominerende moeder Sara stond en zich, blijkens een openhartige bekentenis van Eleanor, feitelijk nooit volledig van deze invloed heeft weten te bevrijden. Zeer waarschijnlijk lijkt het ook, dat hij zich zijn vrouw, die een nicht van hem was, min of meer naar het model van zijn moeder gekozen heeft. Eleanor was een even intelligente en temperamentvolle, zij het dan een veel tactvollere vrouw. Zij zou nooit zozeer alle gevoel voor proporties uit het oog verliezen als Sara dit deed toen deze bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog haar zoon verzocht een oorlogsschip naar Europa te sturen om haar gestrande zuster op te halen. Zij was diep gebelgd toen Franklin moest zeggen, dat hij daartoe niet de bevoegdheid bezat. In de strijd om de zoon heeft de moeder het tenslotte toch tegen de schoondochter moeten afleggen. Toen de verlamming ingetreden was, wilde zij, dat Franklin zich op hun landgoed Hyde Park zou terugtrekken en zich als een invalide zou laten verzorgen. Eleanor drong er echter op aan, dat hij zijn politieke loopbaan zou hervatten, en zij heeft de strijd gewonnen. Maar zou de weerzin om diep op problemen in te gaan, die F.R.D.'s gehele leven gekenmerkt heeft, niet voor een belangrijk deel uit het feit te verklaren zijn, dat hij in zijn jeugd zijn moeder voor zich liet denken en beslissen? De verhouding tot zijn moeder heeft wel het diepste in hem geroerd. Alle andere vriendschaps- en liefdesbetrekkingen (en hij sloot zeer | |
[pagina 367]
| |
gemakkelijk vriendschap) kenmerkten zich door een zekere oppervlakkigheid. Vriendschap en liefde hebben hem nooit tot in de diepste ziel aangegrepen. Ook de verhouding tot Eleanor heeft zich nimmer door overgrote tederheid en innigheid gekenmerkt. Zij konden uitstekend met elkaar overweg, maar leefden ieder hun eigen leven. Ongetwijfeld heeft zijn ziekte een verdiepende en verrijkende invloed op zijn leven uitgeoefend. Zij heeft van een verwaande jonge man, die met zijn neus in de wind liep en min of meer op zijn medemensen neerzag (Frances Perkins), een man gemaakt met gevoel voor het leed in de wereld, met medelijden jegens misdeelden. De verlamming, die zich van zijn lichaam meester maakte, heeft hij willen compenseren, ja soms zelfs overcompenseren door hyperactiviteit op alle terreinen der levens. Hij reisde meer dan enige president vóór hem gedaan had, alleen reeds in 1944 50.000 mijlen. De zegepraal op de verlamming van zijn lichaam heeft hem de overtuiging geschonken, dat hij nu ook de verlamming zou kunnen overwinnen, die zich van de economie van zijn land had meester gemaakt. Nu hij zijn ziekte bedwongen had, meende hij, dat hij alles aan kon. Harry Hopkins zei dan ook van hem: ‘The guy never knows when he is licked’. Zelfs na de grootste nederlaag van zijn loopbaan, toen de ‘purge’, de zuivering van het Congres van anti-deal afgevaardigden, deerlijk mislukt was, verloor hij geen ogenblik de moed, maar bleef hij overtuigd, dat het hem op een andere manier toch wel zou gelukken. Maar ook Hitler gaf zich nooit gewonnen. Een minder gemakkelijk te herleiden tegenspraak is de volgende. Gunther zegt, dat Roosevelt het heel goed kon hebben als iemand van geërfde rijkdom comfortabel leefde, zoals dat ook bij hemzelf het geval was, maar dat hij op de nouveaux riches vanuit zijn aristocratisch besef neerzag. Daarentegen zegt Perkins: ‘Denk vooral niet, dat hij de zakenmensen verachtte’.Ga naar voetnoot15) De verklaring is hier wellicht deze, dat R. het wel kon goedkeuren indien men door eigen kracht tot een zekere mate van welstand kwam, maar dat hij de zon niet in het water kon zien schijnen waar het de machtige geldkoningen, de multimillionairs van zijn dagen gold, die door hun economische macht de politieke lakens konden uitdelen en als wier woordvoerder in latere dagen een McCarthy zou optreden. Maar evenmin als zijn neef Theodore de ‘malefactors of great wealth’, zoals deze hen noemde, ooit ernstig heeft aangepakt, is Franklin de ‘royal economists’ van zijn dagen, zoals hij hen typeerde, ooit principieel te lijf gegaan. Zijn New Deal heeft de trustvorming, hoewel in naam daartegen gekant, juist bevor- | |
[pagina 368]
| |
derd. G.W. Johnson in zijn geestig boek ‘Incredible Tale’Ga naar voetnoot16) gaat dan ook zo ver om de New Deal ‘een magnifieke vertoning’, en Roosevelt een groot acteur te noemen. Ook Rosenman noemt hem een toneelspeler van formaat. Johnson citeert daarbij een uitspraak van de romanschrijver James Boyd, die in 1938, na zijn eerste bezoek aan Miami sedert vijf jaren, neerschreef: ‘Miami is nog vrijwel hetzelfde gebleven. Evenals de rest van het land, is het verdeeld in de lieden, die door Roosevelt geruïneerd zijn, en de lieden, die door hem gered zijn, waarbij de eersten nog steeds in byzantynse paleizen en in meer dan Oosterse pracht leven, terwijl degenen, die hij redde, nog steeds in hun krotten van asphaltpapier huizen’.Ga naar voetnoot17) Soms is de tegenspraak niet tussen de biografen onderling, maar tussen een van hen en de verklaring van Roosevelt zelf. Zo bijv. wanneer Gunther ons meedeelt: ‘De vader van Franklin, James Roosevelt, was een verschrikkelijke snob’Ga naar voetnoot18). Daarentegen vertelt Roosevelt zelf ons eerst in kleuren en geuren, hoe zijn vader eens een uitnodiging van mevrouw Vanderbilt, die hij overigens een sympathieke vrouw vond, afwees omdat hij anders zulk een nieuwbakken millionairsvrouw ook op zijn beurt aan huis zou moeten ontvangen. ‘Toch’ - zo meent Franklin ter verontschuldiging te moeten aanvoeren - ‘was mijn vader geen snob’Ga naar voetnoot19). Wie dan wel een snob is, laat hij wijselijk in het midden. Soms is de tegenspraak er een tussen de waardering van een biograaf, en de weerlegging, of de schijnbare weerlegging daarvan, door de historie. Zo wanneer Gunther ten bewijze van Roosevelt's ver vooruit ziende blik een gezegde van hem citeert: ‘De eerste eis voor een Europees accoord is, dat het geen Duitser meer geoorloofd zal zijn een uniform te dragen’Ga naar voetnoot20). Aldus Roosevelt, maar slechts weinige jaren na zijn dood zijn de meeste Amerikaanse staatslieden heilig overtuigd, dat een Europese regeling juist berust op de noodzakelijkheid om Duitsland te herbewapenen. Een andere weerlegging door de historie bestaat hierin, dat Roosevelt het als de grote taak van Amerika na de oorlog zag om onder alle omstandigheden een gemeenschappelijk front tegen de Sowjet-Unie te voorkomen en veeleer als bemiddelaar tussen Rusland en het imperialistische Engeland te blijven fungerenGa naar voetnoot21). Hij vermoedde niet, dat de | |
[pagina 369]
| |
rollen weldra omgekeerd zouden worden en dat eerder aan Engeland de taak ten deel zou vallen om bemiddelend tussen de communistische wereld en Amerika als hoofd van het anti-communistische blok op te treden. Men zou naar aanleiding van deze weerleggingen het standpunt kunnen innemen, dat zij niet Roosevelt, maar de historie zelve tot oneer strekken. Als een ander bewijs, niet slechts van Roosevelt's wijsheid, maar zelfs van zijn genialiteit, voert Gunther aan, dat hij tot het einde van zijn leven de beste relaties met de pers wist te onderhouden, hoewel 80 à 85% van de nieuwsbladen doorlopend tegen hem ageerden en er in de presidentiële campagne van 1940 zes staten waren, waarin geen enkel blad het voor hem opnam. Daarentegen merkt Hassett op: ‘Zijn relaties met de pers, hoewel uitstekend in de eerste tijd van de New Deal, werden in de loop der jaren steeds slechter’Ga naar voetnoot22). Hij verminderde zijn populariteit door zijn tactiek om op persconferenties onwelkome vragen te ontwijken, of door het belachelijk maken van de vrager. Alle biografen tekenen Roosevelt als een groot politicus, maar daarom is het des te meer zaak zich af te vragen, wat volgens Roosevelt het wezen van een democratische politiek is en waardoor het politieke spel gekenmerkt wordt. De politiek in Westers democratische zin blijkt zich dan niet te kenmerken door het feit, dat de politicus op grond van zijn kennis en bekwaamheid en door de juistheid van zijn sociale inzichten met macht bekleed wordt, maar wel hierdoor, dat hij op grond van zijn relaties met een menigte personen, door de vriendschappelijke betrekkingen, die hij met invloedrijke lieden aanknoopt en door loyaliteit jegens de partijmachine, zich een zo groot mogelijke aanhang verwerft. Dit politieke spel heeft R. tot in de finesses verzorgd. Al zijn aanhangers heeft hij aan voordelige betrekkingen geholpen. Tijdens zijn gouverneurschap van de staat New York schreef hij een 5000 brieven naar alle delen van het land om goodwill voor zich aan te kweken en zijn nominatie voor het presidentschap voor te bereiden. Waar het vooral op aankwam was, om psychologische fouten te vermijden, gevoeligheden en vooroordelen te ontzien, en zoveel mogelijk mensen voor zich te winnen door de indruk te wekken, dat hij alles voor allen wilde zijn. Hij is daarin zo goed geslaagd, dat zelfs Huey Long en Hearst van de gele pers voor zijn eerste presidentiële nominatie geijverd hebben. Roosevelt had bemerkt, dat de belangstelling der mensen meer uitging naar hun werk, hun familie en hun toekomst dan naar politieke | |
[pagina 370]
| |
theorieën, zoals dat trouwens ook bij hemzelf het geval was. Hij trok daaruit de conclusie, dat politieke theorieën dus van minder belang zijn. Deze conclusie heeft evenveel zin als wanneer men zou redeneren: de gemiddelde mens heeft meer belangstelling voor zijn radiotoestel en zijn auto dan voor natuurwetenschappelijke theorieën. Dus zijn goede radiomonteurs en bekwame autotechnici van meer belang dan de wetenschappelijke arbeid der physici in hun laboratoria. In dit licht bezien valt het ook moeilijk te ontkennen, dat de beroemde leus, waarmee R. zijn eerste presidentschap en zijn New Deal inluidde, nl. dat het Amerikaanse volk niets behoefde te vrezen dan de vrees alleen, een flagrante onwaarheid vertolkte. Deze leus hield immers in, dat de ineenstorting van de Amerikaanse economie slechts een psychologische achtergrond had, dat er geen objectieve oorzaken, gelegen in de structuur van het kapitalistische stelsel, voor de heersende nood bestonden, en dat, zodra het vertrouwen teruggekeerd was, ook de nood als met een toverslag verdwijnen zou. Hoe enorm deze onwaarheid was, blijkt wel uit het feit, dat in 1939, na zeven jaren van noodmaatregelen, er nog steeds 9.300.000 werklozen in de U.S.A. waren, en dat deze demoraliserende en de grondslagen van het Amerikaanse leven ondermijnende werkloosheid pas door de herbewapening en door de oorlog opgeheven konden worden. Wanneer zulk een toedracht geen reden tot gerechtvaardigde vrees mag heten, vraagt men zich af, welke reden zich dan wel moet voordoen. Niettemin heeft deze flagrante onwaarheid, tezamen met de daarop volgende koortsachtige activiteit van de New Deal, hetzelfde nuttige psychologische effect gehad als de ambtsaanvaarding van een Hitler. Het volk kreeg weer moed, de jeugd zag weer een toekomst en aan de om zich heen grijpende demoralisatie werd paal en perk gesteld. Alleen het feit, dat er iets gedaan werd, geheel afgezien van de waarde dezer activiteit, was voldoende om de moed te doen herleven. ‘Het gehele land’ - zo lezen wij in een boek over de grote depressie - ‘is op Roosevelt's hand. Zelfs als hij doet wat verkeerd is, staat men aan zijn zijde. Mits hij maar iets doet! Indien hij het Capitool in brand stak, zouden wij het toejuichen en zeggen: In elk geval is er een flink vuurtje ontstoken’.Ga naar voetnoot23) Of de schrijver hierbij zinspeelt op de overeenkomst in mentaliteit tussen het Amerikaanse volk tijdens het hoogtepunt van de crisis, en die van het Duitse volk bij de brandstichting in het Rijksdaggebouw door Goering, blijve thans onbesproken. Intussen gingen weldra stemmen op, die van de door F.D.R. be- | |
[pagina 371]
| |
oogde welfare staat zeiden, dat hij een wijziging had ondergaan en veranderd was in de welvaartsstaat voor de rijken, dus diegenen helpend, die geen hulp behoefden. De hulpbehoevenden ontvingen weliswaar $ 15 per week, dus meer dan een geschoold arbeider in Duitsland verdiende, maar het grootste deel van de hulpverlening kwam niet aan noodlijdende individuen, doch, evenals later de Marshallhulp, aan de banken en de industriëlen ten goede. Zeker is het, dat de New Deal niet door specifiek democratische beginselen was ingegeven. De tijd was eenvoudig rijp voor drastische maatregelen. Het kan als puur toeval beschouwd worden, dat deze maatregelen tijdens de ambtsperiode van een democratische president genomen werden. Evenmin waren zij een zuiver persoonlijke aangelegenheid. Indien de president niet het initiatief genomen had, zou het Congres dit gedaan hebben, want het kon geen uitstel meer gedogen. Het land was in een stemming voor actie en voor een ingrijpende wetgeving, welke het dan ook kreeg. Dat evenmin als de New Deal een specifieke arbeiderswetgeving mocht heten, ook de democratische partij ooit een specifieke arbeiderspartij geweest is, blijkt o.a. uit het feit, dat John Lewis, de voorzitter van het C.I.O., tot de republikeinse partij behoorde. De strekking van de New Deal zoals Roosevelt die beoogde, was dan ook nimmer om de klasseverhoudingen te wijzigen, doch integendeel om deze te behouden en door het doen van de noodzakelijkste concessies te bestendigen. Het zou ook taalkundig geheel onjuist zijn om de New Deal overeenkomstig het bijbelse spraakgebruik als een nieuwe ‘bedeling’ te vertalen. Het beeld is lager bij de grond en aan het kaartspel ontleend. Het was een nieuw spel kaarten, dat Roosevelt aan het Amerikaanse volk in handen wilde geven. Men zou dus eerder van een nieuwe kans, of misschien nog juister, van een nieuwe gok kunnen spreken. Inderdaad heeft Roosevelt zijn New Deal altijd als een gok gezien, waarbij niemand tevoren wist, waar het op uit zou lopen. Hij verklaarde openlijk, dat het slechts een probeersel was en dat, indien het op deze wijze niet ging, hij het over een andere boeg zou gooien. Het belangrijkste was, dat er iets gedaan werd al zou het ook een nog zo groot fiasco blijken te zijn. De dynamiek was het voornaamste. De politiek onderscheidde zich echter van de desperado-politiek van het Hitler-regiem hierdoor, dat het een beleid zonder jodenvervolgingen, zonder concentratiekampen of bloedvergieten was. Het was de trots van Roosevelt, dat hij gedurende zijn ganse ambtsperiode, eerst als gouverneur van de staat New York, en daarna als president van de | |
[pagina 372]
| |
Verenigde Staten, nimmer de militie tehulp heeft moeten roepen om binnenlandse onlusten te onderdrukken. Wij typeerden tot dusver zijn binnenlandse politiek. Maar ook bij de onderhandelingen met staatslieden van andere landen meende Roosevelt zijn kracht niet zozeer te moeten zoeken in argumenteren en overtuigen als wel in acteren en charmeren. Hij trachtte zo spoedig mogelijk een amicale en joviale verstandhouding tot stand te brengen en zocht daarom altijd de persoonlijke kant. Zijn grootste succes boekte hij toen het hem gelukte de beide kemphanen Giraud en De Gaulle althans voor het uiterlijk te verzoenen. Toen hij in 1933 met Maxim Litwinof over de erkenning van de Sowjet-Unie door Amerika onderhandelde, stelde hij vrijheid van godsdienst als een der voorwaarden. De Russische ambassadeur antwoordde, dat in zijn land vrijheid van godsdienst heerste. Niemand werd volgens hem lastig gevallen als hij de kerk bezocht. Het werd alleen niet aangemoedigd. Daarop gooide R. het weer over de persoonlijke boeg: ‘Kom, Max, je weet, wat godsdienst voor een mens betekent. Je bent toch zelf door vrome joodse ouders opgevoed? Daaraan zul je denken als je sterven gaat’. Later vertelde R. aan Frances Perkins, dat Litwinof rood werd van verlegenheid en met de mond vol tanden stond. Perkins zelf tekent daarbij echter eerlijkheidshalve aan: ‘Een cynicus zal eerder vermoeden, dat Litwinof verlegen werd omdat hij het in 't geheel niet met Roosevelt eens was en de persoonlijke kant er liever buiten hield’.Ga naar voetnoot24) Toen de vrienden van de president vóór zijn vertrek naar Yalta hun bezorgdheid uitten, dat hij met zulk een doorgewinterd staatsman als Stalin zijn krachten zou moeten meten, stelde hij hen gerust, verklarende, dat hij die ‘Old Buzzard’ best aan kon. Dit, hoewel hij reeds in Teheran met Stalin's onverzettelijkheid had kennis gemaakt. Toen Hassett hem na Teheran vroeg, welke indruk hij van Stalin ontvangen had, antwoordde Roosevelt: ‘Een man gehouwen uit graniet’Ga naar voetnoot25). Tegenover zijn zoon Elliott formuleerde hij zijn indrukken over de Stalin van Teheran aldus: ‘Het is een genoegen met hem samen te werken. Hij gaat recht door zee. Wanneer hij het onderwerp, dat hij wil discussiëren geformuleerd heeft, houdt hij voet bij stuk’.Ga naar voetnoot26) Intussen rekende hij te Yalta weer vooral op zijn bekwaamheid als charmeur. Wanneer hij Stalin aan het lachen zou weten te brengen was, naar zijn mening, het pleit al half gewonnen. Tevoren waarschuwde hij daarom zijn vriend Churchill, dat hij voor dat doel een | |
[pagina 373]
| |
kleine comedie zon opvoeren. Tijdens een inleidende bespreking fluisterde hij met een toneelstem, dat Stalin vandaag het een en ander bij Churchill door de vingers zou moeten zien, want dat Winston met het verkeerde been uit bed gestapt was. Een gegrom van Churchill en een glimlach van Stalin waren zijn beloning. Deze kunststukjes veroorzaakten echter niet, dat Stalin ook maar, een enkel ogenblik de belangen, die voor hem op het spel stonden, uit het oog verloor. De onderhandelingen vielen merendeels in zijn voordeel uit. Dit deed overigens geen afbreuk aan de heimelijke bewondering die Roosevelt voor zijn grote tegenspeler gevoelde. Zulk een bewondering ging echter gepaard met een verbijsterende onwetendheid en naïeveteit ten aanzien van de persoon van Stalin en van de beginselen, waarvoor deze stond. Zo schreef hij de sympathieke zijde van Stalin's karakter, die hij zo duidelijk aanvoelde, aan het feit toe, dat Stalin eerst voor het priesterschap bestemd was en verscheidene jaren op een priesterseminarie had doorgebracht. Dit, niettegenstaande het feit, dat Stalin zelf zich steeds met grote minachting en afkeer over deze seminaristische opleiding heeft uitgelaten. Deze gissing was intussen reeds een vooruitgang vergeleken met de flater, die hij ten aanzien van Stalin te Teheran beging. Toen liet hij zich als volgt uit: ‘Stalin is een heel interessante man. Ze (sic.!) zeggen, dat hij een boer uit een van de achterlijkste delen van Rusland is, maar ik kan je vertellen, dat hij elegantere manieren heeft dan wij allen bij elkaar’.Ga naar voetnoot27) Stalin is echter nooit een boer geweest. Ook zijn vader, hoewel van boerenafkomst, was geen boer, maar oefende een ambacht uit. Nooit heeft Roosevelt de moeite genomen om zich in de geschiedenis van het Russische volk of van de grote Revolutie van 1917 te verdiepen, hoewel het toch zijn eerste plicht als staatsman was om de grote bondgenoot te begrijpen. Van de geschiedenis van het Amerikaanse volk was hij haarfijn op de hoogte, maar verder ging zijn wetenschappelijke belangstelling niet. Wel uitte hij zich tegenover Perkins aldus: ‘Ik wou, dat iemand me iets over de Russen kon vertellen. Ik wou, dat ik ze kon bestuderen. Frances, probeer jij eens uit te vinden hoe hun karakter eigenlijk is’.Ga naar voetnoot28) Dat het geen zaak van psychologie was en dat een menigte belangrijke boeken over het heden en verleden van Rusland voor 't grijpen lagen, schijnt hij niet te hebben geweten. Ook beklaagde hij er zich over, dat Stalin maar niet scheen te kunnen begrijpen wat ‘vrije’ verkiezingen waren, zoals die, welke | |
[pagina 374]
| |
in Amerika weer voor de deur stonden, hoewel Roosevelt zich alle moeite getroostte om dit oom Joe aan het verstand te brengen. Van zijn kant lag het Marxistische standpunt buiten Roosevelt's zichtskring, volgens hetwelk verkiezingen nooit ‘vrij’ zijn, maar steeds - zowel in het Westen als in het Oosten - gedetermineerd worden door het propagandageweld van een heersende klasse, die over alle, of bijna alle publiciteitsorganen beschikt en dus de publieke opinie naar hartelust kan kneden. Of een verkiezing in het voordeel van de samenleving uitvalt, hangt dus volgens deze zienswijze niet van de stemmen van willekeurige individuen af, maar hiervan, of een heersende klasse al dan niet de ware belangen van het gehele volk vertegenwoordigt. Deze zienswijze stond echter zo ver af van de Amerikaanse opvatting van democratie, dat Roosevelt en Stalin niet vruchtbaar over dit onderwerp konden discussiëren. Zulk een onderschatting van het Marxistisch geschoolde Russische intellect werd echter gemakkelijk afgewisseld door een overschatting van de Russische mentaliteit. Zo bijv. wanneer Roosevelt de naïeve hypothese lanceert: ‘Die Russen schijnen met hun allen te willen doen wat goed voor de gemeenschap is in plaats van voor zichzelf. Wij zorgen eerst allemaal voor onszelf en denken dan pas aan de gemeenschap’.Ga naar voetnoot29) Dat deze eigenschap niet uit een bijzondere altruïstische natuur van het Russische volk verklaard behoeft te worden, maar wel uit een verandering van de maatschappelijke structuur, gevolg van de October-revolutie, waardoor juist het collectieve handelen voortaan in het voordeel van het individu kon uitvallen, en anderzijds het voordeel van het individu door het collectieve handelen gebaat kon worden, ook dit maatschappelijke inzicht lag klaarblijkelijk weer buiten Roosevelt's gezichtskring. Deze onwetendheid werd ook door zijn omgeving gedeeld. Van zijn medewerker Harry Hopkins zei men, dat hij slechts twee dingen van Rusland afwist. Vooreerst, dat er eens een slechte Tsaar geleefd heeft, die Iwan de Verschrikkelijke werd genoemd. Ten tweede, dat Amerika het eerst door Rusland in 1776 als zelfstandige natie werd erkend. Mogen wij aannemen, dat Roosevelt, ondanks zijn onbekendheid met de achtergrond van het wereldgebeuren, dat zich in Oost-Europa en Azië afspeelde, toch stelselmatig voor de vrede gewerkt heeft, in tegenstelling tot Hitler, die stelselmatig op oorlog aanstuurde? Dit kan zeker niet zonder meer gezegd worden. Het buitenlandse beleid van Roosevelt in de dertiger jaren heeft zich in niets onderscheiden van het jammerlijke beleid der andere Westerse mogendheden. Ook Roose- | |
[pagina 375]
| |
velt heeft tot grote ergernis van Eleanor meegewerkt aan de politiek, die het republikeinse Spanje aan het fascisme uitleverde. Ook Roosevelt keurde het accoord van München goed, dat Tsjechoslowakije aan het nazi-monster ten prooi liet vallen. Hij weigerde de neutraliteitswet op het verre Oosten toe te passen. Jaren lang was de Japanse oorlog in China alleen mogelijk door Amerikaanse verschepingen van olie en ruw ijzer naar Japan. Hij deed niets om Mussolini in Ethiopië te dwarsbomen en desavoueerde de Volkenbond tezamen met het principe der collectieve veiligheid. In 1939 nam hij een aarzelende houding tegenover de asmogendheden aan, waardoor Hitler zeer aangemoedigd werd om zijn plannen door te zetten. Indien men uit dit alles de gevolgtrekking wil maken, dat toen Amerika tenslotte toch met de asmogendheden in oorlog geraakte, dit aan de kortzichtige vredespolitiek van de voorafgaande jaren te wijten was, lijkt ons voor dit standpunt inderdaad veel te zeggen.
Slaan wij een terugblik op het leven van Franklin Delano Roosevelt, dan zijn wij geneigd ons de haren van ergernis uit het hoofd te rukken bij de gedachte, dat zulk een humaan en schrander, maar oppervlakkig en beginselloos man, ononderlegd in de theorie der sociale wetenschappen, onkundig van de achtergrond van grote gebieden van het wereldgebeuren, van de revolutionnaire wereldbeweging, die bezig is het aanzijn van de ganse wereld te veranderen - nochtans zonder enige twijfel tot de allerbeste staatslieden, die het Westen in de laatste decenniën heeft opgeleverd en tot de allergrootste presidenten, die Amerika ooit gehad heeft, gerekend moet worden. Indien intelligentie, charme en goedwillendheid voldoende zijn om een uitnemend staatsman te vormen, dan was Roosevelt inderdaad een politicus van groot formaat. Maar de uitkomst heeft bewezen, dat dit niet voldoende is. Roosevelt heeft aan geen enkel probleem van onze tijd een principiële oplossing kunnen geven. Noch aan de wetgeving van de New Deal, noch aan de oorlogvoering lagen klare principes ten grondslag. Het zijn altijd tijdelijke noodmaatregelen geweest. Uit dit feit is ook de huidige volte face ten aanzien van Duitsland en Japan enerzijds, en de Sowjet-Unie met communistisch China anderzijds, te verklaren. Alleen van een staatkunde, zowel binnenlandse als buitenlandse, die door wetenschappelijke beginselen beheerst wordt, mag men onzes inziens verwachten, dat zij continuïteit en consequentie zal vertonen. Tot de staatslieden, die op zulk een fundament kunnen bouwen, heeft F.D.R. echter niet behoord. |
|