De Nieuwe Stem. Jaargang 8(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 679] [p. 679] Anthonie Donker Aan een meer Ik zie het meer - terwijl mijn vrienden niet meer leven, het alpengroen veeltintig als een regenboog. O zonlicht, zonnebloem zo rijkelijk gegeven, die ons met onuitputtelijk geluk bedroog. Ik zie hun oogopslag waar werelden in stroomden en blijf verbijsterd om hun overhaast vertrek, een andre droom dan die waarvan hun ogen droomden, waaruit ik met geen woord hoe hemelsblauw hen wek. Zij, ver reeds weggestroomd als gindse snelle golven, hebben zich van dit heerlijk schouwspel afgewend. Ik zie het meer - terwijl mijn vrienden zijn gestorven, en toch heb ik hen schier onsterfelijk gekend. *** Gestorven? Ontkomen Ik zocht het graf. - Het was niet meer te vinden, Was het rechts van de laan, het tweede pad? Het was of hij als Hermes met gezwinden Godentred hier de hielen gelicht had. Niet ver van hier deed hij m' eens het verhaal van den onvindbare, van den grand Meaulnes Hij die beschikte over een andre taal, Zag altijd tot ontsnappen de kans schoon. Vrienden, hem goed bekend, weest niet bedroefd. Hij heeft met lichten voet op aard vertoefd. Zijn aard was aardgebondenen te vlug. Ik zocht het graf, hij nam reeds lang de wijk. Naar aarde of hemel? Hij, zo vindingrijk, Keert straks langs ongedachten weg terug. (bij het graf van M. Nijhoff) Vorige Volgende