Naschrift van P. Spigt
De vier stellingen, die ik opwierp tegen de ‘Kanttekeningen bij een spontane paragnostische ervaring van een zeventiende-eeuwse zeevaarder’ van Dr Tenhaeff zijn alle in het bovenstaande onweersproken gebleven. Erkend wordt dat Valentyn onnauwkeurig is. Mijn bewering, dat hij in de berichtgeving van paranormale verschijnselen onbetrouwbaar is, vindt geen tegenspraak. De foutieve weergave wordt toegegeven. En mijn bewijs, dat het verhaal zelf onmogelijk als een wetenschappelijk voorbeeld van paragnosie kan worden gebruikt, blijft in feite onbesproken en wordt blijkbaar geaccepteerd.
Daarmee zou ik hebben kunnen volstaan, doch het verweer van Dr Tenhaeff maakt de kwestie nog veel erger. Zijn betoog is een opmerkelijk staal van subtiele verschuiving.
De vergissing Springer - Maetsuycker stamt van een zenuwarts. De feiten zijn deze: In Mei 1929 plaatste Dr P.A. Dietz het verhaal van Valentyn met alle bekende fouten in de 1e jaargang van het Tijdschrift voor Parapsychologie, waarvan Dr Tenhaeff verantwoordelijk mede-redacteur was, onder de twijfelloze titel: ‘Een telepathische droom van een Oud-Hollandsche Zeevaarder’. In Maart 1936 sprak Tenhaeff in Wenen, Budapest en Praag een rede uit over: ‘Nederlandsche Onderzoekingen en Hypothesen’, waarin hij de befaamde kwestie als een ‘paragnostische droom’ behandelde. In Juli 1936 gaf hij samen met Dietz de ‘Parapsychologische Studiën’ bij Becht uit, waarin het stuk van Dietz zowel als zijn toespraak onveranderd werden afgedrukt. In ‘Vrij Nederland’ van 11 April 1947 schreef Tenhaeff voorts een artikel over ‘Buitenzintuigelijke waarneming’ en wéér kwam het verhaal van Valentyn op het tapijt. Dat is nog maar alleen wat ik wéét.
Vijf en twintig jaar draagt Dr Tenhaeff derhalve zijn ongelukkige voorbeeld met zich om, te onpas wordt het in allerlei situaties opgedist, dan wordt hij benoemd tot Bijzonder Hoogleraar en hij spreekt daarbij in October 1953 een rede uit, waarvan de titel al bewijst wat weer het uitgangspunt is - maar als dan iemand het werk verricht, waarvoor het toch wel tijd werd: door te onderzoeken of het voorbeeld bestand is tegen een eenvoudig wetenschappelijk onderzoek - dan heet dit: ‘een gevecht tegen windmolens’. 't Is maar dat wij het weten.
Dan verschuift Dr Tenhaeff de kwestie wéér een eindje, door te beweren, dat hij het verhaal ‘slechts gebruikte ter illustratie van zijn betoog, dat men in vroegere eeuwen reeds bekend was met de tele-