Prudens van Duyse en Ledeganck krijgen normaal de historische plaats die hun toekomt, na Bilderdijk en Tollens. De ‘idealist’ Van Beers van De Bestedeling of Begga eveneens, na Tollens en Nicolaas Beets. Terwijl de intimisten Antheunis, Frans de Cort en zelfs Dela Montagne waarschijnlijk meer bij De Génestet thuis horen.
Daar tegenover staat het geval Conscience. Als schrijver van historische romans slaat hij een goed figuur naast en voor Mevr. Bosboom-Toussaint, Oltmans of H.J. Schimmel; en als auteur van het omstreeks 1850 algemeen in de mode gekomen genre der dorpsnovelle heeft hij een betekenis die onze grenzen ver overschrijdt. Naast Rikke Tikke Tak, de Loteling en Baes Gansendonck verbleken de ongeveer gelijktijdig geschreven Betuwsche Novellen van J.J. Cremer en de kleinkunst van zijn navolgers.
Zoals, naast de te laat erkende oorspronkelijkheid van Gezelle, alle middelmatig vrome of humoristisch stichtelijke Hollandse predikanten met hun almanakken, albums en dichtbundels in het niet verzinken.
De invloed van De Nieuwe Gids op het tien jaar later opgerichte Vlaamse tijdschrift Van Nu en Straks wordt door niemand betwist, al was hij niet zo overwegend als weleens beweerd is geworden. Streuvels en Timmermans hebben belist Hollandse regionalisten als Herman de Man en Antoon Coolen beïnvloed, die beiden dichter bij de Vlamingen staan dan bij romanciers als Vestdijk en Bordewijk. Ook de poëzie van bezinning en verbeelding, naar Verwey's recept, heeft haar weg naar Vlaanderen gevonden, o.m. door persoonlijke medewerking van de generatie van 1910 [Bloem, Nijhoff, Roland Holst, Van Eyck, Greshoff] aan De Boomgaard, dat het orgaan was van Jan van Nijlen en zijn vrienden wier normale ontwikkeling door de eerste wereldoorlog werd geremd.
Dat het litterair expressionisme van Duitse oorsprong over Vlaanderen naar Holland is overgewaaid, staat eveneens vast. Ambrosia, wat vloeit mij aan? of Mijn kleine, kleine Annabel van Engelman, zijn jonger dan Van Ostayen's Melopee en zijn overige muzikale incantaties. Ruimte [1920] is De Vrije Bladen van Slauerhoff, Marsman en Ter Braak voor geweest [1924], terwijl het tijdschrift Forum met zijn dubbele redactie gedurende twee jaar de wederzijdse invloed als belichaamd heeft van Richard Minne of Van Nijlen op Greshoff of Du Perron, en omgekeerd.
Een taak voor de historicus is het om dergelijke wisselwerkingen na te gaan, en het belang van een synchronische behandeling hoeft in dit verband niet meer onderstreept. Ook de plastische kunsten, de architectuur en zelfs de binnenhuiskunst komen daarbij soms te pas: wij denken aan de manier waarop de nieuwe zakelijkheid uit het buitenland is overgewaaid. Er wachten ons overigens verrassende, ons inzicht verrijkende parallelen bij een dusdanige werkwijze. Zo vergelijkt Stuiveling Albrecht