meisje en bijzonderheden van haar geschiedenis. Het gerecht sprak haar prijzend vrij en gaf Memás twee jaar gevangenisstraf. Maar hij was binnen 8 maanden al weer vrij en niemand kon zeggen, dat hij het slecht had gehad. Met zijn aristocratisch uiterlijk, zijn goede manieren en zijn voortreffelijk gedrag bereikte hij veel. De bewakers mochten hem graag en toen hij wegging, maakten zij hem zelfs een compliment. Het ergste was echter, dat de Griekse overheid, na zijn veroordeling, zijn diploma ongeldig verklaarde en als hij ooit naar zijn vaderland terug wilde keren, zou hij daar slechts een eenvoudig zeeman zijn.
Nu bevaart hij een enkele keer de Griekse Zeeën met de boten van de kustvaart, maar meestentijds vegeteert hij doelloos in Piraeus. Hij is vaak dronken. Zijn ogen zijn troebel en zijn gezicht is helemaal verwelkt, ofschoon hij niet ouder dan dertig jaar is. Urenlang zit hij in de cafétjes aan de haven sentimenteel te kletsen als een oude vent en beweegt zijn hoofd wanhopig en radeloos heen en weer.
‘Zij heette Simóny’, mompelt hij vertrouwelijk. ‘Bij de rechtzitting ben ik haar naam te weten gekomen.’
Met starre blikken kijkt hij naar het groene water van de grote haven, vergeet alles om zich heen, de kranen, de stoomboten en de schepen, die stoomsissend komen en gaan.
‘Zij was heel mooi’, zegt hij. ‘De kranten maakten reclame voor haar. Toen zij vrijgesproken werd, klapten de mensen in de handen en gaven haar bloemen. Ze kan wel een echte filmster geworden zijn. Misschien draagt ze wel echte colliers en woont ze in het een of andere paleis. Zij heeft vast ook grote windhonden en vrienden in smoking, met hoge hoeden.’
Soms wordt hij zonder reden razend en verdrietig.
‘De Arabier heeft ze gedood! ’ zegt hij dan plotseling en slaat met zijn vuist op de tafel van het café. ‘Op hem vuurde zij al haar kogels af. Mij wilde ze niet doden. Ze keek mij recht in de ogen, maar haar hand hief ze niet naar mij op. Ik was de eerste man, die haar genomen heeft. Zij was nog maagd. Ze kan me wel haten, maar haar hart zou niet kunnen verdragen mij kwaad te doen. En zij kan mij ook niet uit haar gedachten bannen.’
Zo verdoet Memás zijn leven in de cafés en de kroegen van Piraeus en verzinkt iedere dag dieper in zijn melancholie en zijn machteloosheid. Hij doet geen moeite meer zich als lord van de Middellandse Zee voor te doen en evenmin als piraat van de Rode Zee. Hij is nog slechts een door de liefde geslagen zeeman.
Uit het Nieuw-Grieks door M. Blijstra-v.d. Meulen en M. Flothuis.