| |
| |
| |
B. Sluimers
Amerikaanse politiek in Azië
‘Foreign policy is designed to serve the interests of the United States in the worldsituation ti faces from time to time. If facts and situations change policies are reexamined to see if they still serve our interests’.
Philip C. Jessup, Amerikaans ambassadeur in algemene dienst, in een verklaring afgelegd voor een byzondere subcommissie van de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen uit de Senaat.
Feiten en toestanden in de wereld en in de Verenigde Staten zelf zijn wel héél grondig veranderd sedert Amerika's eerste president George Washington, nu bijna 160 jaar geleden, in zijn bekende Farewell Address voor het eerst de doelstellingen van de buitenlandse politiek der jonge republiek formuleerde. Om de belangen van de Verenigde Staten te dienen moest de buitenlandse politiek er op gericht zijn te ‘cultivate peace and harmony with all’. ‘It will’, zo ging de president voort, ‘be worthy of a free enlightened... nation to give mankind the magnanimous and too novel exempel of a people guided by an exalted justice and benevolence.’ Dit algemene beginsel uitwerkend stelde president Washington vast: ‘Europe has a set of primary interests which to us have none or a very remote relation. Hence she must be engaged in frequent controversies the causes of which are essentially foreign to our concern.’
Wie zich rekenschap geeft van de wereldverhoudingen in die tijd en van de sociale, economische en politieke structuur van de Verenigde Staten van Noord-Amerika onmiddellijk na de Onafhankelijkheidsoorlog, zal ongetwijfeld waardering hebben voor de Amerikaanse staatsman, die in die tijd een buitenlandse politiek formuleerde, welke volkomen paste bij de toestand waarin zijn land verkeerde en bij de feiten en toestanden die de internationale politiek beheersten.
Het innerlijk verdeelde, door een lange oorlog uitgeputte volk van de pas gevormde zelfstandige staat had in de eerste plaats tijd nodig om de nieuw gevormde staatkundige structuur te kunnen consolideren. Men had geen enkele behoefte om zich te mengen in andermans zaken en was alleen maar bevreesd voor kuiperijen van de twee Europese grootmachten, Frankrijk en Engeland, die er op konden gericht zijn, de interne tegenstellingen in de Verenigde Staten uit te buiten om de jonge staat mee te slepen in politieke avonturen. Het gevaar was verre van gering. De anti-Engelse sentimenten waren tijdens de vrijheidsoorlog hoog opgelaaid en velen waren bij voorbaat geneigd mee te werken aan iedere
| |
| |
actie die er toe zou kunnen leiden de vervloekte limeys eens en vooral op hun nummer te zetten en zo mogelijk van het hele Amerikaanse continent te verdrijven. Maar de staatsman Washington zag zeer duidelijk in, dat dit de Amerikanen zou terughouden van hunne historische taak, de vorming van een krachtige natie op het Amerikaanse continent en hen zou bloot stellen aan alle risico's van een een groot deel der toenmalige wereld omvattende oorlog. ‘The interests of the United States’ om met Jessup te spreken, eisten op dat moment een politiek, zoals die door Washington werd uitgestippeld en tevens een politiek, die begrepen kon worden door het volk van geïmmigreerde boeren en handelaren, die zelf of wier ouders of grootouders het oude Europa de rug hadden toegekeerd omdat daar voor hen om allerlei redenen geen plaats meer was. Partij-kiezen in de onderlinge strijd van de Europese machten zou onberekenbare gevaren hebben ingehouden ook voor de omvorming van het conglomeraat van de meest verschillende nationaliteitengroepen tot een Amerikaanse natie. De Onafhankelijkheidsoorlog was nog slechts de eerste phase geweest in dat proces. Als ze slechts met rust gelaten werden lag daar een heel continent te wachten om door hunne ontembare energie te worden ontgonnen en Washington komt de eer toe duidelijk te hebben ingezien dat een dergelijke gezamelijke krachtsinspanning een meer efficiënte methode is om uit de heterogene elementen, waaruit het Amerikaanse volk was opgebouwd, een natie te maken, dan het voeren van nationale oorlogen. ‘To be left alone’ was voorwaarde voor een gezonde en snelle ontwikkeling van het jonge volk en daarop richtte zich het buitenlandse politieke beleid van de eerste regeringen van de Federatie. De beginselen van Washington hebben een diepgaande invloed gehad op het politieke denken van het jonge Amerikaanse volk en nog lang nadat de zwakke staat van het einde der achttiende
eeuw was uitgegroeid tot een machtige natie, waagde geen Amerikaans politicus van betekenis het officieel en openlijk deze grondleggende principes van de Amerikaanse buitenlandse politiek aan te tasten. Ze waren in de loop van de tijd omgeven met een nimbus van geldigheid voor alle tijden en alle omstandigheden. Maar dat betekende geenszins, dat men zich in de politieke practijk daardoor al te veel gebonden achtte. Talrijk zijn de voorbeelden, ook in de eerste honderd jaren van het bestaan van de Amerikaanse republiek, dat een regering te Washington handelde tegen letter en geest van Washington's principes. Hoe krachtiger de jonge staat werd en hoe uitgebreider zijn contacten met de wereld buiten het eigen territorium, hoe moeilijker het viel zich geheel te onthouden van inmenging in de zaken van anderen. Reeds in 1823 richtte president Monroe zijn bekende Boodschap tot het Congress, waarbij heel het Amerikaanse continent tot een interesse-sfeer van de Verenigde Staten werd verklaard. Dreigend
| |
| |
hief de regering te Washington de vinger op tegen allen, die van zins zouden zijn zich te bemoeien met de andere volken van Noord- en Zuid-Amerika: geen verdere gebiedsuitbreiding van Europese staten op het Amerikaanse continent, geen verdere kolonisatie en geen inmenging in de aangelegenheden van nieuwe staten in Noord- en Zuid-Amerika. Zo verwierf - met Britse steun - de Noord-Amerikaanse Federatie zich de gelegenheid om ongestoord door inmenging van buiten het grote gebied tussen ‘frontier’ en Pacific in te lijven bij de States en practisch alle materiële hulpbronnen van de twee subcontinenten te reserveren voor de Verenigde Staten.
Het grootste deel van de negentiende eeuw was nodig om dit programma uit te voeren. In die tijd werd de grondslag gelegd voor een machtige industrie en begonnen de V.S. hunne plaats in te nemen in de wereldhandel. Hoever men intussen reeds was afgedwaald van het principe van Washington van niet-inmenging in de nationale aangelegenheden van andere volken of groepen van andere volken, bleek wel heel duidelijk toen in 1853 president Pierce Perry opdracht gaf voor zijn bekende tocht naar de baai van Jedo om de Japanners te dwingen hunne havens open te stellen voor de buitenlandse handel.
Hoe belangrijker Amerika's buitenlandse handel werd, hoe meer de buitenlandse politiek zich ging richten op bescherming van die handel en op bevordering van de vrije wereldhandel. In een zeer groot deel van de wereld kon men bij dat streven rekenen op de steun van Engeland, toen nog wereldmacht nummer 1. In het Verre Oosten echter, waar Engeland zeer grote koloniën had, was de Britse steun minder duidelijk; daar streefden sterke koloniaal gerichte Britse krachten naar het opbreken van het Chinese rijk, en droomden van de stichting van een koloniaal empire, dat India in betekenis ver achter zich zou laten. Het oude rijk van Peking was weinig meer dan een jachtterrein voor concessies en exterritoriale rechten voor Engeland en Rusland, braaf gesecondeerd door Frankrijk, Duitsland en later door Japan, terwijl ook kleinere landen zich niet geheel onbetuigd lieten. Amerika deed aan die jacht niet mee, maar dat weerhield de Amerikanen er niet van om op grond van de meestbegunstigingsclausule in de met China gesloten handelsverdragen het volle Amerikaanse aandeel te eisen in de buit, welke de jacht opleverde.
Het gevaar, dat China ten slotte opgedeeld zou worden tussen de grote Europese mogendheden en Japan - dat laatste begon toen net mee te tellen - was verre van denkbeeldig en dan zou het uit zijn met het meeprofiteren op grond van de meestbegunstigingsclausule. In koloniale gebieden was zo goed als geen kans voor vrije handel. Dat bewezen de toestanden in Brits-Indië, in Indo-China, in Chosen [Korea] en in Formosa. Alleen Nederlands-Indië maakte daarop in vele opzichten een uitzondering.
| |
| |
Tegen deze achtergrond moet men dan ook het besluit van Washington zien om na de oorlog tegen Spanje, het beheer over de Philippijnen op zich te nemen. Amerika was daardoor in een beduidend betere positie gekomen om zijn handel op het Verre Oosten te beschermen. Manila was daarbij gedacht als een Amerikaans centrum van de handel op Oost- en Zuid-Azië beide. Van nu af aan begint Amerika een meer actieve rol te spelen in de Aziatische politiek. John Hay geeft aan deze nieuwe Amerikaanse politiek vorm door de bekende ‘Open Deur’-nota van 1899, welke ten doel had Amerika's commerciële belangen in China onder alle omstandigheden veilig te stellen.
Als desondanks een jaar later tijdens de Boxer-expeditie naar Peking het gevaar voor een verdeling van China toch weer acuut wordt, volgt een nieuwe nota van Washington, waarin wordt aangedrongen op eerbiediging van China's territoriale integriteit. Het is waarschijnlijk meer de onderlinge na-ijver van de expeditie-mogendheden, dan de Amerikaanse nota geweest, die China in 1900 voor een verdeling heeft behoed. Van nu af aan echter wordt bescherming van China's territoriale integriteit het voornaamste doel van Amerika's politiek in het Verre Oosten, omdat daarvan de veiligheid van de uitgebreide Amerikaanse commerciële belangen in dat land afhankelijk wordt geacht.
Naar Brits model in Europa begint Amerika in het Verre Oosten te streven naar een balance of power. China zelf is hierbij slechts object der Amerikaanse, Russische, Engelse en Japanse politiek. Voor Amerika gaat het er om een machtsevenwicht te scheppen tussen Engeland, Japan en Rusland. Dit schijnt met het Engels-Japanse[vloot]verdrag van 1902 bereikt, maar tijdens de Russisch-Japanse oorlog van 1904-1905 dreigt het weer verloren te gaan. President Theodore Roosevelt, draagt er het zijne toe bij, door zijn bemiddeling, die leidt tot de vrede van Portsmouth, dat een volledige ineenstorting van het tsarenrijk wordt voorkomen. De tijd, dat de tegenstellingen tussen de mogendheden ‘vreemd’ waren aan de Amerikaanse belangen, was wel heel lang voorbij...
Als een van de belangrijkste consequenties van de eerste wereldoorlog valt aan te merken de diepgaande wijziging in de machtsverhoudingen in het Verre Oosten. Niet alleen viel Rusland ten gevolge van de revolutie van 1917 weg als militaire en politieke machtsfactor in dat deel der wereld, maar daar komt nog bij, dat Engeland dermate verzwakt uit het conflict te voorschijn kwam, dat het nauwelijks meer in staat geacht kon worden een rol van betekenis te spelen in het Westelijk deel van de Pacific. Japan had practisch het rijk alleen. Wat dat betekende, daarvan kreeg men een voorproefje in de beruchte 21 eisen. Amerika was gedwongen - geoccupeerd als het was door de oorlog in Europa - bij de
| |
| |
Lansing-Ishii-overeenkomst, Japans ‘paramount interests’ in China en Mantsjurije te erkennen in ruil voor een Japanse buiging voor de ‘Open Deur’. Ook het Japanse optreden in Oost-Siberië tijdens de gemeenschappelijke actie in dat deel van het Russische rijk vormde een ernstige waarschuwing. Alleen door te dreigen met de meest drastische maatregelen wist het Department of State Japan er toe te bewegen zich uit Siberië terug te trekken. Dat was een zeer belangrijke diplomatieke overwinning voor de Amerikanen, die er kort daarna in slaagden Japan mat te zetten tijdens de besprekingen te Washington over de Vloot-overeenkomst en het Negen-Mogendhedenverdrag. Engeland, dat er tijdens de eerste wereldoorlog toe had moeten besluiten zijn Zuid-Aziatisch koloniale rijk onder Japanse bescherming te stellen - Japanse troepen dempten een opstand van Indische leger-eenheden in Singapore - en dat reeds eerder Japans bijzondere belangen in China had erkend, kon zich dank zij Amerika's steun losmaken van de min of meer compromitterende vriendschap met Nippon. Het deed dit met te meer animo omdat Japan zich na 1910 - het jaar van de tarieven-autonomie - in ongekend snel tempo had ontwikkeld tot Engelands ernstigste concurrent op vrijwel alle markten in Azië en op vele daarbuiten.
Er scheen dus weer een soort evenwicht geschapen in het Verre Oosten, maar lang duurde dat niet. Twee factoren waren daarbij van overwegende invloed: het verrassend snelle herstel van Rusland als machtsfactor in Azië en de crisis van 1929, gevolgd door de depressie van het begin der dertiger jaren, die Amerika en Engeland verlamden.
Sun Yat-sens vriendschapsverdrag met Joffe had intussen een geheel nieuwe situatie geschapen en, om alweer met Jessup te spreken, de nieuwe feiten en omstandigheden dwongen Amerika tot een nauwgezette bestudering der situatie en het overwegen van een nieuw beleid ter bescherming van de Amerikaanse belangen.
Deze belangen waren als gevolg van Amerika's phenomenale industriële ontwikkeling in sterke mate toegenomen. De uitbreiding der industriële capaciteit maakte export van een niet-onaanzienlijk deel der productie noodzakelijk. In Azië en vooral in China lag een geweldige potentiële markt. Maar nog veel belangrijker was, dat de aanvoer van grondstoffen uit Azië voor de Amerikaanse industrie van vitale betekenis was geworden. Wij noemen hier slechts rubber, tin, tungsten en mangaan. Nu kwamen de twee belangrijkste, rubber en tin, wel niet uit China, maar van China uit kon de aanvoer gemakkelijk verhinderd worden.
Het Aziatische Rapallo betekende, dat China zich niet langer als een object der buitenlandse politiek van andere mogendheden liet behan- | |
| |
delen, maar voor het eerst sedert lange tijd besloot een eigen weg te gaan en wat voor een weg!
De meningen over het ten opzichte van de nieuwgeschapen situatie te volgen politiek, waren in Washington zeer verdeeld. Aan de ene kant stond de groep, die Japan de vrije hand wilde laten om met het opdringende communisme in China af te rekenen, onder voorwaarde natuurlijk, dat het de ‘Open Deur’ zou eerbiedigen, een terugkeer dus tot de politiek welke onder oorlogsomstandigheden Amerika er toe gebracht had, contre coeur, het Lansing-Ishii-agreement te tekenen.
Een andere school gaf er de voorkeur aan steun te verlenen aan anticommunistische krachten in China zelf. De aanhangers van deze opvattingen waren van mening, dat het bestrijden van het communisme in Azië met behulp van Japan zou neerkomen op het uitdrijven van de duivel met Belzebub. Aan een dergelijke politiek zouden bovendien de meest ernstige gevaren verbonden zijn voor de Amerikaans-Britse relaties.
Het was de Chinese school die het pleit won en zij was grotendeels verantwoordelijk voor de gebeurtenissen, welke zich kort na het begin van de Expeditie naar het Noorden voltrokken in het Oostelijke bekken van de Yangtse, Chiang Kai-cheks breuk met Moskou. Washington kiest dan definitief voor Chiang en het Amerikaanse streven is er van nu af aan op gericht de belangen van Amerika in Oost-Azië te verdedigen door middel van het Kuo Min-tang-bewind in China.
Crisis en depressie plaatsten de regering in de Amerikaanse hoofdstad voor binnenlandse problemen van zodanige omvang, dat van een actieve buitenlandse politiek nauwelijks sprake meer kon zijn. Japan was er snel bij om daarvan partij te trekken en het incident van Mukden schiep de gelegenheid om Mantsjurije practisch onder Japans bewind te brengen. De betekenis van dat feit voor de verdere ontwikkeling der gebeurtenissen in Oost-Azië kan moeilijk worden overschat. In enkele jaren slaagt Japan er in deze Noord-Oostelijke provinciën met hunne rijke kolen- en ertsvoorkomens te maken tot een geweldig arsenaal van een volk, dat reeds lang op expansie uit was, maar dat tevoren in de uitvoering van zijn expansie-politiek werd belemmerd door een ernstig tekort aan grondstoffen voor een bewapeningsindustrie. Amerika's positie in het Verre Oosten kreeg door deze ontwikkeling in Mantsjurije een beslissende klap. De pogingen om Kuo Min-tang-China te maken tot een krachtig tegenspeler van Tokyo mislukten ten enenmale. Chiang werd geheel in beslag genomen door zijn strijd tegen de Chinese communisten van Mao Tse-tung, terwijl zijn binnenlandse politiek steunend op de meest conservatieve elementen uit de Kuo Min-tang een onoverkomelijk beletsel was voor het bewerkstelligen van een nationale herleving. Zo kon het ge- | |
| |
beuren, dat na het incident bij de Marco Polo-brug Japan in nauwelijks twee jaren tijds het grootste deel van China onder de voet liep en Chiang werd teruggedreven naar het verre Szechuan. Japan was heer en meester niet alleen op het Chinese vasteland, maar ook in de Chinese Zee.
Nee, bepaald succesvol was de Amerikaanse politiek in Oost-Azië tussen de twee wereldoorlogen niet.
Dat de Amerikaanse handel daaronder betrekkelijk weinig leed was een gevolg van de omstandigheid, dat Japan in die jaren een van Amerika's grootste afnemers werd en Japans betekenis als koper op de Amerikaanse markt nam toe naarmate de eigen industrie meer en meer in beslag genomen werd door zijn militaire activiteiten in China. Niet ten onrechte verweten de Chinezen in die tijd hun Amerikaanse beschermers, dat Japan, dank zij de grondstoffen die het uit Amerika importeerde, in staat was de oorlog in China voort te zetten...
In Amerika werden de krachten weer sterker, die er op aandrongen Chiang als een total loss af te schrijven en de Amerikaanse Oost-Azië politiek te baseren op nauwere samenwerking met Japan. Zij die hiervoor pleitten gaven er zich echter geen rekenschap van, dat het hypernationalistische en van eigen kracht bewuste Japan niet in een stemming was om object te worden van de politiek van enig ander land. Steun uit Japan kregen deze elementen dus in het geheel niet, want de regering te Tokyo liet geen gelegenheid voorbij gaan om duidelijk te maken, dat zij van de ‘Open Deur’ niet terug had. De Oost- en Zuid-Oost-Aziatische Co-Prosperity zou niet rusten op een internationale, vrije uitwisseling van goederen, maar op de autarkie van een groot gebied, dat rijk is aan grondstoffen en waarvan Japan het industriële hart zou vormen. In de conceptie van Tokyo en Berlijn zou Amerika zich moeten beperken tot de Westelijke Hemelsfeer, de rest der wereld zou behoren tot de Lebensraum van Duitsland en Nippon.
De policy-makers in Washington bevonden zich in een moeilijk parket, want in heel Azië was buiten Rusland geen enkele macht te vinden waarop men zou kunnen steunen, maar steun aan dat land zou tot een zodanige versterking van de U.S.S.R. leiden, dat het middel de Amerikanen wel erger moest voorkomen dan de kwaal. Daar kwam nog bij, dat de oorlogsdreiging en later de oorlog zelf het aanzijn gaven aan een boom in de bewapeningsindustrie. Het scheen wel dat Amerika ten volle bereid was zich te concentreren op zijn directe belangen en de oplossing van het probleem waarvoor het zich in Azië gesteld zag over te laten aan de tijd. Wie zich nog de verkiezingscampagne van Wendell Wilkie in 1940 herinnert, zal weten, dat de isolationistische leuzen een diepe indruk maakten op het Amerikaanse volk. Dat hij ten slotte niet werd gekozen was meer een gevolg van overwegingen op het gebied der binnenlandse politiek dan
| |
| |
van een afwijzing van het door hem voorgestane buitenlandse beleid. Eerst toen Japan voortdrong naar Zuid-Indo-China en een directe bedreiging ging vormen voor de aanvoer van noodzakelijke grondstoffen uit Malakka en Indonesia en dus Amerika bedreigde in vitale belangen kwam er directe actie van Washington: de boycott, dat wil zeggen de afsluiting van Japan van de toevoer van olie. Tot nog toe was het door Amerikaanse en Brits-Nederlandse leveranties van het levenselixer ener moderne weermacht, benzine, in staat gesteld zijn militaire activiteiten in het Verre Oosten rustig voort te zetten. De boycott trof het in zijn gevoeligste plek. De militaristen in Tokyo maakten amok en begonnen de oorlog.
Het verloop daarvan is te bekend, dan dat wij daarbij lang hoeven stil te staan. Japan had zich intussen van de Russische neutraliteit in het conflict verzekerd door het verdrag van Moskou van begin 1941 dat de Soviet Unie in staat stelde al zijn krachten in te zetten in het Westen, terwijl Japan zich geheel geven kon in de oorlog tegen de Westelijke mogendheden in het Oosten. In China bepaalde Chiang Kai-chek er zich in hoofdzaak toe om in het Westen van zijn rijk de machtsmiddelen intact te houden, waarmee hij na de oorlog de communisten in zijn land zou kunnen te lijf gaan, zulks op basis van de opvatting, dat de oorlog uiteindelijk gewonnen wordt door diegene, die aan het einde van de strijd over de middelen beschikt om de vrede te organiseren.
De politieke macht in Kuo Min-tang-China was geheel in handen geraakt van de uiterst reactionnaire elementen.
In Amerikaanse kringen was men zich ook tijdens de oorlog reeds bewust van de innerlijke zwakte van de Chiang Kai-chek-kliek, maar miste de kracht en de middelen om daarin enige veranderingen aan te brengen.
Toen het einde van de oorlog kwam bleek weldra, dat Chiang als steunpunt voor een Amerikaanse Azië-politiek iedere soliditeit miste. Marshall's pogingen om de dictatuur om te vormen tot iets wat leek op Westerse democratie leden deerlijk schipbreuk en daarmee kwam aan de Amerikaanse conceptie van een Azië-politiek steunend op China feitelijk een einde. De Chinese school leed een ernstige nederlaag en dat hield in, dat nu de op Japan ingestelden weer een kans kregen. Van medio 1946 af reeds kan men de symptomen waarnemen, die er op wijzen, dat Washington zijn toekomst in Azië gaat bouwen op Japan. Heel duidelijk wordt dat echter eerst wanneer Mao Tse-tung er in slaagt Chiang steeds verder terug te dringen en zich ten slotte meester te maken van heel het Chinese vasteland. Chiang is een total loss geworden en dat men hem in staat stelt zich zo goed en zo kwaad als het gaat op Formosa te handhaven komt alleen omdat men dat strategisch zo belangrijke eiland in ieder geval uit handen wil houden van het nieuwe Pekingse bewind.
| |
| |
Opnieuw lijdt de Amerikaanse politiek een zeer ernstige nederlaag in Azië, een nederlaag, die nog ernstiger is dan die van de dertiger jaren, omdat niet alleen de positie der Russen, Amerika's grote tegenspeler ook in Azië, door de loop der gebeurtenissen aanzienlijk was versterkt, maar ook omdat het streven van Amerika om zich als beschermer van het naar vrijheid strevende Aziatische nationalisme voor te doen had gefaald. De gedachten van Amerika waren uitgegaan naar een Azië, waarvan een aan Amerikaanse leiband lopend China het centrum zou worden, een Azië van economisch en militair zwakke landen, waar het Amerikaans kapitaal een onbeperkt arbeidsveld zou kunnen vinden en dat zich het oppertoezicht van Washington zou moeten laten welgevallen.
In China hadden de communisten zich meester gemaakt van de nationalistische sentimenten en deze geïncorporeerd in hunne sociale en politieke hervormingsplannen. Dat bleef niet zonder invloed op de nationalistische bewegingen buiten China. Ook in Viët-Nam, in Birma, ja zelfs in India en Indonesia wendden de nationalisten zich meer en meer af van de Amerikaanse vrienden van de eerste jaren na de oorlog. Alleen bij de uiterste reactionnairen vinden de Amerikanen nog steun. Heel Azië, dat onmiddellijk na de oorlog vol hoop naar Amerika opzag om steun in de nationale bevrijdingsbeweging, ziet weinige jaren later in datzelfde Amerika de grootste bedreiging voor de verwezenlijking van een werkelijke vrijheid. Dat is de grote mislukking van de Amerikaanse politiek in Azië in de achter ons liggende jaren. Zij plaatste de diplomaten in Washington voor de taak een nieuwe lijn uit te stippelen en dat geschiedde onder leiding van MacArthur en Foster Dulles. In de nieuwe conceptie vormde Japan het middelpunt en zij betekende in werkelijkheid niet anders dan een terugkeer tot de noodtoestand van de eerste wereldoorlog, de tijd van het Lansing-Ishii-agreement, de erkenning van Japans ‘paramount interests’ in China en Mantsjurije, alleen met dit verschil, dat Amerika thans in staat is, zij het dan ook slechts voorlopig, Japan zijn wil op te leggen. ‘Azië voor de Aziaten’ luidde de Japanse leuze in de tijd der ‘co-prosperity’ en men dacht er bij: de Aziaten voor Japan. Azië is geleidelijk aan voor de Aziaten geworden, maar of het mogelijk zal zijn deze Aziaten thans in het Japanse gareel te krijgen, dat staat nog te bezien en hoe Japan zich op de duur gedragen zal tegenover zijn vroegere meesters is ook lang nog niet zeker. Dat militaire bezetting de genegenheid van het overheerste volk voor de overheerser versterkt is nog nooit vertoond en er zijn tal van aanwijzingen, dat daarvan ook in het
geval van Japan geen sprake is. Japan is economisch en cultureel zo nauw met de rest van Azië verbonden en zeer in het bijzonder met China, dat de invloed van de veranderingen, die daar hebben plaatsgevonden, wel zeer diep moet gaan.
| |
| |
De oorlog op Korea verscherpt de Amerikaans-Aziatische tegenstellingen. Hoe men deze strijd ook in Europa en Amerika mag zien, in Azië beschouwt men hem als een ingrijpen van Amerika in Aziatische zaken, waar uiteindelijk de buitenwereld niets mee te maken heeft. Wie thans de redevoeringen van Aziatische staatslieden als Nehru, Thakinu, Shahrir en Natsir leest vindt daar telkens weer in terug elementen, die men ook aantreft in het Farewell Address van George Washington - leave us alone, wij zullen ons ook niet met jelui zaken bemoeien - en in de boodschap van Monroe aan het Amerikaanse Congress van 1823: Handen af van Azië.
Van Amerikaanse zijde wordt daar tegenover gesteld, dat een aan zijn lot overgelaten Azië een weerloze prooi zal worden van Moskou. Dit houdt in dat Azië een object blijft der Amerikaanse politiek en daartegen verzet Azië zich op steeds krachtiger wijze. De jongste crisis in Indonesia vormt daarvan een duidelijk bewijs. Nehru wordt niet moe de wereld te waarschuwen, dat deze houding van Amerika het averechtse effect heeft en de massa steeds verder stuwt in een richting, die het Westen en hijzelf onjuist vinden. Amerika's steun aan Frankrijk en diens puppet Bao Dai in Viët-Nam, de vereenzelviging van de belangen van het Westen met die van de duistere figuur van Synghman Rhee in Korea, het handhaven van Chiang Kai-chek op Formosa, de steun aan Chinese nationalisten die op Birmaanse bodem intrigeren tegen Chinese troepen in Yunnan, het wordt alles gezien als een directe aantasting van Azië's recht tot eigen lotsbepaling.
Alleen uiterst reactionnaire, dictatoriale regeringen die de steun van het eigen volk missen, zoals die van Bipul Songgram in Thailand, staan nog op goede voet met het Westen omdat zij behoefte hebben aan Amerikaanse steun om zich te kunnen handhaven.
Veel kwaad bloed zet het ook in Azië, dat Amerika niet ophoudt zich op de borst te slaan als de grote weldoener onder de volken, die milliarden steun verleent aan Europa om dat werelddeel voor honger te behoeden, terwijl in Azië honderden millioenen in de bitterste nood verkeren en de steun die men van het rijke Amerika krijgt toegewezen wel heel, heel erg karig is vergeleken met die welke elders met ruime hand wordt verspreid. En wat men nog krijgt wordt gegeven onder voorwaarden die nauwelijks verenigbaar zijn met de souvereine rechten van een zelfstandige staat. En op het gebied der souvereine rechten zijn volken, die pas hunne onafhankelijkheid hebben verworven uiterst gevoelig. Ten slotte is daar het duidelijke streven van Amerika om op de wereldmarkt de prijzen van de grondstoffen die Azië aan te bieden heeft te drukken. De dispariteit tussen de prijzen der grondstoffen, welke de onontwikkelde landen als hunne bijdrage tot de wereldeconomie kunnen leveren, en die van de industrie- | |
| |
producten, welke uit de hoogstontwikkelde landen komen, neemt eer af dan toe. De jongste tin- en rubberbesprekingen in Amerika vormen een duidelijk bewijs, dat Amerika niet van zins is daarin verandering te brengen. Zodra de prijzen van een grondstof afkomstig uit een Aziatisch land stijgen tot een niveau, dat de daarmee te maken winsten zouden kunnen leiden tot enigszins aanzienlijke kapitaalsvorming in de productie-gebieden, wordt heel het monopolistische apparaat der verwerkende landen actief gemaakt om de prijzen te drukken. De tijd, dat men deze dingen in Azië niet begreep is voorbij. En men trekt er zijn conclusies uit. Ook die groepen uit de Aziatische samenleving, die krachtens hunne positie in de sociale structuur nog het meest geneigd zijn tot het onderhouden van vriendschappelijke relaties met het Westen, worden daardoor van dat Westen vervreemd.
Zo leidt de situatie er toe, dat de kloof steeds wijder wordt en tenzij men zich in de naaste toekomst zal zetten aan het uitwerken van een politiek, die Azië geeft wat het toekomt, kan alleen nog verdere vervreemding worden verwacht. Reeds gewaagde Nehru van de mogelijkheid, dat de ‘Aziatische’ en Arabische landen de U.N.O. zouden kunnen verlaten, reeds is de positie zo, dat pro-Amerikanisme in het grootste deel van Azië als een politieke doodzonde geldt. Is er duidelijker symptoom van het falen ener politiek van een groot en machtig land denkbaar?
|
|