wordt, dat hij enige vrienden bezoekt ten einde schuilgelegenheid en papieren te verkrijgen en dat hij aan het slot van ‘Melancholia’, dat een deel is van een roman, een balonnetje oplaat.
De lonten naar het kruithuis der overheid blijken dus de miserabele realiteiten te zijn van een geslacht dat zich voor angst en terreur geplaatst ziet, tegen wil en dank, met als enige steun van buitenaf een machteloos: zie maar dat je er door komt. Niet waar, veel meer dan een persoonlijke houding, een persoonlijke afweer, is er de duizenden die de angst tegemoet gingen, die de angst tegemoet gaan en nog zullen gaan, niet overgebleven. Wat doen in noodtoestanden de keurige officiële schema's anders dan zich onzichtbaar terugtrekken, het individu overlatend aan zijn elementaire reacties? Tegenover het geweld schrompelt, wanneer het Uur U slaat, het cultuurvermogen in, schrompelen normen in, schrompelen grote woorden van ‘openbare orde’ en ‘goede zeden’ helemaal in, helemaal tot niets meer. Binnen de minimumcirkels die dan nog resteren treden er verschijnselen op, uiteraard, die een welgedane en niet zeer fantasierijke lezer tegen de borst stuiten. Laat dit zo zijn. Maar onvergelijkelijk veel dringender en ook natuurlijker is de bewustwording in welke vorm dan ook van de situaties en zijnslagen van lichaam en ziel die zich in deze cirkels openbaren. Onvergelijkelijk veel dringender behoeft de overheid juist déze ondergrondse notities dan het rustig kabbelen der onschuldige watertjes die deze zelfde overheid niets mededelen omtrent de wezenlijke krachten die zich onder 's lands oppervlak voltrekken. Want daar, in de bewustwording van de elementaire mens, in zijn houding tegenover de grote vijanden van de dag, angst en verlatenheid, liggen de mogelijkheden van deze tijd, daar liggen de noden maar ook de waarden die alleen in het uiterste van menselijk verweer gevestigd kunnen worden willen zij iets van duurzaamheid vertonen.
De schrijver en de goede zeden maken kortsluiting. Dat is jammer voor de goede zeden, waar het hier een schrijver betreft, - het tegendeel van onbekwaam volgens het oordeel der bevoegden -, die juist bezig was iets meer van deze tijd, van deze mens, te zien dan het patrijspoortje van oud fatsoen hem toestond.
Alles goed en wel, maar de instandhouding van elke samenleving berust op een aantal overeengekomen hypocrisieën. Daar men van geen overheid kan verlangen, dat zij de publieke gelden aanwendt tot steun van de ondermijning van de publieke conventies, die haar aan het bewind brachten, behoudt alle overheidsbemoeiing met kunst een bedenkelijke kant.
(noot van de redactie)