| |
| |
| |
J. Suys
Doel en middelen
I
‘Het doel heiligt de middelen’ - deze spreuk heeft een slechte reputatie, zodat men er niet mee te koop loopt; beter klinkt ‘wie het doel wil, moet de middelen willen’, waarmee vastberaden werkelijkheidszin pleegt te worden gedemonstreerd. Het is intussen niet moeilijk in te zien, dat met deze verschillende zegswijzen iets overeenkomstigs wordt gemeend: in beide gevallen wil men zeggen dat de goede kwaliteit van het doel zich meedeelt aan de middelen om het te bereiken. En is dat dan niet zo? Het juiste antwoord op deze vraag is voor het menselijk handelen van het grootste belang; het is bovendien voor het politieke handelen, in welks sfeer deze leuzen thuis horen, het abc van de wetenschap die zich hiermee bezig houdt. De hier volgende beschouwing onderwerpt het adagium ‘het doel heiligt de middelen’ niet aan een ethische maar aan een rationele kritiek, beklemtoont niet zijn ethische verwerpelijkheid maar zijn rationele onhoudbaarheid.
In onze parafrasering, dat de goede kwaliteit van het doel zich meedeelt aan de middelen ‘om het te bereiken’, zijn deze laatste woorden gekenmerkt door een gedwongen onklaarheid - gedwongen om een getrouwe weergave te zijn van wat in zichzelf onklaar is - die in de eerste plaats verheldering eist. Want op welke grond zouden de ter bereiking van een doel aangewende middelen ook inderdaad aan deze verwachting beantwoorden, zodat het resultaat van dit doelbewuste handelen met het doel samenvalt? Er is één zeer belangrijk domein van doelgerichte activiteit, waar deze verwachting door het resultaat bevestigd wordt, en wel het domein der natuurwetenschappelijk gefundeerde techniek, omdat men daar de factoren beheerst waaruit het doel als resultaat te voorschijn zal komen, met het gewichtige voorbehoud nochtans dat dit geldt voor de reproducerende, niet voor de scheppende techniek, voor de techniek in de ingenieurs-faze, niet in de uitvinders-faze. Hier beheerst men de factoren omdat men ze zelf schept, de gekende oorzaak-gevolg-relatie gebruikend voor de gewilde middel-doel-relatie, door bepaalde middelen voor een bepaald doel als oorzaken aan te wenden, onder eliminering van alle storende factoren. Overal buiten dit technische domein ontbreekt de natuurwetenschappelijk gefundeerde zekerheid omtrent de middelen, en de mogelijkheid om storende
| |
| |
factoren te elimineren. Het is zelfs niet zo, dat men hier pas achteraf kan vaststellen wat de technicus vooraf weet; men kan slechts constateren dat het doel is bereikt, niet dat het dank zij de aangewende middelen is bereikt. Ervaring en gezond verstand bevestigen bovendien, dat een doel blunderend kan worden bereikt, beleidvol kan worden gemist, naar gelang men de weinig of niet beïnvloedbare factoren mee heeft of tegen. Waar echter omtrent de adaequate middelen zoveel onzekerheid bestaat, hebben leuzen als ‘het doel heiligt de middelen’ of ‘wie het doel wil, moet de middelen willen’ geen redelijke zin. Maar ze kunnen wel een andere zin hebben.
Het technisch doel is niet anders te denken dan als duidelijk-bepaald in materiële zin, want zolang het deze eigenschap niet heeft is het eenvoudig nog niet uitgevonden, bestaat dus nog niet; bestaat het eenmaal, dan zijn ook de - natuurlijk voor verbetering vatbare - middelen gegeven, eveneens duidelijk-bepaald, en doel en middelen coëxisteren in de geest van de technicus als een gelijktijdigheid, ‘clare et distincte’ om met Descartes te spreken. Niet-technische doelen - en daarop is in deze beschouwing onze aandacht gericht, daarop hebben ook de gewraakte leuzen betrekking - kunnen eveneens duidelijk-bepaald zijn, maar niet op dezelfde wijze, daar zij product zijn van de wil, niet van wil èn uitvindsel; de middelen zijn hierbij niet gelijktijdig gegeven maar moeten, de eenvoudigste gevallen daargelaten, eerst worden ‘uitgevonden’, uiteraard met behulp van de wetenschap en de zekerheden die zij kan bieden. Maar het is een spotvorm van wetenschappelijke zekerheid om het voor te stellen, alsof de middelen - en dan naar technisch model volstrekt-zekere middelen - niet meer gevonden hoeven te worden, doch alleen nog maar vastberaden gewild. In deze valse voorstelling is een irrationele wil werkzaam, die in een gestolen mantel van wetenschap rondloopt, als dekmantel van zijn barbaarsheid, maar overigens met wetenschap niets uitstaande heeft. Natuurwetenschap noch techniek zijn hiervoor verantwoordelijk te stellen, de sociale wetenschap evenmin.... voor zover zij inderdaad wetenschap is en dus deze barbaarse indringers ontmaskert en van haar domein verjaagt.
Uit de menselijke werkelijkheid zijn de doelen niet weg te denken, waarop het handelen bewust wordt gericht en waaraan de middelen worden aangepast; voor zover dit zo is hebben deze doelen ook in voldoende mate het kenmerk der duidelijke bepaaldheid, maar het is er verre van dat, buiten de techniek in haar niet-creatief aspect, tegelijk de middelen even duidelijk gegeven zijn. De nadruk valt hier op het
| |
| |
creatieve zoeken en vinden, en buiten de materiële techniek is dit vinden op de middelen gericht, of zeggen wij liever: op de weg waarlangs het doel kan worden bereikt. Geheel in het duister liggen weg of middelen niet, want een doel wordt geen ernstig wils-object zonder dat de realiseerbaarheid, de mogelijkheid van bereiken, wordt aangenomen, en deze overtuiging impliceert althans een vermoeden omtrent de middelen, zodat een actief begin kan worden gemaakt. Een werkelijk critisch onderzoek in hoeverre belangrijke resultaten in het verleden, waaraan de naam van bepaalde historische figuren verbonden is, inderdaad op lange termijn door hen tot doelwit zijn genomen, zou ongetwijfeld het geschiedbeeld disintegreren, doordat het vereenvoudigend terug-projecteren van resultaat in lang vooraf beraamd doel als onhoudbaar zou verzinken. Men moet zich trouwens afvragen of van een voldoende duidelijk-bepaald doel, waarop zich de wil concentreert, anders dan op vrij korte termijn kan worden gesproken, daar immers het doel wordt bepaald als deel van een geheel dat dan zelf niet teveel mag veranderen. Daarom kan op lange termijn - en juist belangrijke resultaten hebben een lange voorgeschiedenis - eigenlijk nooit worden vastgesteld dat het doel is bereikt. Na een lang tijdsverloop pleegt de betekenis van een doel verandering te hebben ondergaan; zo bleek bijvoorbeeld het algemeen kiesrecht, toen het werd bereikt, van andere en geringere betekenis dan toen het als doel werd nagestreefd, en was dus het doel in wezen niet bereikt. Doelen plegen niet bereikt te worden, zelfs als ze bereikt worden, dat schijnt wel de les der historie te zijn.
Het doel, dat als bewust wils-object in het volle licht staat, kan men voldoende duidelijk-bepaald noemen; zwakker belicht en minder duidelijk is bij niet-technische doelen de weg die erheen voert, en waarop men schemerig de ‘middelen’ onderscheidt, evenals de weg die verder voert naar een vaag ‘einddoel’. Essentieel is hier de weg die het menselijk handelen doorloopt, in een tijdsduur die wordt ervaren en waarin de ervaring aangroeit op een wijze die, o.a. door tegenwerkende invloeden van mensen en dingen, niet was te voorzien, en die nieuwe, eveneens onvoorziene, factoren in het geding brengt: dit alles is tezamen de weg naar het doel, een continue ervaringsweg waarvan bij de techniek kan worden afgezien, omdat daar de discontinue articulatie van het doel-middelen-schema volstaat. In de techniek geldt wat L.E.J. Brouwer de doelmatigheid der ‘wiskundige beschouwing’ heeft genoemd, die de mens tot de ‘sprong van doel op middel’ in staat stelt, d.w.z. tot ‘middelen’, even duidelijk-bepaald als het doel, en waaruit
| |
| |
het doel met berekenbare zekerheid voortkomt, in de werkelijkheid wel als een vóór en na, maar in de geest als een gelijktijdigheid. Buiten deze sfeer kan de duidelijke bepaaldheid alleen, en dan in betrekkelijke zin, voor het doel gelden, niet voor de middelen, en wanneer dus zeer bepaalde middelen worden aangeprezen als de zekere weg naar het doel, vindt een onwetenschappelijke, zij 't helaas schijnwetenschappelijke, vervalsing plaats. De duidelijke bepaaldheid der middelen maakt hen hier tot iets anders, nl. tot doelen, en het doel, dat hiermee binnen verzekerd bereik zou komen, eveneens tot iets anders, nl. tot pseudodoel, en in werkelijkheid tot middel. Want gaan wij na, wat de functie ervan is in de politieke leuzen, waarvan wij zijn uitgegaan, dan is het kennelijk deze: tot rechtvaardiging van bepaalde, steevast verwerpelijke en onmenselijke, middelen te dienen en dus instrument te zijn om de menselijke weerstand tegen de aanwending van deze middelen te breken. Terwille hiervan kunnen ze niet verheven genoeg zijn. Juist door hun hoogheid en luister zijn deze rechtvaardigende pseudo-doelen de doelmatigste middelen tot ontmenselijking van de werkelijkheid.
| |
II
De pseudo-hoogste doelen, waarmee de mensheid de hand aan zich zelf slaat, hebben de eigenaardigheid, dat zij de mensen groepsgewijs verdelen, zodat op hen 't doeltreffendst een beroep kan worden gedaan voor georganiseerde onderlinge strijd, politiek en militair. Wanneer echter deze georganiseerde tegenwerking de hedendaagse mensheid meer dan iets anders kenmerkt, dan komt dit omdat de productie- en communicatiemiddelen in de laatste halve eeuw van de mensheid een gemeenschap van wederkerige afhankelijkheid hebben gemaakt, waarvoor men dan ook pas van ‘verdeeldheid’, als haar hoofdkenmerk, spreken kan, en niet slechts van occasionele strijd tussen vrijwel buiten onderling verband levende collectiviteiten. Maar welke ideologie behoort bij het feit van deze georganiseerde tegenwerking? Allereerst het geloof aan hoogste doelen; dan aan de middelen om ze te bereiken; verder aan de waarden van gemeenschap en discipline tegenover het, de eigen collectiviteit ontbindende, individualisme; vervolgens aan de verwerpelijkheid van het rationalisme dat individualistisch besmet is en met zoveel irrationeels licht in conflict komt; ten slotte, waar de moderne techniek een verworven bezit is geworden, aan de verwerpelijkheid van materialisme en technicisme.
Dit is precies de cocktail die vereist wordt om in de georganiseerde
| |
| |
tegenwerking zonder verlies van zelfrespect te berusten, en de klandizie van de intellectuele mixers is dan ook bij voorbaat verzekerd. Hierbij is de anti-individualistische gemeenschapsleus daarom zo bedenkelijk, omdat, zolang de mensheid nog slechts een verdeelde gemeenschap-van-wederkerige-afhankelijkheid is, alleen vrije enkelingen en groepen op de opheffing van deze verdeeldheid en dus op een werkelijke mensheids-gemeenschap gericht kunnen zijn; alleen zij kunnen deze toekomst in het heden representeren. En wat de gebruikelijke verkettering van het rationalisme betreft - wel te onderscheiden van gegronde kritiek - moet worden opgemerkt, dat het practisch rationalisme als bedreiger van menselijke waarden juist uit een correlatief theoretisch irrationalisme zijn kracht put. Het Duitsland van Hitler had de romantische dronkenschap nodig om vervolgens zijn aanslag op de mens met koel-berekende materiële en psychische techniek te bedrijven. De technische middel-doel-relatie treedt pas verwoestend buiten haar oevers nadat een irrationalisme de dammen heeft doen bezwijken. Maar wij leven in een tijd, waarin deze grensoverschrijding - uitgedrukt in de leus: wie het doel wil, moet de middelen willen - tot de normaliteit behoort, door een kleine minderheid uitgebuit maar waaraan de grote meerderheid zich slechts aanpast. Ook deze aanpassing echter heeft een irrationalisme nodig om de situatie draaglijk te maken: wanneer tegenover de middelen-des-verderfs slechts een ‘tja, 't moet wel’ als hoogste wijsheid wordt geplaatst - het ‘tjaïsme’ als overkoepelende wereldbeschouwing - moet het rationeel erkennen van deze erbarmelijkheid wel geschuwd en als ‘rationalistisch’ verketterd worden, moet de menselijke waardigheid wel buiten deze ondraaglijke werkelijkheid worden gezocht en zo, door medeplichtige aanpassing, deze werkelijkheid draaglijk worden gemaakt. Men leze onze beschouwing niet als rationalistisch
pleidooi, maar als ontmaskering van het irrationalisme voor zover het aan het rationalisme in zijn gevaarlijkste gedaante als strijd- of aanpassingsmiddel dienstbaar is. Het is een eis des tijds dat juist deze samenhang wordt belicht.
Het heeft geen zin te zeggen dat het doel de middelen heiligt of rechtvaardigt, omdat men, buiten de sfeer der techniek, de geëigende middelen niet vooraf kan kennen, en een kennen-achteraf voor de practische beslissing, die immers vooraf moet gaan, waardeloos is. Maar ook een kennen-achteraf is onmogelijk, omdat men slechts houvast heeft aan het bereikte resultaat; hiertoe echter heeft veel meer meegewerkt dan de bewust op het ‘doel’ gerichte middelen, zodat achteraf alleen met zekerheid is te zeggen dat deze middelen het resultaat niet
| |
| |
onmogelijk hebben gemaakt, en verder slechts is te schatten in hoeverre het resultaat aan deze middelen te danken is. Weliswaar kan het doel zo worden geformuleerd dat de schijn van bepaaldheid ontstaat, die de verificatie toelaat of het resultaat zich ermee dekt; dit is het geval wanneer het doel slechts het overwicht in een machtsstrijd uitdrukt, zoals de overwinning in een oorlog. Maar juist in zulk een strijd schiet het zo geformuleerde doel tekort om tot het brengen van de nodige offers te inspireren, en rijzen er ‘hogere doelen’ boven uit, waarop een beroep moet worden gedaan. Deze ‘doelen’ - die de middelen rechtvaardigen - zijn eerst recht onbepaald en geven moeite bij de verificatie. In de eerste Wereldoorlog was het geallieerde doel: de overwinning op Duitsland, in November 1918 bereikt; het hogere doel: ‘the war to end war’ of ‘to make the world safe for democracy’ was niet bereikt. En het deed er ook niet meer toe, daar het zijn functie als stimulans in de oorlogvoering vervuld had. Het zijn dit soort doelen, die wij als pseudo-doelen hebben onderkend; in waarheid zijn 't verdovings- en opwekkingsmiddelen - ter verdoving van inzicht en geweten, ter opwekking van vastberaden wil - waartegenover de aanbevolen middelen het karakter hebben van doelen, die tezamen bij uitstek de hedendaagse werkelijkheid uitmaken die de mens zich schept, door er de krachten aan te wijden die uit de pseudo-doelen worden geput.
Het voluntaristisch geloof aan pseudo-doelen, die de middelen kunnen rechtvaardigen, is door geestelijke leiders, door intellectuelen in meer dan technische zin, als pleitbezorgers verkondigd en verbreid. Aan hen thans de taak dit geloof niet te onderhouden, maar te ondermijnen, en er de waarheid voor in de plaats te stellen: omzetting van het denken die een omzetting van het handelen kan voorbereiden. Maar de ‘vrijheid van denken’ is bij de meesten zelf een pseudo-doel, bij slechts weinigen een bevrijdende kracht.
Onder voorbehoud dat de onderscheiding van doel en middelen zelden scherp is door te voeren, zou als adagium kunnen dienen: aan de middelen kent men het doel. Geen gefantaseerd doel deelt zijn kwaliteit aan het menselijk handelen mee, maar de opeenvolgende realisaties van dit handelen, zwakker of sterker door een doel-voorstelling verbonden en gericht, geven elkaar de kwaliteit door die uitvloeit over het resultaat. Hoofdzaak is, in te zien dat er binnen de handelingenreeks inwendige overeenstemming is, een overeenstemming die bij verschillende soorten van handelen verschillend zal zijn, maar die buiten het technische handelen noch de duidelijke onderscheidbaarheid van doel
| |
| |
en middelen, noch de berekenbare zekerheid van met het doel samenvallend resultaat zal vertonen.
| |
III
Wij willen ons nu afvragen, in hoeverre bij het politieke handelen, waarvan de problematiek tegenwoordig in het middelpunt staat, de doelmatigheid kan worden vergroot, zodat, ofschoon principieel van het technische handelen gescheiden blijvend, het hiertoe in dit opzicht althans zal kunnen naderen. De alles-rechtvaardigende pseudo-doelen doen de politiek kennen als een machtsstrijd waarbij op de rechtvaardigheid een beroep wordt gedaan. Uit de machtsstrijd en de rechtvaardigheid, beide maatschappelijke verschijnselen, is de politiek gesynthetiseerd als de rechtvaardige machtsstrijd. De doelmatigheid van het politieke handelen is daarom van de rechtvaardigheid ervan niet te scheiden, en wanneer, zoals wij zagen, die rechtvaardigheid niet wordt gerealiseerd, wordt het beleden hoogste doel gemist, en is dus ondoelmatig gehandeld, ook al is in de machtsstrijd het ook-beleden overwinningsdoel bereikt, want dit registreert slechts een overwicht en staat dus buiten de rechtvaardigheid. Anders gezegd: in de politiek als rechtvaardige machtsstrijd schuilt de inwendige tegenstelling, die het handelen veroordeelt tot ondoelmatigheid op een wijze als voor geen ander levensgebied geldt. Het is een inwendige tegenstelling die groeit in kracht, tegelijk met de technische machtsmiddelen, en deze explosief geworden tegenstelling veroordeelt de synthese der traditionele politiek ten slotte - als resultaat van geaccumuleerde ondoelmatigheid - tot onhoudbaarheid. Zij zal één van beide elementen moeten prijsgeven, of de machtsstrijd, of de rechtvaardigheid, en is ook reeds, sedert Hitler's nihilistische revolutie, bezig dit te doen, daar helpt geen menselijk-anders-willen aan. Ons is slechts de keus gelaten welk van beide elementen de erfgenaam van de traditionele politiek zal zijn, en wanneer wij 't erover eens zijn dat de machtsstrijd geen aanvaardbaar uitzicht biedt, blijft alleen de rechtvaardigheid als doel over. Onze vraag wordt nu of en in hoeverre de
rechtvaardigheid object van doelmatig handelen kan zijn.
Dit nu schijnt onmogelijk, omdat ‘rechtvaardigheid’ op zichzelf reeds een te onbepaald begrip is, en ook omdat de politiek ons verschillende opvattingen van rechtvaardigheid heeft nagelaten, die fel tegenover elkaar staan. Het onbepaalde van het begrip alleen is geen ernstig bezwaar; het eist slechts de concretisering tot een bepaald program dat
| |
| |
als doel kan worden nagestreefd. Maar de tegenstellingen omtrent de inhoud van dit begrip - zoals zij zijn geprojecteerd in pseudo-doelen die mensengroepen tot onderlinge strijd aanzetten - belemmeren zelfs een zoeken van mogelijke gemeenschappelijkheid, die in concrete termen zou kunnen worden uitgedrukt en dan ook gemeenschappelijk nagestreefd. Toch moet deze uitweg, als enig levensvatbaar alternatief, worden betreden, en hiertoe kan het inzicht omtrent de werkelijke rol van de idealen of pseudo-doelen, die in de praktijk elke rechtvaardigheid tot een aanfluiting maken, een belangrijke bijdrage leveren. De kans op het betreden van deze uitweg laten wij nu buiten beschouwing, en merken alleen op, dat de beslissende stap hierin bestaat om van de in negatieve zin lotsverbonden mensheids-gemeenschap, waarvan georganiseerde tegenwerking het hoofdmotief is, een in positieve zin lots-verbonden gemeenschap te maken, met georganiseerde samenwerking als hoofdmotief - waar de vrede is inbegrepen. Het is een omzetting in de kern, waardoor nieuwe krachten worden vrijgemaakt, maar die bovendien wordt geconsolideerd door de oude kracht van de passieve volgzaamheid der overgrote meerderheid, die dan aan het nieuwe ten goede komt, het buitengewone gewoon maakt, en de weg-terug afsluit. Het lijkt vermetel optimisme in het loodzware heden de zaak zo te stellen. Maar in een beschouwing over doel en middelen mag de verwijzing niet ontbreken naar de nog ongebruikte mogelijkheid om de doelmatigheid van het menselijk handelen belangrijk te vergroten, ja, in wat de mens als maatschappelijke rechtvaardigheid ter harte gaat, deze doelmatigheid eerst te constitueren, eenvoudig doordat eerst in dit perspectief op wereldschaal rechtvaardige doelen kunnen worden overeengekomen van voldoende duidelijke bepaaldheid om doelmatig te worden nagestreefd.
Voor de moderne maatschappij is doelmatige organisatie op tal van gebieden kenmerkend, en de mens loopt gewillig in dit gareel, dat nog 't minst drukt als hij er zich aan aanpast. Maar het is steeds een partiële doelmatigheid, die door de ondoelmatigheid van het wereldwijde geheel, aan welks overmachtige invloeden de mens blootstaat, als door een boze spotgeest wordt ontwricht. Men houdt dan drijfjacht tegen de ‘ratio’, onbewust ervan dat dit slechts een andere vorm van aanpassing is, die de hachelijke situatie bestendigt. Men bewondert toekomst-fantazieën die de partiële rationaliteit, waaronder men gebukt gaat, in het onmenselijke, en zelfs onbestaanbare, overspannen, en waant zich helderziend, al zou het feit, dat de Cassandra's tegenwoordig zo'n dankbaar gehoor vinden, de ogen kunnen openen. Daarentegen heeft de
| |
| |
opwekking tot een nuchtere bezinning op ‘doel en middelen’ meer kans de antieke Cassandra te ontmoeten.
| |
IV
Het partiële, dat zijn middelpunt in zichzelf vindt, en niet in de totaliteit waarvan het deel uitmaakt, is aan het totalitaire verwant; het totalitarisme is steeds particularistisch, en onderwerpt de mens aan de burger, het individu aan de gemeenschap, wat in dit verband wil zeggen: aan een idool van gemeenschap. De centrum-verlegging van de delen naar het geheel krijgt zo de betekenis van bevrijdende gezamenlijke uitweg. Het geheel wordt eerst door deze centrum-verlegging van wereld-toneel der verdeeldheid tot gerealiseerde wereld-gemeenschap, en de deel-gemeenschappen verliezen hun gesloten karakter om ten opzichte hiervan instrumenteel te worden, instrumenten inderdaad van de bevrijde mens die dan door middel van zijn deel-gemeenschap - men denke aan staat en partij - met het geheel communiceert. Dit is de revolutionnaire wending die onze tijd eist, maar die pas als doel kan worden in het oog gevat na tot duidelijke bepaaldheid te zijn geconcretiseerd. Het centrum, waarnaar het handelen moet worden verlegd, ontstáát pas door deze concretisering, als een groeikrachtige kiem. Er is juist zoveel eenheid in de wereld als er gemeenschappelijk overeengekomen concrete doelen zijn, die gemeenschappelijk worden nagestreefd. Deze doelen kunnen aanvankelijk bescheiden zijn, maar van een groeikrachtige kiem is toch pas sprake wanneer de verdeeldheid tegelijk in de kern wordt aangetast, doordat aan de afbraak van haar meest evidente manifestatie: de bewapening - die immers alleen als tegen-elkaar-gerichte bewapening enige zin heeft - de hand wordt geslagen. Men kan zich bijvoorbeeld een bewapeningsbeperking denken die aan technische hulp aan onderontwikkelde gebieden gekoppeld is. Wanneer hierover internationale overeenstemming wordt gezocht en gevonden, behoeft men niet pessimistisch te zijn wat betreft de ten dienste staande middelen om het doel te bereiken. Het menselijk handelen zou worden bekroond met doelmatigheid, en progressie mogelijk
gemaakt. Dan zou 't met recht kunnen heten: l'humanité est en marche.
Wat voor de bewapening van de staten geldt, geldt evenzo voor de programma's van de politieke partijen: de geestelijke bewapening van de sollicitanten naar de staatsmacht. Ook deze beginselprograms hebben alleen als tegen-elkaar-gerichte programs enige zin. De verlegging
| |
| |
van het centrum naar een gemeenschappelijk doel is ook hier onmisbare voorwaarde, om ten slotte te komen tot een gezamenlijk werkprogram, waarbij aan de afzonderlijke partijen de taak der voorbereiding blijft, nationaal en internationaal. Juist op dit gebied treft wellicht 't duidelijkst hoe inderdaad een ommekeer geëist wordt. Men zal op de politiek-geïnteresseerden allereerst een beroep moeten doen, maar veel goedwillenden treden aan voor hun taak met een partijpolitieke bagage, die hun bewegingen ernstig belemmert. Dat is ondoelmatig, maar schijnt het geen utopisme, geen ondoelmatigheid in het kwadraat, om hier de eis van centrum-verlegging te stellen?
Op zichzelf beschouwd betekent doelmatigheid macht, maar in een wereld van georganiseerde tegenwerking verkeert macht tot onmacht, doelmatigheid tot ondoelmatigheid. Het groeps-egocentrisme echter, in strijdende zelfhandhaving gevangen, schrijft zich het vermogen toe om naar het wiskundig-zekere doelmatigheidsmodel der techniek niet slechts de natuur maar ook de maatschappij te beheersen, alsof hier hetzelfde model zou kunnen gelden, en alsof het bovendien niet alle verschil maakt dat de maatschappij verdeeld is en juist de politieke mens haar met verdeelde kracht tegemoet treedt. Het is slechts de wil om vanuit het groeps-egocentrisme de totaliteit te onderwerpen, die deze illusie van doelmatig politiek handelen wekt en onderhoudt, en die bijvoorbeeld, met typische omkering van doel en middel, doet spreken van ‘vrede door kracht’. De traditionele politiek is als groepsstrijd om de macht op het gebruiken van mensen, als haar machtsmiddelen, gericht - de techniek komt daarna - en de rechtvaardigheid verdampt hierbij tot rechtvaardiging. Zo worden de in het heden realiseerbare doelen gemist, en wordt de hedendaagse werkelijkheid zelf geofferd op het altaar van een illusoire toekomst.
Men moge intussen bedenken, dat het een algemene en diepliggende, op zichzelf geenszins minderwaardige, menselijke behoefte is, van de zelfvervulling niet te scheiden, om te worden gebruikt en nuttig, d.i. middel, te zijn; dat het persoonlijk leven als zinloos wordt ervaren wanneer het niet als middel over zichzelf heenreikt naar een doel. In deze algemeenheid is het ‘doel’ onbepaald, vervloeiend in de oneindigheid, waaruit de mens als ‘middel’ ademhaalt, ver van al het berekenbaardoelmatige. Maar ook de drang naar bepaaldheid is algemeen, en zodra een ‘doel’ zich enigszins gaat aftekenen, wordt het tevens als ‘middel’ ervaren voor een verder-af liggend ‘doel’ dat nog geen omtrekken heeft. Genoeg om te laten zien hoe los deze termen in hun huid zitten. Wij hebben nu echter te maken met hun sociaal aspect in
| |
| |
een kritieke tijd. En dan dient gezegd, dat slechts weinigen de eenzaamheid verdragen, en dat in een kritieke situatie massale bereidheid kan intreden om hoe dan ook te worden gebruikt. Herinneren wij ons dat de werkloosheid Hitler aan de macht bracht, en voor hoevelen hij een weldoener werd door hen in te schakelen, nuttig en van eenzaamheid verlost, voor een gemeenschappelijk doel. Het was een onmenselijk en illusoir doel. Aan de beschikbaarheid van de mens voor een menselijk doel behoeven wij zeker niet te twijfelen, op voorwaarde dat het concreet in uitzicht wordt gesteld, als eerste stap op de nieuwe weg van onbedreigde doelmatigheid, d.i. van doelmatigheid op wereldschaal, met de rechtvaardigheid in harmonie en zelfs identiek.
Onze tijd sleept uit het verleden de beginselprograms mee, maar zijn eigen ontdekking is de ‘planning’, als gezamenlijk werkprogram, dat juist in deze eendrachts-kwaliteit de gevaarlijkste ficties van doelmatigheid afsnijdt, en waarvan bovendien het doelmatigheidsmodel een voorlopig doel-middelen-schema is, bestemd om bij de practische uitvoering aan de hand der ervaring te worden herzien. Voor de sociale wetenschap ligt hier een grote taak; zij zal deze reële doelmatigheid nog belangrijk kunnen verhogen. Maar het eerst - nodige is dat de mogelijkheid - ertoe wordt veroverd. Hiervoor geven haar beoefenaars het goede voorbeeld niet, die zich in die zin ‘op de bodem van de werkelijkheid’ plaatsen dat zij in politiek conformisme de bestaande verdeeldheid zonder protest aanvaarden, een practisch verzaken van de wetenschap waarbij 't niet blijft, want dan zullen zij ook theoretisch de problematieke relatie tussen wetenschap en samenleving in het duister laten dat dit verzaken bedekt. Aan de vlijt hoeft dit geen afbreuk te doen, en de lucht kan van ‘planning’ daveren. Maar het is een bedrijvigheid onder donkere hemel, wanneer de reële doelmatigheid van de ‘planning’ blijft gekortwiekt en geknecht door de valse doelmatigheid en kwaadaardige domheid, die wij aan leuzen als ‘het doel heiligt de middelen’ en ‘wie het doel wil, moet de middelen willen’ hebben gedemonstreerd.
|
|