De Nieuwe Stem. Jaargang 5
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |
H. de la Fontaine Verwey
| |
[pagina 418]
| |
ons de voornaamste bron blijven de uitvoerige, consciëntieuse, met evenveel sympathie als critische zin bewerkte colleges van Monod, die intussen niet verder reiken dan 1852 en na zijn dood door Henri Hauser persklaar gemaakt zijnGa naar voetnoot1. De biografie van Michelet moet nog geschreven worden. De vluchtige schets, die hier volgt, moge een indruk geven van de rijke stof, die grotendeels nog op een bewerker wacht. | |
I‘Ik ben opgegroeid als een grashalm zonder zon tussen twee Parijse straatstenen, maar als een, die zijn sap bewaard heeft, evenals het Alpengras.’ Zo tekent Michelet zichzelf: een Parijzenaar, die de band met de provincie, ‘la petite patrie’, niet verloren heeft. De Michelets komen uit Laon, in Picardië, een geslacht van handwerkslieden en musici. De grootvader was organist, de vader zou geestelijke worden, niet omdat hij daartoe enige roeping gevoelde, maar omdat de bisschop van Laon, een natuurlijke zoon van Lodewijk XV, jong, rijk en elegant, plezier had in de vrolijke jongeman en hem kanunnik wilde maken. Maar de revolutie vaagde de bisschop en zijn kanunniken weg en Michelets vader kwam in Parijs terecht als boekdrukker. Volbloed Voltairiaan en levendig van aard, beleefde hij met hartstocht het grote avontuur van de revolutie. De moeder kwam uit de Ardennen, het land waar, zoals Michelet het uitdrukt, Frankrijk eindigt en ‘les Allemagnes’ beginnen. Zijn leven lang zal hij trots blijven op zijn boerse afkomst en ontzag voelen voor de grote, streng-katholieke familie met de hiërarchie van ooms en, vooral, autoritaire tantes. Jules werd geboren in 1798 in de rue du Marais in een voormalige kapel, die zijn vader tot drukkerij ingericht had. Er ligt enige symboliek in die eigenaardige geboorteplaats en Michelet moet eraan gedacht hebben, toen hij later zeide, dat een drukkerij voor hem een tempel was. Vader Michelet was overtuigd, dat de revolutie een bloeitijd voor boeken en kranten had ingeluid, maar al spoedig zorgt de Napoleontische censuur er voor, dat hij slechts speelkaarten en keizerlijke decreten mag drukken. De drukkerij verloopt: de vader blijft kinderlijk optimist, de moeder verzuurt in de zorgen, Jules, enig kind gebleven, moet van zijn zesde jaar af aan de zetkast staan. Armoede en broodsgebrek doen hun intrede, maar | |
[pagina 419]
| |
verhinderen niet, dat de ouders de begaafdheid van hun zoon opmerken De jongen moet leren; de families uit Laon en de Ardennen springen bij Zo gaat Jules naar het gymnasium en een nieuwe wereld opent zich voo hem: de strenge vormen der klassieken houden hem geboeid; Vergiliu kent hij van buiten en zijn leven lang zal hij de dichter blijven vereren. In een ogenblik van wanhoop ontdekt hij het zachte schijnsel van de Imitatio. Een omineuse schok krijgt zijn kinderlijke verbeelding, als hij het Musée des Grands-Augustins bezoekt, waar het beeldhouwwerk en de bouwfragmenten van in de revolutie geschonden kerken en kloosters bijeengebracht zijn: de fee Historie heeft hem aangeraakt. 1811, 1812, de rampen volgen elkaar op: de drukkerij moet gesloten worden, de vader raakt wegens schulden in de gevangenis, de moeder sterft, de jonge Jules, steeds de eerste van zijn klasse, bezwijkt haast onder de dagelijkse plagerijen van zijn medescholieren. Op een ogenblik, als alles hem dreigt te ontzinken, vermant hij zich. Ziehier de bekende plaats uit het dagboek: ‘Je me rappelle que dans ce malheur accompli, privations du présent, craintes de l'avenir, l'ennemi étant à deux pas [het is in het jaar 1814] et mes ennemis [de schoolkameraden] se moquant de moi tous les jours, un jour, un je udi matin, je me ramassai sur moi-même: sans feu [la neige couvra it tout], ne sachant pas trop si le pain viendrait, tout semblant finir en moi - j'eus en moi, sans nul mélange d'espérance religieuse, un pur sentiment stoïcien, - je frappai de ma main crevée par le froid sur ma table de chêne, et je sentis une joie virile de jeunesse et d'avenir.’ Met de dood van de moeder verdwijnt het ouderlijk huis. De vader, vrolijk en beminnelijk onder alle omstandigheden, maakt kennis met een dokter, gewezen geestelijke, die een wonderlijk etablissement exploiteert, dat het midden houdt tussen een pension en een zenuwinrichting, waar geruïneerde aristocraten en ander wrakhout van het ancien régime een toevlucht vindt. Vader Michelet wordt administrateur van het huis en presideert de table d'hôte, waar hoofse manieren in ere gehouden worden. De zoon, verlegen, trotse jongeman, installeert zich met zijn boeken temidden van het wonderlijk gezelschap van douairières en zonderlingen, dat hij zich later herinneren zal, als hij het ancien régime beschrijft. Jules werkt als een bezetene. Beladen met prijzen gaat hij naar de Sorbonne en promoveert op zijn twintigste jaar op een proefschrift over Plutarchus. Kort daarop krijgt hij een bescheiden baantje, dat hem ruim tijd laat voor eigen studie. In het huis van de dokter woont een eenzaam, ziekelijk meisje, Pauline Rousseau, getyranniseerd door haar moeder, een gewezen operazangeres, wier enige roem het is met een baron getrouwd te zijn geweest. Pauline hecht zich aan de jonge geleerde, maar aan trouwen kunnen zij niet denken: de tantes in de Ardennen | |
[pagina 420]
| |
spreken hun veto uit. Als de dokter gestorven en het pension opgeheven is, vindt vader Michelet een landhuisje buiten de stad, waar Pauline met haar moeder bij vader en zoon intrekken. Ook Michelets boezemvriend komt daar wonen, de student Poinsot. Verbonden door een romantische vriendschap, lezen, wandelen en redeneren de beide jongelingen eindeloos met elkaar. Afgestoten door het kille liberalisme, voelen zij zich aangetrokken door het warmer klimaat van het katholicisme en Michelet laat zich dopen. Poinsot, een teringlijder, sterft spoedig en zijn dood, die Michelet diep treft, is voor de laatste een reden om zich met verdubbelde ijver op de studie toe te leggen. Hij staat voor het leven, hij wil iets bereiken en weet, dat het hem lukken zal. ‘Je sus avant l'heure ce que c'était que souffrir et vouloir, non le vain désir, mais la volonté par le travail. L'avenir n'est pas chose faite qu'il faille attendre; il faut le créer soi-même,’ schrijft hij in zijn dagboek. In 1824 begint Michelet zijn toekomst te scheppen: hij trouwt met Pauline en hij kiest zich een leermeester. Het huwelijk is nauwelijks een verandering, maar de regularisatie van een lang bestaande verhouding. Na lange onderhandelingen hebben, onder de drang van de omstandigheden, de tantes in de Ardennen eindelijk toegestemd. Belangrijker is de keuze van de leermeester. Michelet ontdekt Vico, de in zijn tijd, het begin van de achttiende eeuw, en nog lang daarna vergeten Napolitaanse filosoof, de schrijver van de Principii di scienza nuova, de eerste, die mythen, volksoverleveringen, oude rechts- en taalvormen als historische bronnen beschouwde bij zijn poging om wetten te vinden voor de ontwikkeling van de menselijke beschaving. Het was meer dan een gelukkig toeval, dat de jonge Michelet de werken van deze grondlegger van de geschiedenisfilosofie in handen speelde. Met hartstocht werpt Michelet zich op Vico, hij vertaalt zijn werk en commentarieert het in zijn eerste boek Les principes philosophiques de l'histoire [1824-'26], waarvan tien jaar later een uitgebreider uitgave verschijnt [1836]. Hij wordt Vico's leerling en zal de enige blijven, totdat in onze tijd Benedetto Croce zich op hem gaat beroepen. Michelet blijft Vico trouw, ook als voor hem, vooral na zijn Duitse reis, het licht van de Duitse wijsbegeerte en van Herders geschiedenisfilosofie opgegaan is. Hoe sterk Duitsland hem ook trekt, hij laat zich niet meesleuren: ‘je suis né de Virgile et de Vico’ is zijn deviesGa naar voetnoot1. | |
IIMichelet begint zijn wetenschappelijke carrière. Hij mikt hoog en weet, dat hij geduld moet hebben. De steun van de universiteit kan hij niet | |
[pagina 421]
| |
missen. Katholieke invloeden heersen daar, liberalen worden niet geduld. Michelet heeft niets tegen het katholicisme en de universiteit accepteert hem. Hij wordt leeraar aan het Collège Sainte-Barbe en schrijft schoolboeken: zijn Précis de l'histoire moderne [1828] is een model. Een model is ook zijn studieus leven: om vier uur 's morgens staat hij op, gewekt door zijn vader, die dan weer naar bed gaat, en begint zijn studie, die tot negen uur 's avonds duurt, onderbroken door zijn lessen. Door niets laat hij zich storen, noch door de talrijke leerlingen, die hij in huis heeft, noch door zijn gezin, dat twee kinderen telt. Weldra wordt hij benoemd aan de Ecole Normale: het lesgeven kost hem niet de minste moeite en zijn brillant, boeiend onderwijs maakt op zijn leerlingen een onuitwisbare indruk. In 1827 raakt hij overwerkt, ‘aveuglé de travail’ als hij is, maar zijn taaie wil overwint en hij werkt verder. Men roept hem aan het hof der Bourbons om de vorstenkinderen les te geven, hetgeen hem een ruime bijverdienste bezorgt. In 1829 maakt hij zijn eerste reis naar ItaliëGa naar voetnoot1 en onder de indruk daarvan schrijft hij het eerste deel van zijn Histoire romaine, waarin de wijsheid van Vico op persoonlijke wijze verwerkt is met de stoute hypothesen van de Duitser Niebuhr. Het boek getuigt van groot talent. Flaubert zou eruit putten voor zijn Salammbo en het zou Guiglelmo Ferrero inspireren tot het schrijven van zijn grote werk. 1830: het wordt onrustig in Frankrijk. Michelet interesseert zich niet voor politiek, de geruchten van de straat dringen niet door tot zijn studeerkamer; politici zijn, in zijn ogen, hoogst onbelangrijke lieden. Als de Juli-revolutie uitbreekt, lijkt het een ogenblik of Michelets positie bedreigd wordt. Is hij niet de dienaar der Bourbons? Het valt mee: dank zij de protectie van Guizot wordt Michelet nu huisleraar van de dochter van Louis Philippe. Dat de burger-koning hem wat schrieler betaalt dan de legitieme Bourbons, mag niet hinderen, want tegelijkertijd ziet hij zich benoemd tot conservator aan de nationale archieven, waar hij naar hartelust kan grasduinen in onuitgegeven historiebronnen. Uiterlijk deerde de Juli-revolutie hem dus niet, maar innerlijk? Later, toen er een grote ommekeer in zijn leven en denken gekomen was, heeft hij 1830 aangewezen als het beslissend moment: door de Juli-revolutie waren hem de ogen geopend, hij wilde de geschiedenis zien als ‘un éternel Juillet’. Hierin ligt [Monod heeft het bewezen] een vertekening: de revolutie maakte diepe indruk op hem, maar hij hield het hoofd koel. Het kleine boekje, dat hij toen schreef, de beroemde Introduction à l'histoire universelle [1831], legt daar getuigenis van af. Grondslag van dat boekje | |
[pagina 422]
| |
is de visie van de geschiedenis als de strijd van de vrijheid tegen de fataliteit, de strijd tegen het fatalisme van de natuur, in al zijn vormen: ras, geografie, godsdienst, ideologie. Alle beschavingen, alle volken worden met enkele grote trekken gekarakteriseerd, met een weids gebaar en een brille, die duizelen doet. Drie volken hebben het gevaar van het Aziatisch pantheïsme bezworen: Juda bracht de idee van één God, Italië in de oude, en Frankrijk in de nieuwe geschiedenis, brengen recht en rechtvaardigheid. Het einde is een hymne op Frankrijk. Uit de noten blijkt, waartegen de schrijver zich eigenlijk richt: tegen het Saint-Simonisme, dat als industrieel pantheïsme gebrandmerkt wordt, en tegen de Duitse wijsbegeerte, aan welke eveneens pantheïsme aangewreven wordt en die in de vorm van het stelsel van Victor Cousin in Frankrijk binnengedrongen was. In dit kleine, met vuur geschreven, maar streng gecomponeerde boekje ligt in nuce de schat van Michelets wijsheid besloten. Het verdient ten volle de onlangs verschenen herdruk door de zorgen van Lucien Febvre, die het van een boeiende inleiding voorzagGa naar voetnoot1. Na deze uitstap keert Michelet terug tot de oude beschaving. Hij werkt verder aan zijn vertalingen en interpretaties van Vico en in deze zelfde periode verdiept hij zich in het werk van Jacob Grimm. Diens Rechtsalterthümer hebben zijn geestdrift gewekt en wat Grimm voor Duitsland deed, wil hij voor Frankrijk ondernemen. Als kader kiest hij de juridische biografie van de mens: voor alle gebeurtenissen in het menselijk leven, van de geboorte tot de dood, worden de toepasselijke formuleringen en gebruiken uit het oude Franse recht bijeengezocht en telkens vergeleken met het door Grimm verzamelde materiaal. Het in 1832 begonnen boek verschijnt vijf jaar later onder de titel Les origines du droit français, met een prachtige inleiding, waarin het wezen van de menselijke cultuur gepeild wordt: ‘Voilà le malaise universel, la sublime tristesse du monde. Homme, nature, toute existence est travaillée d'un infini captif, qui veut se révéler par la génération, par l'action, par l'art, qui fait et défait ses symboles, languissant tout à tour de créer et de mourir.’ In 1832 ziet het tweede deel van de Histoire romaine het licht, dat Hannibal, Sylla en Caesar behandelt. Het derde deel bleef ongeschreven: de geschiedenis van de keizers interesseert Michelet niet. Van de studie van de oude geschiedenis van Italië stapt hij over naar de oorsprongen van zijn eigen land, en hij begint aan de voorbereiding van zijn opus magnum, zijn Histoire de France. In hetzelfde jaar 1832 schrijft hij het boek, dat het afscheid betekent van zijn Germaanse studies, de Mémoires de Luther. Al lang hield de figuur van de hervormer hem geboeid. In dit boek, naar de vorm een reeks van vertalingen uit Luthers werken verbonden door een levensbeschrijving, | |
[pagina 423]
| |
wordt gepoogd te verklaren, hoe het mogelijk is, dat Luther een bevrijder van de menselijke geest was en desondanks eveneens een bevorderaar van het fatalismeGa naar voetnoot1. 1833 is het jaar, dat de eerste twee delen van de Histoire de France het licht zien. Anders dan de volgende delen sluiten zij in bouw en methode aan bij de klassieke vorm van de Histoire romaine. Het tweede deel opent met een glorieuze ouverture, het beroemde Tableau de la France. Voor het eerst wordt een geschiedenis van Frankrijk begonnen met een beschrijving van het land, waarin verband gelegd wordt tussen mens, bodem en milieu. Wat Michelet geeft, is sociale geografie en psychologie avant la lettre. De politieke geschiedenis laat hij aan de kroniekschrijvers over; wat hij wil, is cultuurgeschiedenis. Niet de historie van de staat houdt hem bezig, maar die van het volk, van zijn volk, het Franse, dat hij ziet als een persoon. Het moge waar zijn, dat de stoutmoedige, vluchtig op het papier geworpen thesen en hypothesen van het Tableau niet tegen de latere kritiek bestand gebleven zijn, niettemin zal het blijven, niet alleen als een gaaf kunstwerk, maar ook als een geniale greep, die bevruchtend gewerkt heeftGa naar voetnoot2. Het jaar 1838 vormt een hoogtepunt in Michelets carrière. Het beroemde Collège de France roept hem en op zijn openingscollege verdringt zich ‘tout Paris’ om de grote historicus, de schitterende redenaar, de opvoeder van de prinsessen, te horen. Niemand twijfelt eraan of Michelet is een behoeder van de vaderlandse traditie en een steunpilaar van de christelijke godsdienst. Maar door het gebouw van de wetenschap van de conservatieve historicus loopt een verborgen scheur, die spoedig aan het licht zal komen. | |
IIIEr komt een ommekeer in Michelets leven, een ommekeer, die nauw samenhangt met zijn persoonlijkheid en particuliere omstandigheden, maar evenzeer met de tijd. Het zaad van de Juli-revolutie gaat ontkiemen; steeds meer bekende figuren ziet men overgaan naar het revolutionaire kamp. Als wij het onuitgegeven dagboek kenden, zouden wij misschien iets meer weten over de verandering, die in Michelet plaats grijpt. In 1839 sterft Pauline, zijn vrouw. Weinig ontwikkeld en ziekelijk als zij was, had hij haar in de koorts van zijn wetenschappelijk werk wel eens vergeten. Haar dood doet hem opschrikken: hij beseft tekort geschoten | |
[pagina 424]
| |
te zijn. ‘Qu'est-elle devenue, cette malheureuse partie de moi-même, tandis que l'autre errait dans la science et la passion? Ce pauvre moi qui meurt aujourd'hui, je l'avais réduit à n'être que mon moi sensuel...’ Ondertussen beschrijft hij, in het vierde deel van zijn grote werk, het Frankrijk van de 15e eeuw en het lijkt wel of hij zich aangetrokken voelt door het wrede, sadistische, macabere van die periode. Zijn stijl verliest de klassieke beheersing en wordt driftiger, nerveuzer. In het weduwnaarschap kan hij zich niet schikken; hij loopt vrouwen uit het volk na, die hij aanduidt met schilderachtige namen: Barbara, Rustica. Dan opeens wordt hij gegrepen door een romantische, zuiver spirituele liefde. Een van zijn leerlingen, Alfred Dumesnil, brengt zijn moeder mee naar Michelets college. Ze maken kennis en het vreemde gevolg is, dat Mme. Dumesnil, wier echtgenoot in de provincie woont, met haar zoon bij Michelet en zijn beide kinderen komt inwonen. Het huis wordt nu een centrum van gezelligheid. Aan het ziekbed van Mme. Dumesnil, door haar geïnspireerd, schrijft Michelet zijn Jeanne d'Arc, een klein epos van heiligheid en zuiverheid in de verdorven tijd, die hij in zijn vijfde deel te beschrijven heeftGa naar voetnoot1. Tezelfdertijd behandelt hij op zijn college de renaissance en raakt geheel vervuld van die schitterende opbloei van de menselijke geest; de middeleeuwen, die tevoren zijn grote bewondering hadden, gaat hij nu als een duistere nacht zienGa naar voetnoot2. Hoe kort duurt die heldere muziek! Mme. Dumesnil sterft en Michelet moet ervaren, dat de priester hem van het sterfbed van zijn vriendin verdringt. Diepe smart spreekt er uit het dagboek [Monod heeft dit gedeelte gepubliceerd]: ‘Où suis-je donc moi-même, dans cette maison veuve et vide? Je me cherche, je n'y suis plus...’ Weer is Michelet alleen en weer komt [het zijn de woorden uit zijn dagboek], nu de witte engel verdwenen is, de zwarte engel. Weldra moet de dochter ontdekken, dat haar vader een liaison met de dienstbode heeft, en er ontstaat een schandaal in het gezin. Onderwijl werkt hij voor het zesde deel aan de tijd van Lodewijk XI. De politieke geschiedenis interesseert hem zo weinig. De renaissance heeft hem de ogen geopend voor de moderne geschiedenis en deze stelt hem voor allerlei problemen die hij totdusver van zich afgeschoven heeft. En dat niet alleen. In Frankrijk is de grote strijd ontbrand tussen kerk en universiteit. Drie van Michelets beste vrienden bekeren zich en worden | |
[pagina 425]
| |
vurig katholiek. Michelet weet, dat hij hen niet volgen kan. Merkwaardige samenloop: twee van hen sterven plotseling. Tot een hooggeplaatst geestelijke zegt hij: ‘We kunnen elkaar de hand geven; er is slechts een slootje tussen ons, maar dat slootje is diep, het reikt tot het middelpunt van de wereld...’ Zal hij zich afzijdig houden in de strijd, een voorzichtige houding aannemen, zoals Tocqueville, zoals Fustel de Coulanges en Cournot, die zich, ver van het strijdgewoel, aan hun studie wijden? Michelet heeft er noch het temperament noch het geduld voor. Het devies van de Bourgondische hertogen ‘J'ai hâte’ is het zijne. Zijn vriend en collega aan het Collège de France, Edgar Quinet, kiest partij: openlijk verklaart hij zich tegen de kerk en gaat heftig polemiseren van zijn katheder. Aan hetzelfde Collège de France begint de Poolse dichter en profeet Mickiewicz zijn meeslepende improvisaties. Dan overwint Michelet zijn aarzeling: hij zal worden ‘un autre homme, et d'avenir’, schrijft hij in zijn dagboek; zijn programma is ‘combattre et écrire.’ ‘L'action, voilà le seul consolateur.’ Plotseling [in April 1843] zegt hij zijn lessen aan het hof af, hij onderbreekt zijn colleges over het leven in de middeleeuwen en improviseert een nieuw college over, d.w.z. tegen de Jezuïeten. Merkwaardige metamorfose: de conservatieve historicus is een militant republikein, de romantische ziener van de middeleeuwen een vrijdenker van de renaissance geworden, de flirtation met het katholicisme [het woord is van André MonglondGa naar voetnoot1] is omgeslagen in een virulent anticlericalisme. | |
IVDe drie ‘anabaptisten’ van het Collège de France, zoals Daniel Halévy hen noemt, Quinet, Mickiewicz en Michelet zijn beroemd geworden; een marmeren plaat herinnert nog aan hun optreden. Van hun katheders maken zij tribunes, men vecht om plaatsen op hun colleges; incidenten, ernstige en komische, blijven niet uit, het Quartier latin is in opwinding en tevergeefs tracht de overheid deze balsturige professoren in het gareel te krijgen. Mickiewicz is de grootste: geniaal dichter, schildert hij met bezielend woord de Slavische litteratuur, die eens komen zal; profetisch klinkt zijn roep om een messias. Voor 't eerst wordt de stem van het Slavisch genie in West-Europa gehoord. De meeslepende improvisaties van de Pool maken de diepste indruk op Michelet, als deze in 1843 de colleges begint, waaruit zijn boek Le peuple ontstaan zal. Voor het eerst houdt hij zich bezig met de problemen van de eigen tijd. De tegenwoordige toestand van het volk vergelijkt hij met die van vroeger en vraagt zich af: zijn de mensen gelukkiger, vrijer? is er vooruitgang te | |
[pagina 426]
| |
bespeuren? Het antwoord luidt negatief: de moderne wereld is één slavernij. De mens is de slaaf van mecanismen door hemzelf gemaakt. Vico had dit reeds voorzien, toen hij leerde, dat de mens, losgeslagen van de mythische krachten, ten prooi valt aan een nieuwe barbarij, erger dan de vroegere naarmate deze intelligenter is. ‘Nous avons perdu nos dieux... Nul secours pour accomplir le passage d'un monde à l'autre. Un abîme à franchir’. Europa staat voor een catastrophe, tenzij een nieuw geloof gevonden wordt. Daar klinkt de profetische roep van Mickiewicz, die de komst van de messias, de verlosser aankondigt. Het profetenwoord lokt Michelet, maar, zoals hij eens weerstand geboden had aan de sirenenzang van de Duitse filosofie, zo verzet hij zich nu tegen het Slavische messianisme. Hij weet, dat de geschiedenis niet het werk is van individuen, van grote mannen, maar van de massa's, van de logica van het collectieve leven. Openlijk getuigt hij niets te verwachten van een réveil van het christendom los van de kerk, waarvan Mickiewicz droomt. Slechts een samenvatting van de historische ervaring [wij zouden zeggen: van het humanisme] kan de mensheid redden. Dit alles tracht hij te zeggen in zijn boek Le peuple [verschenen in 1846]Ga naar voetnoot1, dat hij opdraagt aan zijn medestrijder Quinet met de woorden: ‘Ce livre est plus qu'un livre, c'est moi-même. Voilà pourquoi il vous appartient. C'est moi et c'est vous, mon ami, si j'ose dire.’ Romantisch van vorm, klassiek van inhoud, blijft het in zijn conclusie vaag: er rammelt iets. Er rammelt ook iets in Michelets huiselijk leven. Zijn dochter Adèle trouwt met Alfred Dumesnil en verlaat het ouderlijk huis. Van de zoon Charles komt niets terecht; hij gaat tegronde, ondanks de toegewijde zorgen van de vader. Het enige wat Michelet blijft is zijn eigen vader, de blijmoedige boekdrukker uit de revolutie, die hem nog steeds iedere morgen om vier uur wekt en hem voorleest, als zijn ogen niet meer kunnen. Wat schrijft hij? Met zijn grote werk is hij nu aan het begin van de 16e eeuw aangeland. De renaissance, zoals Michelet deze ziet, is de in de kiem gesmoorde geboorte van de nieuwe tijd, waarop een periode van reactie volgt, tot in de 18e eeuw de menselijke geest voorgoed zijn kluisters verbreekt. Is het wonder, dat hij, nu hij partij gekozen en kleur bekend heeft, haast krijgt om de dageraad van zijn eigen tijd te beschrijven? Daarom springt hij de 16e, 17e en het grootste deel van de 18e eeuw over en werpt zich op de revolutie. Hoe dikwijls is deze al voor hem beschreven, maar steeds vanuit een bepaald standpunt, met een | |
[pagina 427]
| |
bepaalde held of groep als middelpunt. Michelets helden zullen niet de leiders zijn, maar het volk; de ooggetuigen heeft hij nog om zich heen, zijn vader en zijn tijdgenoten, de familie in Laon en de Ardennen. Nooit is Michelet meer geïnspireerd geweest. Hoe moeten wij zijn revolutiewerk noemen: geschiedverhaal, herinneringen, litteratuur? Treffend heeft Daniel Halévy het getypeerd: ‘Avec Michelet nous voyons, entendons, touchons, respirons les odeurs. Sa sensualité nourrit son style, son éloquence crée une illusion, un vertige, crée l'impression, si rare, du contact...’ Terwijl hij de inneming van de Bastille beschrijft, sterft zijn vader, die de gebeurtenis meegemaakt had. Hoe diep ook onder de indruk, gunt Michelet zich nauwelijks tijd voor zijn smart en neemt een oude oom in huis, die het feest van de Federatie bijgewoond had. In 1847 verschijnen de eerste twee delen van de Histoire de la révolution française [er zullen er nog vier volgen] met een voorrede, waarin de schrijver expressis verbis met het christendom breekt en humanistische stellingen poneertGa naar voetnoot1. Maar: was hij diep in zichzelf wel overtuigd, dat hij nu de weg gevonden had? In zijn dagboek schrijft hij: ‘Comment la nature revient-elle obstinément me faire redescendre à l'individualité? Quelle est la voie? Avant toute idée, élargir le coeur, faire vouloir la fraternité.’ Aan zijn vriend Quinet schrijft hij: ‘Je vous remercie de votre fixeté.’ Hoe onzeker was hij zelf! Februari 1848: Parijs, Frankrijk geeft het sein voor geheel Europa. Lamartine, Georges Sand en zovele anderen, aarzelen geen ogenblik en kiezen partij voor de opstand. Michelet, evenals Quinet in Januari afgezet als hoogleraar aan het Collège de France, keert terug. Wat zal hij doen? Niets. De candidaturen voor de voorlopige regering, die hem aangeboden worden, weigert hij. Hij blijft in zijn studeerkamer, schrijft niet, maar verzamelt stof voor de geschiedenis van de Terreur. De bloedige keer in de revolutie, die hij te schilderen heeft, ontneemt hem alle hoop op de zegenrijke gevolgen van de revolutie, die zich onder zijn ogen afspeelt. Te goed kent hij ‘la triste et sauvage histoire des hommes’, hij weet, dat beschavingen sterfelijk zijn, en bitter merkt hij op nog nooit gehoord te hebben van een vrede, die langer duurt dan dertig jaar. Zijn blik is meedogenloos scherp, maar in zijn hart kan de hoop niet sterven. Is opvoeding niet het enige middel om een catastrofe te voorkomen? | |
[pagina 428]
| |
De gebeurtenissen jagen voort: arbeiders en burgers gaan twee kampen vormen. Juni 1848: de strijd duurt drie dagen en eindigt in een bloedbad. Michelet schrijft in zijn dagboek drie simpele woorden: Excidat ille dies [mocht die dag geschrapt worden]. Tot een vriend zegt hij: ‘mijn boek Le peuple zou ik nu niet meer kunnen schrijven.’ | |
VMichelet is nu vijftig jaar, alleen, zonder vrouw, zijn kinderen hebben het huis verlaten. Hij is als een apostel, die twijfelt aan de heilsboodschap. Dan gebeurt er een wonder. In 1848, juist als hij afgezet is, ontvangt hij een brief uit Wenen. De schrijfster is Athénaïs Mialaret, een 20-jarige française, wees, gouvernante bij prins Cantacuzène. Zij heeft Michelets boek Le prêtre, la femme et la famille gelezen en, onder de indruk daarvan, vraagt zij of de schrijver haar geestelijke leidsman worden wil. Michelet antwoordt [hij beantwoordt alle brieven, die hij ontvangt], eerst koel en dan, als het jonge meisje zich schijnt terug te trekken, wat vuriger. Onderwijl geeft de revolutie in Parijs en Wenen stof tot uitvoeriger brieven. Een paar maanden later kondigt zij aan naar Parijs te zullen komen en opeens staat zij voor hem. ‘Ma première impression fut de saississement’, schrijft hij. Mlle. Mialaret is jong, mooi, energiek. In dit kind vindt hij alles wat hem ontbrak: de tederheid, die hij tevergeefs gezocht had, de energie, die hem begaf. Drie weken later zijn ze verloofd. Haar familie beweegt hemel en aarde om de onberaden stap ongedaan te maken; zijn kinderen verweren zich tegen de indringster. Maar Athénaïs is sterk. ‘Enfant, une puissance redoutable est en toi’, schrijft hij. Op 12 Maart 1849 trouwen zij. Een jaar later wordt een kind geboren, dat na enkele weken overlijdt. De vruchten van dit huwelijk zullen papieren kinderen zijn. Athénaïs is een geboren ‘femme de lettres’. Zij neemt het werk van haar man in handen, maakt het persklaar en schroomt niet bij te werken of te veranderen. Ook wil zij haar echtgenoot isoleren van zijn vrienden en collega's en slaagt daarin wonderwel. In een landhuisje buiten Nantes schrijft hij de geschiedenis van het Schrikbewind. Niets wil hij verzwijgen: ‘J'ignorais jusqu'ici la nature humaine. L'autopsie complète en a été faite alors, dans un sublime horrible.’ Ondertussen is Michelet in 1851 afgezet als hoogleraar aan het Collège de France en, daar hij weigert de eed af te leggen, verliest hij in het volgend jaar zijn positie aan de Archieven. Als in December 1852 Napoleon III zich tot keizer uitroept, legt Michelet zijn pen neer. Dat is bij hem een hoogst bedenkelijk teken. In Frankrijk kan hij het niet meer uithouden, hij snakt naar frisse lucht. Zijn vrouw brengt hem naar zijn geliefd Italië, naar de Ligurische kust. Het echtpaar woont in Nervi in armelijke om- | |
[pagina 429]
| |
standigheden. Michelet schrijft niet, hij kijkt naar de zee, naar de sterren, naar een hagedis. ‘De la misère de mon univers à Nervi à celle de l'Italie, et de là à celle du monde qui souffre, attend et halète, j'étendis mon horizon et aussi ma patience. Et non seulement je supportai ma souffrance, mais je l'acceptai de coeur comme la révélation douce encore des maux de la multitude infinie, comme ma part bien petite dans l'immense malheur fraternel.’ Drie maanden later keert hij genezen terug naar zijn land. Evenals Frankrijk heeft hij een dictator gevonden. Onder de heerschappij van Athénaïs Mialaret begint nu een reeks publicaties van zijn schrijftafel te stromen: de ontbrekende delen van de Histoire de France, daarnaast en -tussendoor een geheel nieuw genre, poëtische natuurbeschrijvingen, afgewisseld door betogen van sociaal-paedagogische strekking. Met zijn Histoire de France was hij voor het begin van de 16e eeuw blijven staan. In 1855 verschijnt het deel over de renaissance, dat begint met een brillante inleiding, sprankelend van licht en kleur, [samenvatting van zijn colleges van 1839 tot 1841], waaraan Burckhardt de beroemde formule van de ontdekking van de wereld en de mens ontlenen zal om deze met een inhoud van eigen geest, de vrucht van eigen onderzoek te vullenGa naar voetnoot1. Voor de periode, die de renaissance van de revolutie scheidt, de eeuwen van de absolute monarchie, voelt Michelet weinig, maar nu hij zich over het Frankrijk, waarin hij leeft, geen illusies meer maakt, zet hij zijn scrupules opzij en begint een formidabele beeldenstorm: drie eeuwen en tien koningen worden afgemaakt. Is het een historicus of een pamfletschrijver, die hier aan de gang is? ‘Wat zullen Rabelais en Voltaire in hun graf gelachen hebben’ roept hij uit, ‘de gecrepeerde goden en de koningen zonder troon zijn ontmaskerd. Weg is die weeë conventionele geschiedenis. Een strenge sectie laat zien wat deze regering van cadavers waard is.’ In zijn ogen wordt de geschiedenis van Frankrijk die van Lodewijk XIV en diens geschiedenis is die van zijn fistel... Waar is het volk gebleven, dat hij altijd en overal zocht? Ter afwisseling van deze al te hartige spijs schrijft hij boeken over de natuur. In L'oiseau [1856], L'insecte [1857], in La mer [1861], verdiept hij zich in de mysteriën van de natuur, geeft lyrische beschrijvingen van een pantheïstische inspiratie. Maar: had Michelet in zijn Introduction à l'histoire universelle het pantheïsme niet bestreden, evenals hij dit, zoals nog blijken zal, in zijn later werk zal doen? De verklaring van deze antinomie is niet | |
[pagina 430]
| |
moeilijk. Als hij deze werken dicht [want het zijn prachtige gedichten], zit Athénaïs aan zijn tafel, zij inspireert hem, verzamelt het materiaal, schrijft soms mee. ‘Rêverie de femme’ zegt hij in een van zijn voorreden, ‘pourquoi pas?’ Maar er komen tekenen, dat de vrijheidslievende geest van Michelet zich ook van deze fataliteit gaat emanciperen. De moralist, die hij steeds geweest is, gaat zich roeren, ondanks zijn pessimisme. In deze jaren raakt hij bevriend met Proudhon, in menig opzicht een geestverwant, maar een sterker en soberder geest dan de bewegelijke, nerveuze MicheletGa naar voetnoot1. Gegrepen door Proudhons verhandeling over het huwelijk [in het laatste deel van La justice dans la révolution et dans l'église] werpt Michelet zich op sociaal-ethische problemen en schrijft achtereenvolgens L'amour [1859], La femme [1860] en in dezelfde trant La sorcière [1862], waarin hij zijn anticlericale, humanistische idealen uiteenzet. Wonderlijke boeken, die gretig gelezen worden, minder om de moralistische strekking dan wel om de erotische details, waarin de exuberante, sensuele grijsaard niet nalaten kan zich te verdiepenGa naar voetnoot2. In 1863 geeft Ernest Renan zijn Vie de Jésus in het licht. Michelet stoot zich aan de dubbelzinnigheid van dit boek: is het christelijk, is het anti-christelijk? De oude militant ergert zich over de jonge dilettant en zijn ergernis geeft hem de kracht om het boek te schrijven, waarvan hij zijn leven lang gedroomd heeft: de geschiedenis van de vrijwording van de menselijke geest door alle beschavingen heen. ‘L'Humanité dépose incessammant son âme en une Bible commune. Chaque grand peuple y écrit son verset.’ Zo begint het merkwaardige boek, La bible de l'humanité, dat in 1864 al verschijnt en dat, in tegenstelling met de andere geschriften van Michelet, even onbekend zal blijven als Renans Vie de Jésus vermaardheid verwierfGa naar voetnoot3. Een groots boek, althans het eerste deel. Met machtige penseelstreken worden de beschavingsperioden van de ‘volken van het licht’ geschilderd: Indië, oneindig, vaag, overheerst door het pantheïsme; Perzië, de strijd tussen goed en kwaad met de mens daartussen geplaatst; Griekenland: Prometheus rooft het goddelijk vuur, zijn zoon Herakles, de heros, organiseert de wereld, beschermt de huiselijke haard; het tijdvak van de mens begint: de steden ontstaan, de wetten worden gemaakt. En daarna, na de Grieken? Daarna komt de schemering en de nacht. Griekenland be- | |
[pagina 431]
| |
toont zich zwak tegenover liefde en dood. De nefaste invloed van de vrouw laat zich gelden. Het christendom is een verdachte cultus, ontstaan door samenzweringen van vrouwen. Voortgedreven door zijn passie gaat de historicus zo ver, dat hij zelfs de historische rol van het christendom wil negeren. Is het dan afgelopen met de mensheid? In de laatste bladzijden betuigt Michelet zijn vertrouwen in de menselijke rede. ‘Epuration, concentration, grandeur’ zijn de parolen, die hij uitgeeft; sterk zijn tegenover de chaos van de wereld, sterk in het gezin, fundament van de gemeenschap. Maar zijn stem klinkt zwak; men voelt zijn vrees voor het einde van de beschaving. | |
VIHet schrijvende echtpaar heeft veel succes, de boeken worden veel gelezen. Telkens als er een verschijnt, geven de Michelets een feest, een zelfs gecostumeerd. Zij houden een salon, waar beroemdheden en jonge talenten gaarne verschijnen. Dat is in de jaren 1868 en 1869, als het keizerrijk liberale neigingen gaat vertonen, die Michelet doen verademen. Maar 1870 vernietigt voorgoed al zijn verwachtingen. Duitsland, het geliefde Duitsland rukt zijn vaderland binnen. Tevergeefs houdt hij zich voor, dat het niet Duitsland is, maar het Slavische Pruisen. Athénaïs brengt de grijsaard naar Zwitserland, maar hij kan er geen rust vinden. Ze trekken naar Italië en daar, in Fiesole, schrijft Michelet in veertig dagen een pamflet, een hartekreet, La France devant l'Europe, waarin hij de Europese volken bezweert zijn vaderland te hulp te komen. Zijn kreet versterft zonder echo, de vrede betekent een ramp voor Frankrijk en als de Commune losbreekt, ligt Michelet door een beroerte verlamd terneer. Tot bewustzijn gekomen, moet hij horen van moordpartijen en vernielingen. Het Hôtel de Ville met zijn kostbare archieven, waaruit hij geput had voor zijn geschiedenis van de revolutie, is verbrand. Diep ontgoocheld trekt hij zich geheel uit de wereld terug. Meestal woont hij in het buitenland. Met niemand wil hij iets te maken hebben, een nachtegaal, ‘pauvre petite âme’, noemt hij zijn enige vriend. In 1872 maakt hij zijn testament: ‘Qu'on transporte mon corps sans cérémonie religieuse au cimetière le plus voisin, avec l'appareil le plus simple; qu'on donne aux pauvres ce qu'on eut depensé.’ Hij blijft schrijven. Tussen 1871 en einde 1873 verschijnen de drie laatste delen van zijn grote werk, onder de titel Les origines du dix-neuvième siècle, reikend tot 1815. Weinig bekend zijn deze boeken; de stijl is hard geworden, de sensualiteit is voorgoed verdwenen; de inhoud is van een virulent pessimisme. Michelet keert terug tot de leermeester van zijn jonge jaren, tot Vico. Heeft hij geen gelijk gehad met zijn voorspelling: de georganiseerde barbarij is op komst? Iedere periode, schrijft Michelet, | |
[pagina 432]
| |
kent men aan zijn monumenten: de middeleeuwen aan hun kerken, de renaissance aan haar paleizen, de negentiende eeuw aan zijn fabrieken en kazernes. Duistere fanatismen corresponderen daarmee. Het materialisme viert hoogtij in dit tijdvak, dat door drie begrippen gekarakteriseerd wordt: socialisme, militarisme, industrialisme. Het nieuwe Europa kent slechts arbeiders en soldaten, en achter hen: de bankier, die beurtelings de kazerne of de fabriek met zijn geld steunt. Nieuwe oorlogen zijn op komst. ‘Wat zie ik?’ roept Michelet uit, ‘drie miljoen doden om te beginnen [de revolutie], daarna 1815, 1870, Frankrijks begrafenis, en morgen die van Duitsland, dat gekraakt zal worden tussen Frankrijk en Rusland.’ Maar toch blijft hij hopen. Luisteren we naar wat misschien zijn laatste woorden zijn, een voorrede, getiteld Coup d'oeil sur l'ensemble du siècle et son déclin rapide, voorrede voor een boek, dat hij niet meer schrijven zou: ‘La justice est toujours mon soutien. J'y trouve un sérieux bonheur, une espérance qui ne peut me tromper, entre les deux écoles sophistiques, l'une du néant, l'autre de l'arbitraire, du caprice divin. Donc malgré l'âge, je continue mon oeuvre. Si pourtant elle devait finir ici, je ne me plaindrais pas. Je vois qu'en toutes choses le progrès est l'allure constante de cette puissance de la vie qui va toujours de bien en mieux, et je garde l'espoir, comme un courageux ouvrier, que de mes travaux imparfaits j'irai à un travail meilleur.’ Op 8 Februari 1874 sterft hij in zijn huis te Hyères aan de Middellandse zee aan een hartaanval, die vier dagen duurde. In strijd met zijn testament en ondanks de tegenstand van zijn kinderen, zet de weduwe door, dat het stoffelijk overschot twee jaren later op Père Lachaise bijgezet wordt. Autoriteiten, professoren, studenten, arbeiders, heel het Franse volk verdrong zich om het pompeuze grafmonument met het opschrift: L'histoire, c'est une résurrection. | |
VIIDeze ruwe, vluchtige levensschets van ‘l'enfant terrible de l'histoire’ [zo heeft Anatole France hem gedoopt] vraagt om een korte epiloog. 't Is niet gemakkelijk een visie op dit leven te krijgen. Daarvoor ontbreekt te zeer de harmonie, het strenge plan; er zijn te veel tegenstellingen en inconsequenties, te veel lichte en donkere plekken. Het traditionele beeld van Michelet als de volbloed republikein, de revolutionair, de anticlericaal, is een legende, evenals dat het geval zou zijn, indien men hem uitsluitend zag als de romanticus, de mysticus of de conservatieve historicus. Dit leven leent zich niet tot een hagiografie, het verdraagt geen strenge schematisering. | |
[pagina 433]
| |
Was Michelet dan, zal men vragen, niet, zij het dan misschien onbewust, een opportunist, zocht hij naar een persoonlijk optimum, liet hij zich voortstuwen door de stromingen van zijn tijd? Het antwoord moet ontkennend luiden: roem en eer heeft hij nooit nagestreefd, al heeft hij deze dankbaar aanvaard, als ze tot hem kwamen; zijn principes, het mogen dan niet steeds dezelfde geweest zijn, heeft hij nooit verloochend, al heeft hij zich er voor gehoed om de uiterste consequenties te trekken. Al die tegenstrijdigheden, waar we telkens op stuiten, hangen samen met zijn karakter, met het haastige, gejaagde, sensuele, dat hem zo sterk kenmerkt. ‘Mal édifié, peu solide, battu de deux ennemis: sensualité, subtilité, qui est la sensualité de l'esprit,’ zegt hij van zichzelf. De kampioen voor de geestelijke vrijheid was zelf te sterk onderworpen aan de fataliteit, de fataliteit van zijn zinnen, van naturen sterker dan de zijne, die hem meesleepten, en in sterke mate ook van de tijd, waarin hij leefde. Er zijn veel romantische elementen in Michelet, ook 't een en ander [dit geldt van de gehele romantiek], dat men tegenwoordig met psychopathólogische termen zou aanduiden. Zo is het te verklaren, dat de bewonderaar van Vergilius en Vico een romantisch kunstenaar werd, de historicus soms een romancier of pamfletschrijver, de moralist soms een pornograaf. Van zichzelf kon hij getuigen wat Conrad Ferdinand Meyer van Ulrich von Hutten zei: ‘Ich bin kein ausgeklügelt Buch
Ich bin ein Mensch mit seinem Wiederspruch.’
Zijn er dan geen constanten in dit al te volle leven, die het zijn historische zin geven? Laat ik op enkele lijnen mogen wijzen. Daar is in de eerste plaats Michelets diepgewortelde neiging om zich als geleerde niet op te sluiten in de ivoren toren, maar in en door zijn werk deel uit te maken van de volksgemeenschap. Reeds in zijn jonge jaren ergert hij zich over een uitspraak van Descartes, die zegt op de Amsterdammers, die om hem wemelen, even weinig te letten als op de bomen van een bos. Een wijsbegeerte, die zich noch met de mens noch met de natuur bezig houdt, is voor Michelet een onding. Er zijn weinig historici, wier werk een zo sterk uitgesproken sociale strekking heeft als dat van Michelet. Natuurlijk is hem de bittere onvoldaanheid niet bespaard gebleven van iedere intellectueel, die één wil zijn met zijn volk. Telkens keert de klacht terug: ‘Comment la Nature revient-elle obstinément me faire redescendre à l'individualité?’ Dan is er de strijd voor de vrijheid, tegen de fataliteit. Zowel in het werk als in het persoonlijk leven van Michelet komt dit motief telkens weer voor. Wat is dat complex van veelsoortige begrippen en verschijnselen, dat hij fataliteit noemt? We zagen het reeds: het pantheïsme, versmelting met en dus overgave aan de natuur; maar evenzeer de theocratie, de leer | |
[pagina 434]
| |
van de goddelijke willekeur en de gratia gratis data; het determinisme in zijn strenge vorm, maar eveneens het nihilisme; de rassenwaan, het ultra-montanisme, de staatsvergoding, de dictatuur in al zijn uitingen, van de enkeling zowel als van de massa. Wat is die vrijheid, waarvoor hij strijdt? 't Gaat niet in de eerste plaats om wat wij politieke of democratische vrijheid noemen, maar om wat Lucien Febvre in zijn analyse van Michelets vrijheidsbegrip al te praegnant de vrijheid à la française noemt, zeggen wij liever: de morele vrijheid. Met die strijd voor de vrijheid is onverbrekkelijk verbonden het bange alternatief, dat Michelet nooit met rust gelaten heeft, sinds hij voor het eerst Vico las: gaat de beschaving ten onder of is er nog redding mogelijk? De enige mogelijkheid tot redding heeft hij steeds gezien, niet in een godsdienstig of staatkundig panacé, maar in de bevordering van de geestelijke vrijheid, die voor hem hetzelfde is als de universele liefde en de sociale rechtvaardigheid. Daarom is de geestelijke vrijheid, die gebaseerd is op vertrouwen in de mens en de opvoeding, het eerste en het laatste woord van Michelets credo: ‘Nous avons besoin de la croire et de nous le dire! sans quoi nous tomberions de découragement. Elle éteinte, grand Dieu, préservez-nous de vivre ici-bas.’ Er is nog een constante lijn, de belangrijkste. Michelet is beurtelings wijsgeer, ethicus, socioloog, paedagoog, dichter en wat al niet meer, maar het blijvende in al die verbijsterend menigvuldige en uiteenlopende occupaties is die van de historicus. De geschiedenis is het brandpunt van zijn leven en denken, zijn alpha en zijn omega. De geschiedenis, die hij schreef, beleefde hij persoonlijk met ziel en lichaam, zij was de engel, waarmee hij worstelde. Heeft het nog zin te gaan debatteren over objectiviteit en subjectiviteit in de geschiedenis, als men bij Michelet leest: ‘L'histoire est une violente chimie morale, mes passions individuelles tournent en généralités; ou mes peuples se font en moi; ou mon moi retourne animer mes peuples.’ 't Is onmogelijk om zijn historisch werk niet te critiseren; we zouden haast zeggen: hij heeft het er naar gemaakt. Men kan hem verwijten de bronnen veronachtzaamd te hebben of, als hij deze wel gebruikte, er al te luchtig mee omgesprongen te zijn. Dikwijls heeft hij pamfletten, romans en gedichten geschreven onder het mom van historie. Te driftig, te haastig, te onbesuisd is hij te werk gegaan. Maar daar staat tegenover, dat hij in vele gevallen intuïtief zag en formuleerde, wat later bronnenonderzoek na moeizame arbeid aan het licht brengen en bevestigen zou. Daarom noemt Huizinga hem ‘den ziener, wiens gehallucineerd inzicht de historie als met bliksemstralen verlichtte’Ga naar voetnoot1. Hetzelfde beeld gebruikt Thibaudet, als hij zegt, dat Michelets werk minder een resurrectie van | |
[pagina 435]
| |
het verleden is dan wel een landschap verlicht door bliksemstralen. Laten wij dan met de Bijbel zeggen, dat hij als de bliksem was, die uitgaat van het Oosten en schijnt tot het Westen. Waarom grijpen wij nog telkens naar zijn werken, waarvan de meesten nu een eeuw oud zijn? Allereerst misschien, omdat Michelet een qualiteit bezit, die vele latere historici als overbodig, ja als schadelijk beschouwden, daar zij die qualiteit zelf misten en het gemis ervan niet gevoelden. Michelet heeft stijl: ondanks veel wat ons als rhetoriek en declamatie in de oren klinkt, is hij een weergaloos taalkunstenaar. Zijn proza is misschien de belangrijkste factor geweest in de vorming van het litteraire impressionismeGa naar voetnoot1. Michelets geschiedverhaal heeft altijd meer dimensies: het is altijd tevens kunstwerk, tevens filosofeem, en desondanks vormen al die elementen een onverbrekelijke, organische eenheid. Wat is tenslotte de sleutel van zijn geheim? Dat de historie voor hem een nobele passie was, dat hij zijn wetenschap heeft lief gehad. In dit verband haalde hij eens het woord aan van een middeleeuws mysticus: Ama, et fac quod vis, heb eerst de wetenschap lief, en doe dan wat je wilt, dan is het altijd goed. Waarin verschilt hij dan van de andere historici? Het eenvoudige antwoord gaf hij zelf: ‘J'ai aimé davantage.’ |
|