eeuw de opkomst en ondergang van een imperium beleefde, Voor-Indië, waar in dezelfde periode de nationalistische oppositie de stoot gaf tot de vorming van de staten India en Pakistan, en Turkije, dat de aanspraken van het oude Ottomaanse rijk opgaf om een nationale revolutie door te voeren en de uitdaging van het Westen te doorstaan door zelf te verwesteren.
Prof. Ter Veen, in leven hoogleraar in de sociografie te Amsterdam, stelt de demografische categorie in het middelpunt en gaat de wederzijdse invloed na van bevolkingsaantal en maatschappelijke processen. De bevolkingsdruk, veroorzaakt door gebrek aan cultuurgrond wordt gezien als de drijvende kracht tot urbanisatie, industrialisatie en imperialisme, die weer op hun beurt, gebaat als staat, leger en industrie bij veel Japanners waren, de bevolkingsdruk verhoogden. Aan de hand van deze ontwikkelingsgang, bezien tegen de achtergrond van de oud-Japanse maatschappij, analyseert de schrijver de sociale spanningen en wrijvingsvlakken in het moderne Japan. Zijn gesloten betoog vindt een open einde in de behandeling van het na-oorlogse Japan.
Als ethnoloog had Prof. Fahrenfort niet zozeer aandacht voor de religieuze systemen als wel voor de manier waarop de indische godsdiensten in het dagelijks handelen en denken van de Indiërs doorwerken. Terecht. Het kastewezen bijv., grondslag van de sociale structuur der Hindoe-samenleving, is sociologisch begrijpelijker te maken dan godsdiensthistorisch. Ook de conflicten tussen Hindoes en Islamieten, op het eerste gezicht een religieuze aangelegenheid, blijken in feite meestal geworteld in sociaal-culturele tegenstellingen. De religie dient dan hoogstens als een rationalisering: bron van zelfverheffing en verachting van ‘de anderen’. In ieder geval bleken de aanknopingspunten voor tegenstellingen belangrijker dan de nationale gevoelens: de poging tot vorming van een eenheidsstaat mislukte. Helaas beknopter dan men zou wensen is de kwestie Kasjmir en de binnenlandse verhoudingen in dit omstreden gebied behandeld.
Dr Noordman behandelt Turkije, dat indertijd ook onderwerp van schrijver's dissertatie was en waarin hij naging of, en zo ja in hoeverre, de godsdienst (in casu de islam) remmend werkte op het economisch leven. In dit nieuwe boek over de Turkse samenleving doet hij verslag van de diepgaande sociale en economische veranderingen die zich in korte tijd in dit land voltrokken. De slotopmerking, waarin gezegd wordt dat de Turkse ziel een religieus gefundeerde levensbeschouwing zal moeten herwinnen, heeft meer weg van een geforceerde slotzin dan van een uit de feiten getrokken conclusie. Het is ook jammer dat beeldend vermogen, even onmisbaar als zout op aardappelen, bepaald niet de sterkste kant van deze auteur genoemd kan worden.
Daarnaast is er in de drie boeken een overvloed van bijzonderheden: we lezen hoe de Japanse boer, die van zijn kleine inkomen 35% belasting betaalde (de industrieel 1½%!) de Groot-Aziatische gedachte financierde, hoe na het ontstaan van India en Pakistan (1947) enige millioenen Hindoes en Mohammedanen van weerskanten de grenzen overtrokken, hoe Mustapha Kemal de hoedenwet doorvoerde en nog veel meer.
De literatuurlijsten aan het slot van de boeken zijn zeer uitvoerig. Alleen bij Noordman is de actualiteit wat in de knel geraakt: op 119 titels is er slechts 1 van na 1940! Het is jammer dat Prof. Ter Veen geen kennis meer heeft kunnen nemen van Leighton's boek Human Relations in a Changing World, dat hem scherpere karakteristieken over de Japanse soldaat en krijgsgevangene in de pen had kunnen geven.
Wat met de Terra reeks beoogd werd is in deze boeken volkomen gerealiseerd. Zij leveren ons van deze landen, geografisch zo veraf, maar wereldhistorisch zo na, een kader waar wij verspreide gegevens en nieuwsberichten kunnen inpassen.
W.F. Heinemeijer