| |
| |
| |
J. Ismael
Indrukken van een reis naar Suriname
Zoals voor een ieder die jaren lang uit een koloniale samenleving weg is geweest en hoge ideeën heeft over raciale gelijkheid en sociale rechtvaardigheid, de ontdekking dat ergens op de wereld het kolonialisme nog leeft een ontgoocheling moet zijn, zo verging het ons toen wij een half jaar geleden onze reis naar Suriname ondernamen. De ranke boot van de KNSM die ons over de oceaan bracht was bijvoorbeeld zo'n samenleving, zij het in het klein. De scheepvaartmaatschappij heeft zich althans op dat standpunt gesteld. Dit werd het best gedemonstreerd door de wijze waarop men de passagiers over de verschillende tafels in de eetsalon verdeelde. Men volgde daarbij een bepaald systeem, waarbij het ras als eerste en de maatschappelijke positie van de passagier als tweede criterium werden genomen. Zo werden de Engelsen van de Nederlands sprekende passagiers afgescheiden gehouden. ‘Het is om de Engelsen ten gerieve te zijn,’ werd ons verteld, ‘want de maatschappij is op deze route voor een groot deel aangewezen op het vervoer van Engelsen die van en naar de koloniën reizen.’ Onder de Nederlands sprekenden werd dan weer geselecteerd. De gekleurden bij de gekleurden in de eerste plaats, zonder onderscheid naar afkomst of maatschappelijke positie. Van het blanke deel werden de hoger geklasseerden bijeen gebracht, terwijl de rest hetzij aparte tafels kreeg hetzij bij de kleurlingen werd gevoegd, al naar het in de praktijk uitkwam. Onder de gegeven omstandigheden kon het ons nauwelijks verwonderen, dat een lid van de bemanning aan een jong Hollands bruidje de vraag kon stellen hoe het er in 's hemels naam toe kwam om met een kleurling te trouwen. Deze situatie deed ons beseffen dat we op weg waren naar een koloniale samenleving hetgeen voor ons, die het leven onder de koloniale verhoudingen reeds ontgroeid zijn, een grote mate van her-aanpassing betekende.
Er waren desondanks toch andere, aangename en voor de socioloog belangwekkende indrukken bij deze aanraking met de voor ons geheel vreemde West-Indische maatschappijen. Het begon toen het schip zijn anker op de rede van Bridgetown, de hoofdstad van de Britse kolonie Barbados, liet vallen. Stevig gebouwde en donker gekleurde arbeiders kwamen aan boord of bleven in hun grote prauwen langszij het schip om goederen uit te laden. Wij keken over de railing van de boot omlaag en konden een gevoel van ergernis maar nauwlijks onderdrukken bij de gedachte, dat door het wel wat te trage tempo waarin de mannen hun werk deden de boot wel eens grotere vertraging zou kunnen hebben dan ze al had, terwijl we alle reden hadden om de reis zo spoedig mogelijk te
| |
| |
beëindigen. Maar tegelijk realiseerden wij ons hoe volkomen wij eigenlijk al ingesteld zijn op het tempo in het Westen, dat we bijna vergaten dat we ons in een kolonie bevonden met al haar karakteristieke uitingen. Zo geheel vertrouwd zijn wij al met de moderne begrippen van efficiency, dat we ons konden verbazen over de manier van werken van deze tropenbewoners, die er immers eigen opvattingen over arbeid en tijd op na houden. Wie het schouwspel, waarbij zwarte arbeiders op de kade van Georgetown, de hoofdstad van de Britse kolonie Demerara, op hun uiterste gemak, zonder een zweem van haast, primitieve kruiwagens voortduwden, in dit licht vermocht te bezien, zou hierin niets vreemds ontwaren en slechts tot de conclusie kunnen komen, dat de mentaliteit van de mens nauw verband houdt zowel met de physische als met de culturele omgeving waarin hij is opgegroeid. Opmerkelijk was in Georgetown het feit, dat de chauffeur, de havenarbeider, de wachter in de botanische tuin en iedereen Engels sprak, terwijl we ook op de markt overal met het Engels terecht konden. In Trinidad en bij Bridgetown merkten we het zelfde op.
De prachtige aanblik van het hoog uit zee oprijzende Trinidad, met zijn schilderachtige, tegen de helling gebouwde en half achter het groen verscholen bungalows, was voor ons als een oase in de woestijn, nu we na 18 dagen eindelijk aan land konden gaan. In Port of Spain, de hoofdstad van het eiland, kregen we onze eerste echte kennismaking met een West-Indische samenleving met haar scherp van elkaar gescheiden bevolkingsgroepen, welke zo kenmerkend zijn voor alle maatschappijen in dit gebied. Hier troffen we al aan, wat we later in Suriname een half jaar lang dagelijks om ons heen zouden zien. Daar was bijv. het aan vrijpostigheid grenzende optreden van de West-Indische negers, dat ons als vreemdeling vreemd aandeed en ons, die bij onze toch al bedachtzame aard bovendien nog verwend waren met hoffelijkheid en vriendelijkheid in West-Europa, bijna beduusd deed staan. Verder was er de opvallend grote rol die de Brits-Indiërs in het economische leven van deze gebieden spelen. Kasteelachtige woningen en grote handelshuizen zijn het trotse eigendom van deze voormalige contract-arbeiders. Als gevolg hiervan is er een sterke gebondenheid aan het land ontstaan, welke een Brits-Indische chauffeur in Port of Spain, wie we vroegen of hij wel eens het verlangen voelde opkomen om naar India te gaan, kon doen antwoorden: ‘Och ja, ik zou wel een kijkje willen nemen in het land waar mijn grootouders hebben gewoond, maar dit land is mijn tehuis en ik heb er geen behoefte aan om hier vandaan te gaan.’ Dit antwoord is karakteristiek voor de positie van deze immigranten in dit gehele gebied. De Brits-Indiërs in Demerara noemen zich ‘British subjects’, zoals hun rasgenoten in Suriname zich Surinamers noemen. Het opmerkelijke bij deze Demerara- | |
| |
Indiërs is nog, dat ze al zo ver van hun oude culturele tradities vervreemd zijn, dat velen niet eens meer hun eigen taal kunnen spreken maar zich uitsluitend van het Engels
bedienen. Vergelijken we hiermee de situatie in Suriname, waar hun rasgenoten zich wel juridisch en politiek aan het land gebonden voelen, maar overigens cultureel nog zo nauw met het oude India verbonden zijn, dan zijn wij geneigd tot de conclusie dat de assimilatie- of onderwijspolitiek der Britten drastischer en dus vruchtdragender is geweest dan die der Nederlanders hier en elders. In Suriname konden we op de markt alleen met Neger-Engels of Javaans terecht en een Indonesische chauffeur die Nederlands spreekt zal wel tot de zeldzaamheden behoren. Met al onze in de voorgaande plaatsen opgedane ervaringen betreffende het optreden van de West-Indische negers konden we het al te amicale en bijna agressieve ‘Waar is je bagage?’, waarmee havenarbeiders in Paramaribo ons begroetten, desondanks moeilijk verwerken. Het bleek slechts een voorproefje te zijn van de manier waarop een Creool de Indonesiër pleegt te behandelen.
Na hetgeen we sinds Trinidad hebben gezien, vormde de aanblik van Suriname een anti-climax. Toen we later in Frans-Guyana de zeer verwaarloosde straten en gebouwen van St Laurent zagen, werden we in onze indruk versterkt dat de situatie van het Westen naar het Oosten gaandeweg minder wordt. In Trinidad is de situatie beter dan in Demerara, waar het op haar beurt weer gunstiger is dan in Suriname, waarbij Cayenne ongunstig afsteekt. Aan Paramaribo was dat van de boot af niet zo direct te zien, want de stad heeft een van haar beste gedeelten naar het water toe gekeerd. De Waterkant, met het Gouverneurspaleis en de Departementsgebouwen op de achtergrond, met de handelshuizen, de kantoren der bauxiet- en transport-ondernemingen, het politie-bureau, biedt de nieuwkomer iets aardigs. Maar verder naar binnen doorstaat het land een vergelijking met Demerara en Trinidad beslist niet. Nog in een ander opzicht vormt Suriname een anti-climax en wel uit het oogpunt van de posistie van de Hindostanen in dit gebied. De Brits-Indiërs in Trinidad overtreffen in welgesteldheid die van Demerara en Suriname, en van deze beide groepen zijn de Hindostanen in Brits-Guyana hun rasgenoten in Suriname voor.
Er zijn mensen die zich om de toekomst van Suriname bezorgd maken. Naar onze mening is de economische ontwikkeling van het land afhankelijk van drie factoren: arbeidskracht, kapitaal en afzetmarkt.
De totale bevolking van Suriname bedraagt momenteel naar schatting 220 000 zielen. Op een oppervlak van 142 882 km2 betekent dit dus een densiteit van 1,51 per km2. Nemen we in aanmerking dat de economische betekenis van de Bosnegers en Indianen, tezamen meer dan 25 000 zielen, voor Suriname vrijwel nihil is, zodat deze groepen in officiële calculaties
| |
| |
vaak weggelaten worden, dan geeft dit getal nog een geflatteerd beeld van de werkelijkheid. Plaatsen we hiernaast de situatie op Java, dat op een bijna even groot oppervlak een zielental van ruim 50 millioen herbergt, dan springt het tekort aan bevolking voor Suriname wel duidelijk in het oog. Deze onderbevolking vormt een der grootste problemen waarvoor de regering zich gesteld ziet. Men heeft zich nog geen duidelijk beeld gevormd van de wijze waarop men dit bevolkingstekort wil trachten te verhelpen. Zo blijkt er bij de regering tot voor kort nog geen geneigdheid te bestaan om in te gaan op de plannen van de Freeland League tot toelating van de 30 000 Joden, waarover reeds zoveel te doen is geweest. Over de immigratie van Indo-Europeanen zijn de meningen nog verdeeld, terwijl men zeer beslist gekant is tegen een hernieuwde opening van de immigratie uit India. Nog het meest schijnt men geporteerd voor de aanvoer van immigranten uit Indonesië, welke echter evenmin vaste vormen heeft aangenomen. Of zulk een immigratie onder de huidige omstandigheden in Indonesië zowel als in Suriname wel uitvoerbaar zal zijn, menen we trouwens te moeten betwijfelen. Proeven met arbeiders uit St Lucia en Barbados hebben tot dusverre niet tot de beoogde resultaten geleid. Daar het mislukken van deze proeven werd toegeschreven aan een onvoldoende voorbereiding, worden momenteel nieuwe proeven met St Lucianen genomen ten behoeve van de plantage Mariënburg, waarvoor het Welvaartsfonds de gelden verstrekt. Of ze nu, zonder een voorafgaand sociologisch onderzoek in St Lucia, wel tot resultaten zullen leiden, menen we, gezien de ervaringen in het verleden en elders in dergelijke gevallen, sterk te moeten betwijfelen.
Alles bijeen is men in Suriname dus verre van een oplossing van dit nijpende bevolkings- en arbeidersvraagstuk, al zal mechanisatie voor een deel wel het euvel kunnen verhelpen. Maar een land zonder bevolking zal nimmer welvarend kunnen zijn.
Dit bevolkingstekort zal zeker geen aantrekking uitoefenen op het vreemde kapitaal, dat in de eerste plaats productief wil zijn. Wel is er de laatste tijd enige toevloed van Nederlands kapitaal waar te nemen, en na het échèc van het koloniale bewind in Indonesië is er meer te verwachten. Zo hebben de gebroeders Freyburg in het district Saramacca grote terreinen opengelegd voor de verbouw van export-gewassen, onder meer van soja-bonen. In Boxel, in het district Suriname, hebben de gebroeders Taalsma eveneens terreinen aangekocht voor dezelfde doeleinden. Verder hebben oud-kolonialen uit de Oost in de stad enige industrie-projecten voor de bevrediging van sociale behoeften in Suriname. Enige plantages hebben hun werk hervat waarbij in sommige gevallen de teelt van cacao de koffie-cultuur vervangt. In hoeverre deze activiteiten tot succes zullen leiden, zal naar onze mening afhangen van de vraag in
| |
| |
hoeverre aan de behoefte aan arbeidskracht zal kunnen worden voldaan. De suikeronderneming Mariënburg bijvoorbeeld heeft nu door het grote tekort aan arbeiders nog niet eens haar normale productie kunnen bereiken. Van belang is ook of men voor de producten een afzetmarkt zal weten te vinden, zowel in als buiten het land. Dit zal des te gemakkelijker gaan, Wanneer men in staat zal zijn tot grotere productie te komen en tot het afleveren van betere producten. Dit zal weer mogelijk zijn wanneer de toevoer van kapitaal verwezenlijkt zal kunnen worden, waardoor ook verbetering van de productie-techniek kan worden aangevat. Maar kapitaal verlangt arbeidskracht en zo zal dus eerst het bevolkingsvraagstuk moeten worden opgelost. Niet alleen als arbeiders-reservoir, maar eveneens als afnemer zal een grotere bevolking een stimulans kunnen zijn voor grotere productie en verbeterde productie-techniek.
De sociaal-economische basis van het land is de landbouw, grote zowel als kleine. Het plantage-wezen heeft in de crisis-jaren gevoelige slagen te incasseren gehad en alleen aan het feit, dat de kleine landbouw door zijn grotere risico-verdeling en daardoor ook grotere elasticiteit het evenwicht heeft kunnen bewaren, is het te danken dat een catastrophale inzinking van de Surinaamse economie is voorkomen. Dat men, met deze ervaring in het verleden, niet meer zorg aan de kleine landbouw heeft gewijd dan voorheen, is dan ook op zijn minst verwonderlijk. De percelen in de districten vertonen bij de geringste regen een trieste aanblik. Als gevolg van het gebrek aan waterlozing staan grote stukken grond onder water, dat zelfs tot in de huizen der bewoners dringt. En een huis met alleen de grond als vloer is dan zeker geen gemak. Een Hindostaans Statenlid heeft in zijn maidenspeech hiervan gewag gemaakt, toen hij het land een groot hart noemde waarvan de slagaders gebrekkig functioneren. Hij doelde hierbij op het grote belang dat men aan de stad hecht en waaraan men dan ook vrijwel alle zorg wijdt, ten nadele van de districten als de slagaders.
Een lid van de Commissie uit de Staten die een inspectie-bezoek bracht aan een district, merkte bij de aanblik van die ondergelopen percelen op: ‘Nog vijf jaar dezelfde verwaarlozing en heel Suriname is voor goed verloren.’
Het agrarische karakter van het land blijkt wel duidelijk uit de uitvoerproducten. Hieronder komen voor rijst, verse groenten, diverse soorten vruchten, suiker, koffie, aardnoten, peulvruchten etc., naast balata, hout, goud en bauxiet. Bekijken we de invoer, dan komt daar alleen een kleine hoeveelheid peulvruchten voor als landbouwproduct. De belangrijkste landbouwgewassen voor de export zijn rijst en de citrussoorten, die in 1949 een uitvoerwaarde van respectievelijk Sf. 3 229 029 en Sf 1 165 324 vertegenwoordigen. Verder vormt hout met een uitvoerwaarde van
| |
| |
Sf 2 401 126 in hetzelfde jaar eveneens een belangrijk deel van het nationale inkomen. Maar verreweg het grootste aandeel wordt geleverd door de export van bauxiet, welke in 1949 een waarde beliep van Sf. 25 346 319, hetgeen op een totale uitvoerwaarde van ruim 34 millioen gulden dus bijna 75% betekende. De economie van het land staat of valt dus met de behoefte aan bauxiet van Amerika. Zoals voor elk ander land een monocultuur grote economische kwetsbaarheid betekent, zo maakt het steunen op het ene product bauxiet voor zijn nationaal inkomen Suriname wel uiterst kwetsbaar, vooral wanneer bij een invoer van ruim 37 millioen gulden in 1949 de handelsbalans passief was, zoals trouwens in elk voorgaand jaar. De regering zal meer aandacht aan de landbouw moeten wijden, want of de vraag naar bauxiet op hetzelfde peil zal blijven of zelfs zal toenemen, hangt van allerlei onberekenbare factoren af.
De Surinaamse samenleving bezit die veelheid van bevolkingsgroepen, welke zo kenmerkend is voor alle West-Indische maatschappijen. Naast de andere bevolkingselementen die we reeds op de tevoren genoemde plaatsen hebben aangetroffen, komt in Suriname nog een ander element voor, namelijk het Indonesische, waardoor ze meer nog dan andere maatschappijen een segmentarisch karakter heeft. Er bevinden zich in Suriname 81 000 Creolen, 65 500 Hindostanen, 38 500 Indonesiërs, 6 500 Chinezen, 2 500 Europeanen, 22 000 Bosnegers en 3 500 Indianen. De Bosnegers en Indianen vormen voor de samenleving in het geheel geen factor. Economische betekenis hebben Bosnegers alleen voor zover ze zich bij de houtwinning, onder meer in het bosgebied boven Moengo ten behoeve van de firma Bruynzeel, verdienstelijk maken. Verder heeft de Surinaamse Bauxiet Mij enige tientallen voor bewakingswerkzaamheden in dienst.
De Europeanen, meest Nederlanders, vormen een groep apart in de Surinaamse samenleving. Wel komen individuele contacten voor, maar als groep houden ze zich afzijdig van de andere groepen. De meesten bekleden in het particuliere bedrijfsleven leidende functies, zoals bij de beide bauxiet-ondernemingen, bij het plantage-wezen en in de groothandel. Ook in het ambtelijke leven nemen ze vooraanstaande plaatsen in. Zo is de rechtelijke macht voor een groot deel uit Nederlanders samengesteld, zijn de Departementsdirecteuren vrijwel allen Nederlanders, terwijl op één na alle Districts-commissarissen uit Nederland afkomstig zijn. Verder zijn er de Nederlandse boeren en de hoge functionarissen bij de militaire macht.
De Chinezen vormen in het sociale leven een vrij onopvallende groep. Hoewel ze na een jarenlang verblijf in het land welgesteld zijn geworden, blijven ze desondanks toch merendeels Chinees. De gemeenschappelijke
| |
| |
oriëntatie op China, vrijwel alleen op de Kuo Min Tang, doet een sterke innerlijke gebondenheid ontstaan welke in vele gevallen in onderlinge hulp tot uiting komt. De Chinezen bezitten hun eigen sport- en gezelligheidsverenigingen en hun eigen clubgebouwen. De meesten hebben in de detailhandel een goed bestaan verworven. Hun winkels zijn in de verste uithoeken van het bewoonde deel van Suriname te vinden. In de stad staan op verschillende punten Chinese restaurants. De Chinezen spreken vrijwel geen Nederlands. Door deze afzijdigheid veroorzaakt de groep geen sociale spanning zoals die bijvoorbeeld bestaat tussen de Hindostanen en de Indonesiërs of tussen de Hindostanen en de Creolen. Er is echter ook nog een groep jongere ontwikkelde en geheel versurinaamste Chinezen, die zich soms nog wel Oosterling noemt maar overigens zich politiek en cultureel geheel met Suriname verbonden voelt. Onder hen zijn vele doktoren en ambtenaren, terwijl enkelen zich ook met de groothandel bezig houden.
De belangrijkste bevolkingselementen zijn wel de Creoolse, de Hindostaanse en de Indonesische, die het gehele sociale en politieke leven van Suriname beheersen. Hoewel er tussen deze groepen onderling meer contact bestaat dan bijv. tussen de Europeanen en de rest van de bevolking, is er tussen deze drie groepen toch nog een scherpe scheiding, welke zich langs raciale en culturele lijnen beweegt. De Creoolse groep voelt zich het meest verbonden met de Europese en als gevolg van haar voorsprong op de andere groepen in ontwikkeling en materieel bezit acht ze zich superieur ten opzichte van de andere twee bevolkingsgroepen. Deze economische en intellectuele voorsprong stelt de Creolen in staat een leidende rol in het politieke en ambtelijke leven te spelen, te meer daar ze tevens een numerieke meerderheid vormen. Dit vindt uitdrukking in het grote aantal Creolen dat hoge posities bekleedt en in de getallenverhouding in de Volksvertegenwoordiging. Hierin immers worden 13 van de 21 zetels bezet door Creoolse afgevaardigden. Men zal zich terecht afvragen hoe deze verdeling bij een stelsel van Algemeen Kiesrecht voor volwassen mannen en vrouwen mogelijk is, terwijl de numerieke verhouding tussen de 3 groepen een ander beeld van de getallenverhoudingen in de Staten doet verwachten. Deze situatie is dan ook alleen mogelijk door het in Suriname vigerende personenstelsel. Toen het Nederlandse Parlement het Algemeen Kiesrecht aan Suriname opdrong, had het aan de regering van dat land overgelaten hoe ze dit beginsel ten uitvoer zou willen brengen. Men koos het personenstelsel, en voor de uitvoering verdeelde men het land in verschillende kieskringen, die elk een bepaald aantal zetels toegewezen kregen. Zo kreeg de kieskring Paramaribo, waarvan de bevolking voor 80% uit Creolen bestaat, 10 zetels toegewezen. Hiermee hebben de Creolen als gevolg van hun grotere econo- | |
| |
mische macht en hun numerieke meerderheid, een belangrijke stap gezet op de weg naar een Creoolse
dominatie. Daar ze in de overige kieskringen nog een winst van 3 zetels hebben geboekt, is de Creoolse meerderheid in de Volksvertegenwoordiging dus volledig. De partij die door deze 13 afgevaardigden werd vertegenwoordigd, is de NPS, een der beide politieke partijen die hoofdzakelijk uit Creolen zijn samengesteld. Als gevolg van een geruchtmakend conflict tussen enige Statenleden en de regering, waardoor 8 Statenleden uit de NPS zijn getreden, is de NPS-meerderheid nu verdwenen. Maar daarmee is de Creoolse meerderheid nog niet gebroken. Wel is een andere machtsverhouding als gevolg van deze gebeurtenissen te verwachten, waarop we nu niet zullen ingaan.
De Hindostaanse groep, politiek georganiseerd in de Verenigde Hindostaanse Partij, waarin Moslims en Hindus bijeen zijn gebracht, bezet in de Staten 6 plaatsen. Bij een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, dat wij onder de huidige omstandigheden voor Suriname het meest wenselijk achten, zou ze stellig meer afgevaardigden hebben. Deze immigranten, die van 1873 tot 1916 als contract-arbeiders uit India zijn aangevoerd, hebben zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een belangrijk element in de Surinaamse samenleving. Door hun zuinige levenswijze en grote productiviteit vindt er voortdurend bezitsoverdracht plaats van de andere groepen naar deze groep. Hierdoor hebben de Hindostanen een grote mate van welstand weten te bereiken welke nog toeneemt. In dit opzicht vertonen ze dus dezelfde tendenzen als hun rasgenoten in de Britse koloniën. Ook hier zijn grote handelshuizen en kolossale gebouwen het eigendom van deze ex-contractanten. Door hun vermogen en hun intellectuele ontwikkeling hebben velen tot de hoogste maatschappelijke klasse weten door te dringen. Velen hebben zich als advocaat gevestigd, anderen hebben als dokter een goede praktijk. Verder treft men onder deze groep groot- en kleinhandelaars, vooral in textielgoederen. Maar de meesten zijn kleine landbouwers, waarvan velen zoals in Nickerie, het tot een middenbedrijf hebben weten te brengen. De Hindostanen hebben als al hun rasgenoten in dit West-Indische gebied een gevoel van nauwe gebondenheid aan het land ontwikkeld. Maar hoewel ze zich politiek en economisch geheel met Suriname verbonden voelen, leven ze cultureel toch nog in het oude India. Voor hen is Suriname ‘een land van melk en honing’, dat ze boven elk ander land prefereren. ‘We voelen ons Surinamers,’ zei een jong onderwijzer, ‘maar we denken er niet aan om onze oude gebruiken te verwerpen.’ Dat ook in ander opzicht een gebondenheid met India bestaat, blijkt wel hieruit dat de
Hindostaanse kolonie, Moslim zowel als Hindu, de uitroeping van de Indiase Republiek meevierde. Verder zou men Nehru bij een eventueel bezoek zeker met de Indiase vlag van het vliegveld halen.
| |
| |
De Hindostanen vertonen een progressieve groei. Men heeft berekend dat op basis van de bevolkingstoename tussen 1938 en 1942 de Hindostaanse groep na 31 jaar zal zijn verdubbeld, terwijl de verdubbeling bij de Creolen eerst na 67 jaar zal plaats vinden. En om deze snelle bevolkingsvermeerdering én om hun groeiende economische macht vormen de Hindostanen een ernstige bedreiging voor de Creoolse bevolking. We zouden de positie van de Creolen kunnen vergelijken met die der Indo-Europeanen in Indonesië, terwijl die der Hindostanen de positie van de intellectuele Indonesiërs in de vooroorlogse tijd in Indonesië zeer nabij komt. Zoals de Indonesiërs voor de Indo-Europeanen een structurele bedreiging vormden, zo vormen de Hindostaanse een ernstige bedreiging voor de Creoolse groep. Om deze reden is er een grote spanning tussen de beide bevolkingsgroepen. De Creolen hebben van de Hindostaan het stereotype beeld van een gierig wezen, dat niet in de samenleving thuis hoort. Een Creoolse taxi-houder zei van plan te zijn meer wagens in het bedrijf in te schakelen ‘om de Hindostaan dood te kunnen drukken’. Dergelijke opmerkingen, die vaak te horen zijn, wijzen wel op een zekere sociale spanning tussen de beide groepen.
In deze strijd om de macht in Suriname hebben de beide groepen gepoogd om de minst sterke groep onder de drie grote bevolkingsgroepen, de Indonesiërs, aan hun respectievelijke zijde te krijgen. Zo heeft de Creoolse NPS bij de verkiezingen op sommige plaatsen de candidatuur van leden uit de Indonesische partij PBIS gesteund, en koestert ‘De Surinamer’, een blad dat vaak als spreektrompet van de Rooms-Katholiek georiënteerde Progressieve Surinaamse Volkspartij wordt aangeduid, duidelijke sympathieën voor de Indonesiche partij KTPI. De Hindostanen hebben van hun kant eveneens pogingen in die richting ondernomen. Zo heeft men bij de oprichting van de Moslim-Partij Suriname ook Indosiërs in het bestuur opgenomen. Deze zijn echter uit de vereniging getreden, toen hun bleek dat ze alleen werden gebruikt om persoonlijke doeleinden van sommige Hindostanen te verwezenlijken. Het bestaan van de Hindostaans-Javaanse Partij kort voor de verkiezingen duidt eveneens op een poging tot aantrekken van Indonesiërs in de rijen der Hindostanen. De Verenigde Hindostaanse Partij beloofde een Hindostaan, die invloed heeft op Indonesiërs, een Statenzetel indien deze bereid zou zijn de KTPI in de VHP te trekken. De Hindostanen meenden dat ze, door te wijzen op hun gemeenschappelijke Aziatische afkomst of godsdienst, gemakkelijk de Indonesiërs aan hun zijde zouden kunnen krijgen, hetgeen echter anders uitgekomen is.
De Indonesiërs hebben zich in tegenstelling tot de Hindostanen niet kunnen verheffen boven het economische en sociale peil van 60 jaar geleden, toen ze voor het eerst als contract-arbeiders in Suriname werden
| |
| |
aangevoerd. Door deze economisch en sociaal achterlijke positie hebben de Indonesiërs geen gebondenheid aan het land kunnen ontwikkelen, waardoor het gemak waarmee ze voortdurend van woonplaats verwisselen wel voor een groot deel kan worden verklaard. Een ander uitvloeisel van het gemis van die territoriale gebondenheid van de Indonesiër is het grote verlangen naar het land van herkomst. De meeste Indonesiërs zijn landbouwers, die in vergelijking met de tani's op Java zeker welgesteld kunnen worden genoemd. Zo vallen ze op door hun welverzorgde kleding, door de grote zorg voor hun voeding. De Indonesiër gebruikt gemiddeld bijna 750 gram rijst per dag. In elk huis is vrijwel steeds een naaimachine te vinden, terwijl een Indonesiër zonder een mooie fiets tot de zeldzaamheden behoort. Desondanks is hun economische positie in het kader van de algemene situatie in Suriname toch ongunstig te noemen. Mooie huizen als bij de Hindostanen heeft men bij de Indonesiërs niet. Advocaten en doktoren treft men niet aan onder hen. De hoogste ambtelijke functie die door een Indonesiër wordt bekleed is die van districts-klerk 2e klasse. Voorts is er één bevoegd onderwijzer bij de Hernhutters in dienst. Wel is er na de tweede wereldoorlog een zekere mate van economische opkomst te merken. De Amerikanen betaalden in de jaren na 1940 per dag aan de arbeiders 3 gulden, waarbij de 60 cts die de plantages plachten te geven wel ongunstig afstaken. Verder waren de prijzen der landbouwgewassen sterk gestegen, zodat voor de Indonesische landbouwers een goede tijd was aangebroken. Geen wonder dat ze er geen bezwaar tegen zouden hebben indien er weer oorlog zou komen. Velen verlieten de kleine landbouw om in de handel hun geluk te beproeven. Sommigen hebben het hierin tot een mate van welstand gebracht, waardoor een hogere waardering voor de Indonesiër is ontstaan. Er zijn al duidelijke tekenen van een sociale
differentiatie bij deze overigens nog homogene groep, welke belangrijke sociale verschuivingen zou kunnen opleveren.
Er zijn bepaalde factoren welke de Indonesiër zich van de andere groepen afzijdig doen houden, waardoor pogingen om hem voor zich te winnen tot dusverre zijn mislukt. In de eerste plaats is daar de nauwe gebondenheid aan Indonesië, zowel in politiek als in cultureel en zelfs in economisch opzicht. De gebeurtenissen in Indonesië gedurende de laatste 10 jaren hebben niet nagelaten indruk op de Indonesiërs te maken. Het besef dat ze deel zijn van een groot volk doet bij hen een nieuw gevoel van eigenwaarde ontstaan, waardoor ze Suriname als een noodzakelijk kwaad zien. Verder is er de houding van de overige bevolking. Voor het overgrote deel van de Creoolse groep is de Indonesiër in de eerste plaats een lid van een sociaal achterlijke groep. De benaming ‘lau-lau Japanesi’ [gekke Javaan] en een denigrerende opmerking als ‘joe saka
| |
| |
saka Japanesi’ (jij lage Javaan) zijn vaak hoorbaar. Iemand die ons op straat zonder enige inleiding op al te amicale bijna vrijpostige wijze tutoyeerde, vroegen we of het de gewoonte van de Surinamer was om vreemdelingen aldus aan te spreken. Hij antwoordde bevestigend, er aan toevoegende dat alleen hogere mensen met ‘U’ worden aangesproken. Toen hij echter merkte dat hij ook met een ‘hogere’ te doen had, veranderde zijn amicaliteit in neerbuigendheid. Dergelijke ontmoetingen hadden we vaak. Voor de Hindostaan is de Indonesiër iemand die goed genoeg is om zijn economische en politieke doeleinden te kunnen verwezenlijken. De Indonesiër van zijn kant heeft van de Creool het stereotype beeld van een ruw en onbeschaafd wezen, dat zijn hautaine houding tegenover hem niet kan rechtvaardigen. Voor hem is de Hindostaan voor alles een gierigaard en een afperser. Verder blijft de Hindostaan ondanks zijn materiële welstand voor hem een ‘tijang koenten’ [een koelie, een algemene benaming voor de Hindostaan].
Uit deze en andere gevallen kan men afleiden dat er tussen de Indonesische en andere groepen een grote sociale spanning bestaat, welke niet zal bijdragen tot een assimilatie tussen de groepen.
Onder de gegeven omstandigheden kan het niet anders of de Surinaamse maatschappij is conservatief. Zo speelt de godsdienst een grote rol bij de bepaling van de plaats van de individu in de samenleving. Zo was bij zelfs vooraanstaande Hindostanen de eerste vraag die men ten opzichte van ons stelde, welke godsdienst wij beleden. Sommigen hadden ideeën van een Islam-staat. Economisch heeft ze het aanzien van een liberalistische maatschappij, waarin het principe van het ‘vrije spel van de maatschappelijk krachten’ prevaleert. Er is een minimum aan overheidsbemoeienis met het economische leven. In dit stelsel van overwegend individueel eigendom, waarin de groepen sociaal en economisch ongelijkwaardig zijn, vindt men een ongelijke verdeling van het materiële bezit. Er bestaat een duidelijke tegenstelling tussen rijken en armen. Dit is niet alleen het geval bij particulieren, doch ook in het ambtelijke leven. Zo is de afstand tussen de salarissen van de hoogste en die van de laagste ambtenaren in hetzelfde district groot, in tegenstelling tot bijv. Demerara, waar die afstand de helft kleiner is. Het begrip socialisme wordt min of meer als taboe beschouwd en is dan ook op geen enkel terrein merkbaar. Wij zijn er zeer benieuwd naar op welke wijze Suriname, dat ver op weg is naar zijn autonome status, zonder de in dergelijke gevallen onvermijdelijke sociale hervormingen er in zal kunnen slagen uit zijn huidige toestand te komen.
|
|