oude boek met de bruine, uitgebeten bladzijden, vond wat hij zocht en schraapte daarop zijn keel.
‘Dat duurt minstens een kwartier’ dacht de jongen. Eerst bekeek hij het volk, dat tevreden in de warmte zat te suffen en daarna begon hij verstolen de manen te tellen. Een maan voor elke haal van het schip.
Om negen uur was het eten gedaan. De schipper en de stuur, die achter huisden, benevens de wachtsman, klommen aan dek. De kleinste jongen trok de oudste matroos de logge laarzen van de benen en met uitzondering van de reepschieter, schoten allen te kooi. Hij moest eerst de bakken, waaruit zij met drie man aten, nog omwassen. Toen hij boven kwam, greep de wind hem in de haren. Dat deed hem goed. En hij zag duizenden lichtjes dansen. Dichtbij en veraf. Langs de hele horizon was het feest.
Het kind hing ver over de verschansing geleund te kijken. Vlak boven het zwarte water; het spoot door de spuigaten aan dek en spoelde om zijn voeten.
‘Vooruit joi!’, commandeerde de wacht, ‘naar je nest! Om één uur kun je er niet uit komen.’
Hij daalde gedwee de ladder af, in de dikke warmte van het slapende logies. Rustig zwaaide de gele lamp boven de kachel en ritselend schoof het oliegoed, dat boven de banken hing, langs de schotten van het volksverblijf heen en weer. De jongen zwaaide doezelend mee en greep vergeefs naar de hiel van zijn laarzen. Hij was te suf om ze uit te kunnen trekken.
De kok gluurde over zijn kooiplank en gromde: ‘Maf je nou nog niet? ’
‘Hebt U al dat licht gezien?’ vroeg de jongen.
‘Draai de lamp dan maar wat lager’ antwoordde de kok en trok zijn deken over het hoofd.
De jongen schudde van ingehouden lachen en liet zich achterover, met laarzen en al, in zijn kooi glijden. ‘Die gekke kok, die er niks van snapte! Wat waren al die lichten rijk! Rijker dan de illuminatie van het Kurhaus en de pier op Koninginnedag.’ Hij wist niet waarom, hij wist alleen dat ze mooier waren dan alles wat hij ooit gezien had en dat hij van binnen iets voelde schrijnen en trekken, dat wel benauwend, maar toch onzegbaar aangenaam was. Met dit gevoel sliep hij in, zodra zijn hoofd het kussen raakte.
Om het uur sloop de wachtsman behoedzaam omlaag en stompte zijn aflosser wakker, die even voorzichtig weer aan dek sloop en een