De Nieuwe Stem. Jaargang 5
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 478]
| |
Ex librisRené Maunier, The sociology of colonies. An introduction to the study of race contact, vols. I & II, The International Library of Sociology and Social Reconstruction, Routledge and Kegan Paul, London, 1949.Een studieboek over koloniale sociologie - dat is iets, dat menigeen met veel verwachtingen ter hand zal nemen. Toch vrees ik, dat velen het boek weer teleurgesteld uit handen zullen leggen. Wie de twee dikke delen heeft doorgewerkt, is veel wetenswaardigs tegengekomen, en heeft bewondering in zich voelen opkomen voor de uitgestrektheid van des schrijvers belangstellingssfeer en kennis. Maar is zijn begrip voor de ‘koloniale sociologie’ er door verdiept? Ik betwijfel het. Mijn voornaamste bezwaar tegen het werk is niet, dat het alweer vrij sterk verouderd is wat betreft het verwerkte feitenmateriaal [het is een ongewijzigde vertaling van de tussen 1932 en 1942 verschenen ‘Sociologie coloniale’]. Ernstiger is, dat het werk is samengesteld volgens een verouderde sociologische methode. Nergens wordt een bepaald type van een koloniale samenleving als een geheel, als een structuur behandeld. De behandeling is zuiver analytisch - allerlei verhoudingen, zoals deze zich in een koloniale verhouding kunnen voordoen, worden aan de hand van historische voorbeelden keurig geëtiketteerd en op een rijtje gezet, maar nooit worden zij geplaatst in de totaliteit van een bepaalde historisch gegroeide koloniale maatschappij. De behandeling is atomistisch, niet structureel. Men leert, hoe ‘tegenstelling’, ‘overheersing’, ‘behoud der inheemse cultuur’, ‘vernieuwing’, ‘navolging’ zich in tal van koloniale verhoudingen kunnen voordoen - maar men leert niet, welke functie deze elementen in een historisch bepaald maatschappelijk geheel vormen. Vandaar dat de behandeling zo een brokkelige indruk maakt. Het lijkt mij, dat iemand die met aandacht Furnivall's ‘Colonial Policy and Practice’ leestGa naar voetnoot1, of al was het maar Kennedy's artikel ‘The colonial crisis and the future’ in R. Linton [ed.], ‘The Science of Man in the World Crisis’, meer inzicht verkrijgt in het wezen der koloniale verhouding, dan wie Professor Maunier's handboek heeft doorgeworsteld. En juist dit niet plaatsen van een verschijnsel in een groter maatschappelijk geheel leidt tot een gebrek aan perspectief, tot een op hetzelfde niveau behandelen van het belangrijke en het onbelangrijke. Zo in vol. II p. 469 e.v. over de wederzijdse afstoting tussen kolonisatoren en gekoloniseerden, waar het zich afsluiten van de ene groep ten opzichte van de andere als volkomen gelijkwaardige grootheden worden behandeld, zonder dat ook met één woord wordt gesuggereerd, dat deze afsluiting van de zijde der blanken zeer goed kan worden gezien als het primaire verschijnsel en verklaard uit de wens, een streng typisch-koloniaal kasten-systeem te handhaven. Zo ook in vol. I, part II, waar de verschillende theorieën ter rechtvaardiging van het koloniaal systeem geheel als zodanig worden behandeld en niet als rationalisaties, dus als onderdelen van een maatschappelijk denksysteem. Zo ook in vol. II, p. 235 e.v., waar de schrijver sprekende voorbeelden noemt van het verzet der koloniserende mogendheden tegen industrialisatie der koloniën, maar daarnaast stelt dat de wens om de koloniën ook industriëel te ontwikkelen op de duur de overhand krijgt, zonder ook maar één recente uitspraak aan te halen, waaruit blijkt dat men met deze industrialisatie ernst wilde maken. Ook zal het werk niet kunnen bijdragen tot een beter begrip van hetgeen zich thans in een groot deel van de wereld afspeelt. Het vrijheidsverlangen van de ‘gele ras- | |
[pagina 479]
| |
sen’ ziet de schrijver als niets dan een verlangen naar een terugkeer tot het verleden, als een zich afwenden van het moderne, dynamische Westen. En ten bewijze hiervan beroept de schrijver zich vrijwel uitsluitend... op de leer van Gandhi! [Vol. I, p. 47 e.v.; vol. II, p. 386 e.v.] Het beste en het meest getuigend van deskundigheid leek mij nog dat gedeelte van vol. II, dat meer in het bijzonder handelt over de rechtsverhoudingen in de koloniën. Hier zal de belangstellende lezer veel van zijn gading kunnen vinden. Ik wil graag aannemen, dat de schrijver ook in zijn talloze voorbeelden, ontleend aan de koloniale wereldgeschiedenis, in het algemeen met zorgvuldigheid is te werk gegaan, en dat de voor mij gemakkelijk controleerbare déraillementen, telkens wanneer de schrijver zich begeeft op het terrein van Indonesië, niet symptomatisch zijn voor het gehele werk. Toch geloof ik, dat voor iemand, die het gehele door de schrijver bestreken terrein van de koloniale sociologie en koloniale geschiedenis wil omvatten, thans nog geldt het ook voor de schrijver begrijpelijke spreekwoord: Qui trop embrasse, mal étreint. W.F.W. | |
Alfred von Martin, Geist und Gesellschaft. Frankfurt am Main, Verlag Josef Knecht, 1949.Von Martin's ‘Soziologie der Renaissance’ van 1932 [Engels in 1945] heeft nieuwe perspectieven geopend voor de studie der Renaissance, waarover Schulte Nordholt in zijn ‘Beeld der Renaissance’ van 1949 uitvoerig heeft geschreven. Een deel van de in deze bundel opgenomen verhandelingen beweegt zich om het thema dat in bovengenoemd boek is behandeld, o.a., ‘Bürgertum und Humanismus’ en ‘Der Renaissance-Humanismus als soziologisches Phänomen’; opstellen als ‘Soziologie der Kultur des Mittelalters’ en ‘Ausgänge des Mittelalters’ sluiten hierbij aan. De methodologie der sociologie en de stand der hedendaagse [d.w.z. vooroorlogse, voornamelijk Duitse] sociologie komen ook ter sprake. Schr. keert zich hier tegen het sociologisme: de absolute relativering en daarbij komende ‘ontmaskering’ van de ideologieën. Tegen de stempeling van de mens met het merk van de groep of van het groepsbewustzijn stelt hij de handhaving van de menselijke zelfstandigheid. Voor de schrijver typerend dunkt mij zijn verhandeling over Ernst Jünger als vertegenwoordiger van de ‘activistische élite van een jeugdgeneratie’. Jünger was een nationaal-socialist, die voor de hitlerse vorm minachting koesterde. Deze bewonderaar van soldatenheldendom, van techniek en massa, die de humaniteit als burgerlijke ideologie verachtte, heeft tenslotte de heilige als ideaal boven de held verkozen. De weg van het menselijke midden vindt een Duitser blijkbaar zelden. Von Martin is thans katholiek. Een figuur die hem zeer boeit is Jakob Burckhardt, getuige de twee boeken die hij geschreven heeft, een over B's religie en een over B. en Nietzsche en het opstel over B. als socioloog in deze bundel, die stellig lezenswaard is. O.N. | |
G. Zorab, Het opstandingsverhaal in het licht der parapsychologie [Deel VII van de Parapsychologische Bibliotheek]. 's Gravenhage, H.P. Leopolds Uitgevers Mij., 1949.Gesteld, dat de Evangeliën, de Handelingen der Apostelen, de getuigenissen van Paulus toereikende gronden leveren om aan te nemen, dat Jezus' verschijningen na zijn dood zich werkelijk aan zijn leerlingen en anderen hebben voorgedaan, dan kan de parapsychologie verklaarbaar maken, dat de discipelen overtuigd zijn geweest hun meester levend te hebben wedergezien. Bij het nagaan en vergelijken der beschikbare gegevens komt schr. tot de slotsom, dat de verschijningen zowel individueel als collectief zijn waargenomen en dat juist de schijnbare materialiteit een diepe indruk heeft teweeg gebracht. Schr. bespreekt ook de pathopsychologische theorie en die van de schijndood, die | |
[pagina 480]
| |
z.i. te kort schieten, maar die evenals de zijne voortgekomen zijn uit de behoefte aan een verklaring, nadat men met het miraculeuze had afgedaan. Hij meent, dat de parapsychologische hypothese thans de meest wetenschappelijke is. De mythologische verklaring is van andere orde, omdat zij de historiciteit der gegevens tot ontkennens toe betwijfelt. Wanneer schr. hoopt dat het resurrectie-probleem ook van theologische zijde ernstig onder de parapsychologische loupe zal worden genomen en dat nog een rijke oogst aan nieuwe gezichtspunten te verwachten is, dan vergeet hij m.i. te veel, dat de gegevens zelf te veel aanvechtbaar blijven. Het boek is er intussen niet minder belangwekkend om; interessant zijn ook de parallele gevallen, die hij beschrijft. Men moet het boek prijzen om de zorgvuldige afweging der gegevens, om de voorzichtigheid in het concluderen - schr. spreekt bij voorkeur van vermoedens - en om de moeite, die hij zich getroost heeft zich in de waarlijk niet geringe literatuur die hij vermeldt, te oriënteren. O.N. |