| |
| |
| |
M. Bokhorst
Het rassenvraagstuk in Zuid-Afrika
In Zuid-Oost Azië zijn in de afgelopen vijf jaren de blanken als overheersers en kolonisten geëlimineerd. Voor zover zij er gebleven zijn is het als meer of minder graag geziene gasten. Azië is niet langer een koloniaal werelddeel. Afrika wel, maar voor hoelang nog? Zal het zwarte ras zich kunnen oprichten uit zijn primitivisme en zelf het heft in handen nemen? Onderzoekers als A. Pijper betwijfelen het op physiologische gronden. Maar laten wij aannemen dat het kan, en dat Brit en Fransman, Belg en Portugees ook eenmaal zullen moeten kiezen tussen ‘huistoe gaan’ dan wel als ‘kuiergaste’ blijven. Dan nòg is er een gebied, waar dit niet kan: de Unie van Zuid-Afrika.
Daar, aan de Zuidpunt van een werelddeel van meer van 130 millioen zwarten, wonen 2½ millioen blanken, waarvan de overgrote meerderheid zich Zuid-Afrikaners noemt en geen ander tehuis in de wereld heeft dan Zuid-Afrika. Men kan hen ook niet als ‘gasten’ laten blijven in een land, dat ze zelf als menselijk woongebied hebben opengelegd. Het rassenvraagstuk heeft hier dus een unieke vorm gekregen; en daarvoor zijn de Nederlanders verantwoordelijk, doordat zij er in 1652 een blanke nederzetting hebben gesticht.
Men kan de Zuidafrikaanse symbiose van blank en zwart ook niet met toestanden in de Verenigde Staten vergelijken. Terwijl de blanke Amerikanen de zwarte meer dan tienmaal in aantal overtreffen, is blank Zuid-Afrika met één tegen vier in de minderheid. In de Verenigde Staten streeft de wetgeving naar gelijkstelling van blank en zwart, ter zelfder tijd dat millioenen Amerikanen gereed staan om met sociale machtsmiddelen of desnoods met geheime bonden en gewelddaden de kleurslagboom te handhaven. In de Unie van Zuid-Afrika geen lynchpartij, geen KuKlux Clan en geen Jim Crow, maar wel een wetgeving, die er naar streeft, een onverbiddelijke kleurslagboom in stand te houden en zo mogelijk nog te versterken.
Hoe en waar is deze neiging tot volstrekte scheiding - tot ‘apartheid’, zoals de Afrikaners zeggen - ontstaan? In de 17e eeuw bestond zij niet: ‘...Gedurende die eerste jare van die nedersetting, toe blanke vroue nog baie skaars was, het daar blykbaar 'n lewendige geslagsverkeer met slavinne plaatsgevind. Daar is selfs reëlmatige huwelike tussen blankes en gedoopte slavinne en Hottentotinne gesluit, en dit het volle sosiale goedkeuring en godsdienstige sanksie geniet. Basterdkinders uit dergelike huwelike gebore, is sonder aarseling in die gemeenskap van blankes opgeneem.’ In het eerste schooltje, in 1665 in de Kaap opgericht, zaten
| |
| |
naast elkaar ‘24 soo duytsche als swarte kinderen’, onder de laatsten ook een ‘Hottentoosje’. Maria ‘van de Kaap’ wisselt in de huwelijksregisters af met Margaretha ‘van Ceylon’ en met Christina ‘van Bengalen’: Hottentottenvrouwen en Indische slavinnen worden, mits gedoopt, als ‘eerbare jongedogter’ voor de kansel in de echt verbonden.
Een vrij groot aantal onechte kinderen in de registers wijst daarenboven ook op buitenechtelijk geslachtsverkeer met gekleurden. Niet het minst werd dat bedreven door matrozen en andere passanten, als steeds ‘lustig en vaardig met de Zwartinne klaar’. Het bastaard-nageslacht van Kaapse blanken werd zonder meer in hun families opgenomen. Uit de kinderen van passanten echter werd de oudste halfbloed-gemeenschap aan de Kaap gevormd. In tegenstelling met hen noemde de blanke bevolking zich ‘Europees’, hoewel zij in de eerste zestig jaren van de nederzetting een vrij sterke gekleurde inslag kreeg.
Reeds vroeg in de 18e eeuw begon in deze ‘Europese’ gemeenschap kleurvooroordeel te ontstaan. Wie afbeeldingen van Hottentotten uit oude reisverhalen heeft aanschouwd, zal het Van der Merwe grif toegeven, dat hierin esthetische overwegingen een rol hebben gespeeld. Bij de voortgaande dunne verspreiding der boeren over het achterland van Kaapstad ging ook het ethisch motief meespreken der handhaving van eigen blanken-tradities en levensgewoonten. Over de religieuze motivering van het kleurvooroordeel zegt Van der Merwe terecht, dat het niet zeker is of de oud-testamentische achterstelling der kinderen Chams primair is, dan wel de neiging om een bestaand rasvooroordeel te motiveren door een beroep op het Oude Testament, dat juist in die dagen in de Kaapse kerken sterk in aanzien steeg. Van der Merwe vergeet echter dat bij groeiend vooroordeel, diegenen die zich niet ‘zuiver’ weten, meestal geneigd zijn dat vooroordeel nog aan te wakkeren. Men vergelijke slechts de geschiedenis van het anti-semitisme in onze eigen tijd.
Wij mogen aannemen dat omstreeks 1770 het kleurvooroordeel sterk genoeg ontwikkeld was om verdere vermenging op grote schaal tegen te gaan, en om te kunnen veroorzaken, dat een eventueel gemengd nageslacht aan de ‘bruine’ kant van de kleurslagboom terecht zou komen. Men vergete echter niet, dat aan die ‘bruine’ kant uitsluitend kleurling-Afrikaans gesproken werd, in wezen dezelfde taal als die der Boeren. Van der Merwe wijst erop dat nog in de 18e eeuw de Griekwa's en de Kaapse kleurlingen als aparte gemeenschappen ontstaan, maar dat na de eerste aanraking met het zuidwestwaarts opdringend Bantoe-ras omstreeks 1770 geen noemenswaarde rasvermenging meer heeft plaatsgevonden.
Er is dan ook geen enkele bewijsgrond voor de bewering, dat de verspreiding der z.g. Trekboeren in noordelijke en oostelijke richting tot ver- | |
| |
menging met negerstammen zou hebben geleid. De denkbeelden der Verlichting, die zulk een diepgaande invloed op het staatkundig denken der Boeren hebben gehad, veranderen niets aan de slagboom die hun gemeenschap thans van die der zwarten scheidde. Net zo min als trouwens de denkbeelden der Franse Revolutie de toestand van het proletariaat in Europa verbeterden.
In de derde periode, die voor ons overzicht van belang is, die van omstreeks 1770 tot de Grote Trek in 1838, wordt het kleurbeleid van de Afrikaner scherper gemarkeerd, doch ook wezenlijk veranderd. Ten opzichte van de Hottentotten kwam omstreeks 1800 de gedachte op, allen die niet bij blanken in dienst waren, in reservaten te verenigen. Noch reservaten, noch kampongs [later in Zuid-Afrika lokasies geheten] waren echter bij de Boeren populair, omdat dit zeer veel grond zou vergen. Ten opzichte van de opdringende Bantoe verwacht hij dan alle heil van een territoriale segregatie van blank en zwart, die men nog heden ten dage in het ‘apartheidsbeleid’ van de nationalisten kan terugvinden. Deze segregatie vindt men ook in religiosis, want ‘heiden’ en ‘gekleurde’ blijft synoniem; en ‘om 'n Christen met 'n Heiden gelijk te stel, was teenstrydig met die deur God gewilde orde van sake’. De gedoopte Heiden wordt zodoende een probleem, ‘hoewel die verwysing in die Bybel na die vele woninge in die Koninkryk van die Hemele, wat die moontlikheid vir eventuele segregasie in die volgende lewe daargestel het, 'n bietjie verligting gebring het’.
Na de Britse verovering van de Kaap in 1806 stelden Britse zendelingen hier weliswaar geheel andere ideeën tegenover, doch hun lasterlijke aantijgingen tegen de Boeren en hun voordurende inmenging in het beleid van de regering maakten hen reeds in de eerste decennia der 19e eeuw zo onpopulair bij de Boeren, dat dezen erdoor in hun houding tegenover de Bantoe werden gestijfd. De afschaffing der slavernij werkte evenzo averechts, daar het in de Kaap een maatregel was, die door de Britse regering werd afgedwongen, die onverstandig werd uitgevoerd en niet behoorlijk financiëel gecompenseerd. Ook het grensbeleid der koloniale regering, dat een geordend agrarisch systeem in de aan ‘kafferland’ grenzende districten vrijwel onmogelijk maakte, droeg er niet toe bij de Boeren zachtzinniger te stemmen.
Al deze factoren speelden een rol in het ontstaan van de Grote Trek naar het Noorden, het binnenland in. Hier wordt de Boer geplaatst voor de noodwendigheid een modus vivendi te vinden met de Bantoe, waar hij nu middentussen zit. Bevrijd van de gemeenschap der halfbloeden, bevrijd ook van Britse inmenging, schept hij een verhouding, welke afwijkt van die in de oude Kaap. Zijn patriarchale gemeenschap is volkomen agrarisch en hierin past een inboorlingen beleid, dat men feodaal zou
| |
| |
kunnen noemen: de zwarte die zich vrijwillig in dienst van een Heer stelt geniet diens bescherming tegen nog barbaarse rasgenoten, hij werkt op dienstcontract, maar heeft ook een stukje grond in leen voor eigen gebruik. Enerzijds oefent de Heer [deze term wordt in de verordeningen gebruikt] een strenge, doch rechtvaardige voogdij uit over het klein getal naturellen in zijn dienst, anderzijds houdt hij vast aan strenge segregatie ten opzichte van de horden der nog barbaarse stammen. Van dezen wil hij wel grond of beesten kopen, maar van hen - of met hen duldt hij generlei inmenging. Pogingen om het reservaatstelsel nu voor de Bantoe in te voeren mislukken wederom door onwil der Boeren. Eerst in 1885 komen de eerste ‘lokasies’ tot stand.
Men mag de Grote Trek dus geenszins zien als een militaire expeditie tot onderwerping van Bantoestammen. Het gold hier vrijwel onbewoonde landstreken, waarin de Boeren van het Zuiden uit binnentrokken, terzelfdertijd dat uit het Noorden inzwermende Bantoestammen begonnen er hun jacht- en weiveld te zoeken en er hun onderlinge oorlogen uit te vechten. Trouweloosheden als de moord op Piet Retief en zijn mannen en de barbaarse slachting van Boerenvrouwen en -kinderen op de plek die sindsdien Wenen heet, droegen er niet toe bij om de Boeren tegenover deze stammen zacht te stemmen. Beschrijvingen van de ongehoorde wreedheden waarmee een Zoeloe-koning als Dingaan, zijn militaire dictatuur tegenover andere Bantoegroepen uitoefende, laten ons nu nog aan een Hitler denken. Wij begrijpen dus het verscherpen van het kleurvooroordeel bij een kleine geïsoleerde gemeenschap, die zich het dunne einde wist van de wig der blanke beschaving in het binnenland van Zuid-Afrika.
In de staten dezer gemeenschap, Zuid-Afrikaanse Republiek en Oranje-Vrijstaat, vestigden zich in de tweede helft van de 19e eeuw talloze immigranten uit Europa. Waar het gold de verhouding blank-zwart namen dezen merendeels het standpunt van de boeren over. Elders tonen wij aan, dat het huidige getal Afrikaans-sprekenden bijna twintigmaal zo groot is als wat men uit normale aanwas van de cijfers van 1806 kon verwachten. Wij trekken vervolgens conclusies omtrent het buitengemeen grote assimilatie-vermogen van de Afrikaanse cultuur. Op deze plaats willen wij echter slechts opmerken, dat de vrijwillige aanpassing van zulk een meerderheid bij het inboorlingenbeleid van een minderheid erop wijst, dat een ander beleid destijds dus niet wel mogelijk was. De positie van de inboorling was in overeenstemming met zijn beschavingspeil en met de bescheiden plaats die hij innam in het economisch bestel van het land. De Tweede Vrijheidsoorlog van 1899 tot 1902 en de daarop gevolgde annexatie der Boerenrepublieken door Engeland bracht hierin vrijwel geen verandering.
| |
| |
Moeilijker werden de verhoudingen, toen in 1909 het streven naar eenmaking der Zuidafrikaanse territoriën de overhand kreeg en kort daarna de Kaap, Natal, Oranje-Vrijstaat en Transvaal zich in de Unie van Zuid-Afrika verenigden. Thans moest een verzoening worden tot stand gebracht tussen het inboorlingenbeleid van de Voortrekkers, dat ook zijn stempel had gedrukt op Natal, en de opvattingen in de oude Kaap, waar de grondwet van 1853 o.a. had vastgelegd, dat huidskleur op zichzelf geen belemmering voor stemrecht mocht zijn. In de Kaap hadden niet alleen zekere gekleurde gemeenschappen, zoals de Griekwa's, een grote mate van zelfbestuur, maar de politieke rechten der Kaapse halfbloeden waren, al weer in overeenstemming met hun beschavingspeil, gestadig aan gegroeid. De kleurling die aan zekere vereisten voldeed, had er gewoon stemrecht - zij het dat hij slechts blanken kon kiezen - en geschoolde arbeid stond hem vrij. Ook was de sociale scheidslijn met de blanken minder scherp afgebakend dan die tussen blank en zwart, en gemengde huwelijken kwamen voor.
Het uitgangspunt van de grondwet der nieuwe Unie was nu, om overal de bestaande toestanden zoveel mogelijk te bestendigen. Voor wijziging der kiesrechtbepalingen betreffende de halfbloeden werd zelfs een tweederde meerderheid voorgeschreven; een waarborg die aan deze bepalingen de bijnaam van ‘verskanste regte’ heeft bezorgd. Zo ontstond een labiel evenwicht tussen het beleid der provinciën, waar onderling verschillende wetten en tradities golden; een toestand, die de Europese reiziger zonder historisch inzicht niet altijd begreep en waardeerde, en die slechts gehandhaafd kon worden door interprovinciale migratie van alles wat gekleurd was streng tegen te gaan. Dit beleid bleek houdbaar totdat het werd doorkruist door de industrialisatie - en daarmee gepaard gaande urbanisering - van Zuid-Afrika, die ook de zwarten naar de steden drijft, als huisbedienden en als ongeschoolde of halfgeschoolde werkkrachten in de industrie. Het inboorlingenprobleem werd nu in de eerste plaats het probleem van de ‘stadskaffer’ met zijn noden en zijn begeerten. In wezen een sociaal probleem dus, en nauw verwant aan wat men in Engeland onder ‘slum clearing’ pleegt te verstaan.
De steden in Zuid-Affika waren tegen dit probleem niet opgewassen. Zij waren in weinige decennia uit de grond gestampt, in een land waar bittere armoede vrijwel niet bestond; zij waren slecht geoutilleerd voor sociaal werk, dat eerst door de huidige generatie serieus beoefend wordt, en nog meestal met voorbijgaan van de noden der zwarten. Sociologie wordt aan de universiteit sinds twintig jaar gedoceerd, maar ‘Naturellesorg’ is van de allerlaatste jaren.
Rondom - en in deze steden ontstonden nu als kwade gezwellen de kampongs of ‘lokasies’ van het snel groeiende zwarte stadsproletariaat. Het
| |
| |
werden broeinesten van hygiënische en sociale misstanden en daardoor tierde de criminaliteit er welig. Slechts de landsregering kon hier doeltreffend ingrijpen. Maar wat in Zuid-Afrika door de landsregering wordt aangepakt, wordt daardoor een prooi in de belangenstrijd der politieke partijen. Het wordt ‘politiek’ en daardoor niet meer op zijn mérites beoordeeld.
Alvorens wij dus de huidige stand van het vraagstuk uiteenzetten, moeten wij eerst kortelijks bespreken hoe de politieke partijen er tegenover staan. Wij zullen ons daarbij tot de richtingen van Malan, Havenga en Smuts bepalen.
In Zuid-Afrika doet zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat het beleid der politieke partijen ten opzichte van sommige ‘kleur’-vraagstukken bitter weinig verschilt, maar tegelijkertijd ten opzichte van andere hemelsbreed uiteenloopt. Wij zullen daarom de niet-blanke bevolkingsgroepen elk afzonderlijk dienen te bespreken.
De ‘Kleurlingen’ zijn ontstaan uit vermenging van blanken, eerst met Hottentotten en Maleise slaven, later ook met Bantoes, Indiërs en Chinezen. Hun aantal is niet zo ver van het millioen en zij bevinden zich grotendeels in de Kaapprovincie, waar zij beperkt stemrecht hebben. Men vindt onder hen families, die reeds honderden jaren aan de Kaap zijn gevestigd, en de grote meerderheid spreekt Afrikaans, zij het in dialectische vorm met veel creoliserings-verschijnselen. Er was een tijd in de eerste helft van de 19e eeuw, toen de Kapenaars zozeer met verengelsing bedreigd werden, dat de kleurlinggemeenschap een der sterkste bolwerken van het Afrikaans vormde.
Het is dan ook te begrijpen, dat er fel verzet bestaat, zowel van de kleurlingen zelf als van vele blanken, tegen het beleid van Malan, om ook voor deze mensen de kleurslagboom volledig neer te laten. Maatregelen als het huidige huwelijksverbod met blanken leiden niet alleen tot menselijke tragedies, wanneer ontdekt wordt dat een der partijen niet ‘zuiver’ is, maar zien ook over het hoofd, dat de blanken zelf voor het ontstaan van deze groep verantwoordelijk zijn. Bestaande, gelukkige huwelijken worden erdoor gestigmatiseerd. Een bevolkingsgroep, die geestelijk heel wat rijper is dan menige gebolsjewiseerde Aziaten-stam, wordt zodoende in de armen gedreven van het communisme, dat men anderzijds door wetgevende maatregelen tevergeefs tracht uit te bannen. Het is echter opmerkelijk dat Malan nog niet de aangekondigde stappen heeft gedaan om de politieke rechten der kleurlingen te verminderen. In de Kaapprovincie hebben zij thans bijna een derde van de stemmen. Al kunnen zij die slechts op de blanke candidaten uitbrengen - zij kunnen er steeds de oppositie mee steunen. Om hieraan een einde te maken, wil Malan hun drie eigen - doch blanke - vertegenwoordigers geven. Volgens de maat- | |
| |
staven, die voor blanken gelden, zouden zij echter omstreeks 15 vertegenwoordigers in de Volksraad moeten hebben.
Malans weinige haast op dit punt is verklaarbaar, als men denkt aan het verzet van zijn coalitie-deelgenoot, Havenga, en diens Afrikanerpartij tegen inperking van de ‘verskanste regte’ der kleurlingen. Een nationalist behoort beter dan anderen te beseffen, dat de kleurling geen eigen exploiteerbaar nationalisme heeft en dat hij, geïsoleerd in een eigen volksgroep, slechts een vierde stand vormt met volkomen blanke, zij het meest proletarische levensgewoonten.
Het standpunt van de partij van Smuts is dan ook: zie de kleurling niet als een politiek, doch als een sociaal probleem, en tracht hem op de meest efficiente wijze in te schakelen in het nationale arbeidsproces. Men begrijpe echter goed, dat geen enkel lid van deze partij bereid zou zijn, gekleurden als parlementslid toe te laten!
Des te merkwaardiger is een opvatting, die wij verschillende malen in gesprekken met nationalisten hebben vernomen, maar die niemand zwart op wit wilde stellen. Zij luidt als volgt: Hef de kleurslagboom voor de kleurlingen op, doch zorg tezelfdertijd, dat zo weinig mogelijk verdere vermenging met het zwarte ras plaats vindt. Dit zal geenszins betekenen, dat kleurlingen nu zonder meer in blanke families zouden introuwen, doch wel, dat de kleurling, die immers Afrikaans spreekt, het Afrikaner-element in het land voorgoed tegenover het Engelssprekende in de meerderheid zou brengen. Dit zou tevens verhinderen dat er een belangengemeenschap-in-de-verdrukking ontstaat tussen de autochtone kleurlingen en de geïmporteerde Indiërs, die na bijkans een eeuw verblijf in Zuid-Afrika nog steeds onassimileerbaar blijken te zijn. Het zou de toch reeds plaats vindende emancipatie der kleurlingen in goede banen geleiden. Het zou tenslotte de ‘apartheid’ van het zwarte ras bevorderen [die door vrijwel allen in Zuid-Afrika gewenst wordt!], doordat het de ‘brug’ zou afbreken, waarover de zwarte in de blanke bevolkingsgroep penetreert.
Dit laatste aspect van een oplossing voor het kleurling-vraagstuk, die wel zeer in strijd is met het beleid der huidige regering, brengt ons terug op het probleem der zwarte bevolking, het ‘naturellen-vraagstuk’, zoals men in Zuid-Afrika zegt. Omtrent de naturellen bestaat in de Unie veel meer een communis opinio, dan men uit het geharrewar der politieke partijen kan opmaken. Zoals wij hierboven reeds trachtten aan te tonen, was het patriarchaal-feodale naturellenbeleid van de Boeren het logisch product ener eeuwenlange historische ontwikkeling. Het is - als het enige mogelijke - in het verleden door vrijwel alle immigranten overgenomen; en het zou waarschijnlijk ook nu nog voortbestaan, ware het niet door de urbanisering van Zuid-Afrika doorkruist.
| |
| |
Deze trek van blank en zwart naar de steden vond plaats in een periode, waarin ook de tweede Wereldoorlog viel, en waarin de partij van Smuts aan het bewind was. Gekleurde elementen - hoewel niet van vuurwapens voorzien - speelden in de veldtochten van het zuidafrikaanse leger een grote rol. Zij groeiden daardoor in zelfbewustzijn, ook tegenover blanken. Zij moesten voor hun diensten worden beloond door verbetering van hun sociale positie, en de regering van Smuts was daartoe bereid. De regering van Smuts - dat was echter Smuts zelf, want de genialiteit van de leider had nooit veel ruimte gelaten voor werkelijk grote figuren naast hem in een kabinet. Zulk een figuur was ongetwijfeld J.H. Hofmeyr, Smuts' rechterhand en vermoedelijke opvolger, die er een zeer eigen naturellenbeleid op na hield, dat hem meermalen met de eigen partij in botsing bracht. Dit beleid was strikt rechtschapen, op een overtuigd christelijk geloof gebaseerd, doch te liberaal-humanistisch voor de doorsnee-Afrikaner en te academisch naar de smaak van Smuts.
Na de zeer ontijdige dood in 1948 van Hofmeyr, die over kleurproblemen meer dan eens de portefeuillekwestie had gesteld, verdween elk spoor van liberalisme uit het kleurbeleid van de partij van Smuts. Men bleef echter realist in zoverre, dat men de ‘verstedelijkte kaffer’ als een blijver wenste te beschouwen. ‘Apart’ gehouden in zijn kampongs aan de buitenrand van het stadsgebied, moet hij tot plaatselijk zelfbestuur worden opgevoed. De kampongs moeten een eigen sociaal leven krijgen, de zwarte werker moet er zijn familie kunnen onderbrengen en zijn eigen huisje kunnen bouwen. Hij moet dus tot geschoold arbeider worden opgeleid, zij het dat hij zijn scholing slechts in dienst van rasgenoten mag stellen, want anders komt de gehele trits van blanke vakbonden in opstand. Hij zal zelfs eigen vakbonden mogen hebben, ook voor het werk in de mijnen, dat op zijn spierkracht berust, en waarover de blanke ‘mijnwerker’ als opzichter staat. Of men hem echter het stakingsrecht zou durven toekennen, valt zeer te bezien, en zonder dat zal hij het nooit tot een behoorlijk levenspeil kunnen brengen. De statistieken over 1949 wijzen uit, dat de industriëlen - die merendeels tot Smuts' partij behoren - hun zwarte werkers gemiddeld £8 per maand betalen, waartegenover een blanke, die tot het peil der ongeschoolden mocht afzakken, toch altijd nog 3 à 4 maal zoveel verdient. Van deze £8 per maand gaat... 60% aan voeding, 17% aan behuizing en 9% aan vervoer van en naar zijn werk in de stad. Dit alles ondanks het feit, dat woningbouw en transport voor naturellen zwaar door de regering moeten worden gesubsidieerd. De huidige bloei van de industrie berust dus ten dele op economische uitbuiting van de naturel. Men ziet de toestroming van naturellen naar de steden als een groot gevaar, dat de regering onder beheer dient te houden. Tezelfdertijd rekent men echter met de resultaten der moderne zielkunde,
die constateert dat
| |
| |
zijn geestelijke structuur en zijn gevoel voor rhythme de zwarte buitengewoon geschikt maken voor fabriekswerk ‘aan de lopende band’.
Hoe staat nu de nationalist tegenover de verstedelijking van de naturel? Het maakt geen verschil of men met aanhangers van Malan dan wel van Havenga te doen heeft: allen zien in de ‘stadskaffer’ de grootste bedreiging voor de Afrikaner cultuur. Zij willen de aanwezigheid van zwarten in de steden beperken tot het uiterste minimum, dat industrie en huisarbeid vereist. Daarom willen zij de zwarten geen zelfbestuur in de kampongs geven, geen gelegenheid om hun gezinnen mee te brengen, geen eigen vakbonden, en geen recht, doch slechts een vergunning tot blijven, zolang hun goedgekeurde arbeid dit vereist. De nationalisten willen wel sociale maatregelen in de kampongs, omdat deze de criminaliteit verminderen. Maar zij worden uitsluitend geleid door de belangen van de blanken en door de vrees voor de zwarten, als zij zich afvragen of de kaffer in de stad thuis behoort.
Veel minder uiteenlopend zijn de meningen van de politieke partijen ten opzichte van de overgrote meerderheid der zwarten, die nog steeds op het platteland woont. Alle partijen dringen aan op meer reservaten waar de inboorlingen, in stamverband verenigd, tot zelfbestuur kunnen worden opgevoed met de aloude Bantoecultuur als achtergrond. Dit is het z.g. ‘segregatie-beleid’, dat zijn huidige gedaante gekregen heeft in de jaren dertig door toedoen van wijlen generaal Hertzog. Men bedenke echter: 1. De grond in Zuid-Afrika is onderhevig aan een verschrikkelijke erosie, die het land in een grote woestijn dreigt te veranderen. Hoe meer reservaten, hoe meer erosie, want de naturel is van nature een roofbouwer, die zich om de toekomst van de grond niet bekommert.
2. Zuid-Afrika heeft een tekort aan bodemproducten. Hoe meer reservaten, hoe minder opbrengst, want de naturel met zijn nomadisch verleden is een slechte landbouwer.
3. De voornaamste rijkdom van de naturel is vee. Maar de verering der voorouders, waaraan het vee is gewijd, en andere practijken, leiden er toe, dat hij veel - doch slecht vee aanhoudt, waardoor de weiding uitgeput wordt en de erosie bevorderd.
4. Reservaten kunnen op den duur niet zonder eigen industrie bestaan. Men zal er dus ook grond met minerale rijkdom voor moeten afzonderen. Reeds thans ziet menigeen de reservaten graag - mits op de grond van een ander.
5. De naturel in het reservaat is evenmin als werkkracht in het blanke boerderijbedrijf beschikbaar als de naturel in de stad. Terwijl de partij van Smuts vóór alles bedacht is op het beschikbaar komen van goedkope zwarte werkkracht voor de mijnen en de industrie, zijn de nationalisten vóór alles bedacht op het beschikbaar houden van goedkope zwarte
| |
| |
werkkracht voor de boer. Noch het een, noch het ander komt de segregatie in reservaten ten goede.
Tegenover de problematiek der geschetste verhoudingen, waarbij een twaalf millioen mensen betrokken zijn, doen de ‘apartheids’-maatregelen van het huidige bewind ietwat belachelijk aan door hun onbeduidendheid. De lezer versta ons goed: apartheid is er steeds geweest, ook onder Smuts, en apartheid zal er blijven, zolang de gapende kloof tussen de culturen der beide rassen niet is gedicht. De bedoelde maatregelen nu zijn zuiver negatief. Zij zetten de puntjes op de i's van bestaande maatregelen en laten zo de scherpte daarvan nog eens dubbel voelen; ze zijn kostbaar - het vervangen van zwarte glazenspoelers door driemaal zo hoog betaalde blanke in regeringslaboratoria - en ze zijn absurd daar dezelfde op het postkantoor apart-opgestelde zwarte in de huishouding op veel intiemer wijze met de blanke in aanraking komt: als kok of als kindermeid.
Het bedenkelijkst is echter dat deze z.g. principiële apartheid het voornaamste struikelblok is geworden voor een supra-partijpolitieke behandeling van het naturellenvraagstuk, daar de oppositie weigert mee te confereren, indien apartheid als uitgangspunt genomen wordt. Dubbel schrijnend is dit, wanneer men bedenkt dat onder de lawine van negatieve maatregelen het positief-opbouwende werk aan wat toch in de eerste plaats een sociaal-economisch probleem is, nog steeds bedolven ligt. En komt men straks toch tot een rondetafel-conferentie, dan is inmiddels een groot deel der gekleurde bevolking non-coöperatief ingesteld.
Dat het tot zulk een conferentie zal komen, lijkt voor de objectieve toeschouwer wel onafwendbaar. Groeiend nationaal besef van het Bantoeras enerzijds, opdringend communisme in het gehele zwarte werelddeel anderzijds maken besprekingen urgent, die tot een krachtig beleid van positieve, opbouwende maatregelen zullen moeten leiden, door een zo groot mogelijk deel der bevolking loyaal gesteund. In hoeverre machten buiten de Unie van Zuid-Afrika bij zulke besprekingen betrokken zijn, wordt aan het slot van dit artikel besproken.
Loopt het beleid der politieke partijen zeer sterk uiteen wat betreft de halfbloed-bevolking en konden wij reeds op meer overeenkomsten wijzen wat betreft het naturellen-beleid, zo bestaat er een mate van eenstemmigheid ten opzichte van het Indiër-vraagstuk, die slechts verdoezeld wordt door het feit, dat de politieke partijen elkaar niet openlijk gelijk willen geven.
De Indiër, sinds 1860 als arbeider voor de Natalse suikerplantages uit het toenmalige Brits-Indië naar Zuid-Afrika gehaald, is in nog geen eeuw in getalssterkte en economische macht dusdanig gegroeid, dat zijn aanwezigheid in de Unie een probleem van de eerste rang is geworden. Met
| |
| |
een geboortecijfer dat zich tot dat der blanken verhoudt als 29:18 is deze Indische gemeenschap thans tot ruim 300.000 gegroeid. In Durban bezitten de Indiërs, die er vrijwel even talrijk zijn als de blanken, niet minder dan 37% van alle grond. In het zakenleven spelen zij thans een belangrijke rol, maar zij halen hun profijten voor het overgrote deel uit de detailverkoop aan naturellen. Met hun grote mate van intelligentie en geslepen zakenmethoden beheersen zij in Natal, en in mindere mate in Transvaal, het economisch leven van de zwarte.
Daar hun levenswijze Oosters blijft en hun geloof Hindoes of Mohammedaans, terwijl zij zich bij elke voorkomende moeilijkheid op India of Pakistan beroepen, gelden zij in Zuid-Afrika niet ten onrechte als onassimileerbare vreemdelingen. Bovendien staan zij de oplossing van het rassenvraagstuk in de weg, zowel door hun economische invloed op de zwarten als door hun neiging om de voorvechters te worden van de rechten der autochtone gekleurden.
Om deze redenen hebben alle opeenvolgende regeringen van de Unie getracht de repatriëring van Indiërs met belangrijke financiële concessies te bevorderen, terwijl de immigratie sinds jaren is stopgezet. India blijkt echter geenszins een Israël voor deze mensen te zijn, want in 40 jaar hebben slechts 30.000 van hen het voorbeeld van Gandhi gevolgd, en velen daarvan zouden niets liever doen dan naar de vleespotten van de Unie terug keren.
Malans beleid ten opzichte van de Indiër is in het kort: De Indiër is onassimileerbaar en moet dus als vreemdeling zonder politieke rechten behandeld worden. Met grote financiële offers en door internationale samenwerking moet men de repatriëring bevorderen. De Indiërs moeten geleidelijk als handelaars uit de naturellen-reservaten en kampongs verdwijnen. ‘Apartheid’ van de Indiërs, zowel ten opzichte van blanken als van halfbloeden en naturellen, dient strikt te worden doorgevoerd.
Smuts, die in zijn laatste bewindsjaren reeds beperkende bepalingen tegen de Indiërs had doorgezet in zijn ‘wet op het grondbezit van Aziaten’, zou Malans beleid grotendeels kunnen onderschrijven, als het politieke kansspel dit niet verhinderde.
Wij hebben in het voorafgaande trachten te beschrijven hoe de kaarten thans op tafel liggen. Zal de regering hoog spel spelen en alles op één kaart - apartheid - zetten? Of zal zij veiligheid voor alles stellen en een beleid zoeken dat bestaanszekerheid aan alle groepen biedt? Het zou dwaasheid zijn, zich in de huidige wereldconstellatie aan voorspellingen te wagen. Maar wel willen wij tot slot een aantal samenhangen aanwijzen die de oplossing van het zuidafrikaanse rassenvraagstuk zeer zeker zullen beïnvloeden.
| |
| |
1. In en om de Unie van Zuid-Afrika liggen drie Britse Protectoraten: Basoetoland, Swaziland en Betsjoeanaland, wier uiteindelijke overdracht aan de Unie in haar grondwet is geregeld, zoals die door het Britse Parlement is goedgekeurd. Verder het vroegere mandaatgebied van Zuid-West Afrika, dat thans in de Unie wordt geïncorporeerd. In deze gebieden wonen bijna 1½ millioen inboorlingen, die ethnisch behoren bij de bevolking van de Unie, waaraan zij jaarlijks tienduizenden arbeiders leveren. Wil de Unie echter volledige zeggenschap over deze gebieden verkrijgen, dan zal zij zich over het naturellenbeleid met het Britse Rijk en met de organisatie der Verenigde Volken moeten verstaan.
2. Daar ethnisch gesproken ook de Limpopo en de Zambesi geen scheidingslijnen trekken, staan de 2½ millioen blanken aan de Zuidpunt van Afrika niet slechts tegenover 10 millioen zwarten in en om hun eigen land, doch tegenover het geheel van 130 millioen Bantoe- en Soedannegers, die tezamen een werelddeel bevolken, waarin naast hen nog nauwelijks één millioen blanken een plaats heeft gevonden. In hoeverre thans reeds van neger- of zelfs van Bantoesolidariteit kan worden gesproken is moeilijk te beoordelen. De repercussies van de Seretse Khama affaire bij de zuidafrikaanse naturellen geven echter te denken, evenals het feit, dat woorden die de zuidafrikaanse Bantoe uit het Engels of Afrikaans overneemt, enkele jaren later in de talen van Kongo, Tanganyika of Mozambique worden terug gevonden.
Legt de ‘hollandssprekende’ Zuid-Afrikaner reeds een zeker imperialistisch program in de zelfgekozen benaming ‘Afrikaner’, dan blijft de hedendaagse Bantoe hierbij zeker niet achter, wanneer hij zich ‘African’ noemt. Over het algemeen wijst het opkomende nationalisme van de African bloedvermenging met de blanke af, tezelfdertijd dat het assimilatie van de blanke beschaving voorstaat.
3. Nu Europa meer en meer uit Azië verdreven wordt, gaat het zijn belangstelling in toenemende mate richten op Afrika, het enige overgebleven ‘koloniale’ werelddeel. Vrijwel geheel Afrika behoort aan de West-Europese Unie, doch dit betekent geenszins dat er nu ook een eenheid van inboorlingenbeleid zou bestaan. Er is een zekere affiniteit tussen Zuid-Afrika en de West-Europese Unie bemerkbaar, maar het grote struikelblok vormt het rassenvraagstuk. Op den duur zal men dit niet buiten elkaar om kunnen regelen, want het is toch al te absurd, dat men in Kongolese havens de ingewikkeldste hijskranen door zwarten bediend ziet van eenzelfde ras, dat een paar dagreizen verder Zuid tot ongeschoolde arbeid gedoemd blijft. Maar als Engeland Kenya tot militaire basis voor de beheersing van de Indische Oceaan wil maken, durft het de inboorlingen aldaar niet in de wapenhandel te oefenen uit vrees voor protesten uit Zuid-Afrika. De merkwaardigste tegenstelling is wel, dat de
| |
| |
inboorlingen nergens zo weinig politieke en sociale rechten hebben als in Zuid-Afrika, terwijl zij er nergens economisch zo goed aan toe zijn. Een voortdurende stroom van werkzoekenden over de Unie-grenzen, legaal zowel als illegaal, is van dit laatste het welsprekend bewijs.
4. Ook de Verenigde Staten gaan zich meer en meer voor Afrika interesseren en het uranium van Kongo is waarlijk niet de enige trekpleister. Het zal nog moeten blijken, in hoeverre ook hier hun handelsbelangen en hun traditionele bescherming der verdrukte rassen vereenzelvigd zullen worden. Daarom is het jammer, dat van de grote conferentie van Amerikaanse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers in Afrika, die dit jaar in Lourenzo Marques gehouden is, zo weinig is uitgelekt. En Zuid-West Afrika is nog altijd het handvat, waarmee Amerika het rassenvraagstuk in de Unie kan aanpakken.
5. Het meest ingewikkeld tenslotte is de verhouding tot India en Pakistan. Enerzijds laten deze staten geen gelegenheid voorbijgaan om het rassenvraagstuk in Zuid-Afrika voor het front der Verenigde Volkeren te slepen. Anderzijds is, na de Britse Gemenebest Conferentie in Londen in 1949, plotseling een belangengemeenschap ontstaan. Want India heeft het bestaan om Republiek te worden en lid van het Britse Gemenebest te blijven, waarvan de Britse Kroon het symbool was. Is het wonder dat zuidafrikaanse Republikeinen hiervan watertanden en dat de couranten berichtten ‘dat Dr. Malan van Londen terugkeerde met veranderde inzichten’?
Het Indiërs-probleem in Zuid-Afrika heeft echter ook een wijder aspect: zij vormen de phalanx van andere honderdduizenden, die uit het overbevolkte moederland sinds tientallen jaren de Oostkust van Afrika tot de sfeer van hun voorshands alleen nog economische activiteiten maken. Het zou ons te ver voeren, hier hun machtige positie in landen als Kenya te bespreken, of te wijzen op het recht van medespreken over het lot van Abesssynië en de voormalige Italiaanse koloniën, dat India zich voorbehoudt. Wij staan aan de vooravond van een geweldige Aziatische penetratie in Oost-Afrika, die de verhoudingen daar tussen blank en zwart niet eenvoudiger zal maken. Reeds tevoren is Azië in Afrika gepenetreerd om met één omvattende beweging aan christelijk Europa een einde te maken. Toen was het Mohammeds leer, die de scharen meesleepte. Wat zal het ditmaal zijn, die van Gandhi - of die van Joseph Stalin?
Wij hebben getracht aan te tonen, dat ook in het rassenvraagstuk van Zuid-Afrika de onverbrekelijke eenheid der huidige wereldgeschiedenis zich meer en meer demonstreert. Mogen beiden Boer en Bantoe daar inzicht uit putten - en zelfbeheersing.
|
|