De Nieuwe Stem. Jaargang 6(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 610] [p. 610] H.W.J.M. Keuls Verzen Sonnet De lichten kwijnen in de vale straat: Waar zijt gij die zoo pas nog naast mij ging? Mijn blik liet even los uw bleek gelaat En reeds zijt ge een voorgoed verloren ding. Mijn hart is bij geen wederkomst gebaat En hult zich in zijn eigen schemering, Die de verwrongen wereld grijs beslaat Doch schijnsels bergt van oude flonkering. Van wieg tot graf is slechts een ademtocht Maar God weet niet hoe lang minuten zijn, Hoe traag de ziel zich opricht uit de pijn Om wat verging en niet meer wordt gezocht, Hoe snijdend kan zijn elke scheidingslijn, Hoe zwaar het vallen in de laatste bocht. Rondeel Ik neem geen afscheid van de dingen Maar alles neemt afscheid van mij, De wereld laat mij hulploos - vrij En wischt zich uit tot schemeringen. Soms hoor ik een wegstervend zingen, Soms wiekt een vogel schuw voorbij; Ik neem geen afscheid van de dingen Maar alles neemt afscheid van mij. Verlaten van herinneringen Wacht ik in een onzichtb're rij Mijn beurt; daar is geen slavernij, Geen ongeduld, geen samendringen En zelfs geen afscheid van de dingen. [pagina 611] [p. 611] Rondeel Verlos ons van den droom die leven heet, Waarin men schuifelt op vermoeide voeten, Ofwel zich haast naar een verbeeld ontmoeten En even later zich weer eenzaam weet; Waar kind'ren reeds boosaardig zijn en wreed En zachte dieren zich verbergen moeten; Verlos ons van den droom die leven heet: O Gij, de duist're bron van alle leed! Wordt Gij verzaad door de eindelooze stoeten Van sterv'lingen die voor uw schepping boeten? Of zijt Ge zelf een droom dien men vergeet, Een droom binnen den droom die leven heet? Kwatrijn Het hart weeft steeds aan een onzichtbaar kleed, De draden zijn gemaakt van vreugd en leed, Patroon en kleuren wiss'len als seizoenen; Het hart weet zelf: nooit komt het kleed gereed. Vorige Volgende