Nu meent Romein dat ik tot die misvatting ‘toch enige aanleiding gegeven’ heb.
Ik zou, schrijft hij, alleen maar voor ‘waar’ aangenomen hebben wat ik (aan de hand van betrouwbaar materiaal) heb kunnen ‘bewijzen’ Waar Romein deze conclusie op baseert, is mij een raadsel. Hij bestrijdt een caricatuur van de werkelijke methode die ik gevolgd heb. Uiteraard ben ik van betrouwbaar feitenmateriaal uitgegaan. Bij al mijn voorzichtig geformuleerde gevolgtrekkingen heb ik echter met het feit dat mijn kennis onvolledig was, rekening gehouden. ‘Er is meer geschied dan wij weten’ (p. 310). ‘Niettemin vertonen,’ schrijf ik, ‘de (beschikbare) gegevens land voor land een zekere onderlinge overeenstemming.’ Het totaal-beeld is, wat Polen en Zuid-Slavië betreft, van een geheel andere qualiteit dan wat de andere, bovengenoemde landen aangaat.
Die conclusie handhaaf ik onverkort. Ook voor Nederland. Ook voor Denemarken.
Aangaande Nederland merkt Romein op dat ik voor het schetsen van de omvang der vooroorlogse Duitse spionnage niet alleen mag afgaan op de inhoud van de stukken die dr Otto Butting, hoofd van de Reichsdeutsche Gemeinschaft in Nederland, in April '40 in Voorburg verloor. Dat heb ik niet gedaan. Mijn relaas is mede op tal van andere bronnen gebaseerd. Op 12 Mei 1940 heeft men bij Valkenburg onder het lijk van een Duits militair o.a. overzichten aangetroffen van de voornaamste gegevens die de Duitsers van begin April '40 af o.m. door middel van spionnage betreffende Nederland hadden weten te verwerven. Ook die stukken heb ik naast veel ander materiaal kunnen raadplegen. Romein oordeelt zonder de materie te kennen.
Hetzelfde geldt voor zijn opmerking betreffende Denemarken waar hij een door een mijner opponenten geuit ‘vermoeden’ aanhaalt, ‘dat het Deens verraad beslissender is geweest dan de Jong meende op grond alweer van een document, i.c. het verslag van de Deense enquêtecommissie.’ Van Deense nationaal-socialistische zijde is n.l. na de oorlog beweerd dat de toenmalige Deense minister van buitenlandse zaken, dr Munch, medio Maart 1940 op een geheime bijeenkomst te Rostock met Himmler zou hebben afgesproken, dat Denemarken aan Duitsland geen weerstand zou bieden. Aan deze bewering is buiten Denemarken enige bekendheid gegeven door een artikel in het Zeitschrift für Geopolitik (Februari 1951) en een notitie in de Revue d'Histoire de la deuxième guerre mondiale (Juli 1952). De Deense enquête-commissie heeft haar met voorbeeldige grondigheid onderzocht (dl. III) en er de