A.H. Gerhard, Vrijdenker, socialist en opvoeder. Een keur van zijn opstellen, verzameld en ingeleid door P. Spigt, met een voorwoord van M.A. Reinalda. Amsterdam - N.V. Arbeiderspers, 1949, 247 blz.
In Mens en Wereld, IV 6, '49 zegt ir P. Schut in een bespreking van Jeugd tussen God en Chaos door dr. Van Doornik: ‘wij hebben als humanisten de enorme taak contacten te leggen tussen ons en deze jongeren, hen op te vangen in hun moeilijkheden, niet om ze te binden aan een dogma, maar om ze behulpzaam te zijn bij het vormen van een overtuiging, van een levend sterk geloof.’
Het komt ons voor, dat bij die taak, die inderdaad een onafwijsbare plicht is, de hier aangekondigde bundel van A.H. Gerhard nuttige diensten zal kunnen bewijzen. Zowel het Humanistisch Verbond als het Gerhard-Instituut, welks oprichting in hetzelfde nummer van Mens en Wereld vermeld staat, zullen bedoelde taak door deze publicatie wel niet met een luchtiger maar toch met een lichter hart op zich kunnen nemen.
A.H. Gerhard [1858-1948], ter onderscheiding van zijn vader H. Gerhard, de eerste sociaal-democratische leider ten onzent [1829-'86] wel ‘de jonge’ genoemd, is vooral bekend gebleven als een der ‘twaalf apostelen’, die in 1894 de S.D.A.P. hebben opgericht. Velen ook kenden hem door zijn openbare functies als lid dier partij sinds 1913 vervuld. Weer anderen hebben hem gewaardeerd als een der voorgangers van de vrijdenkersvereniging De Dageraad, waarvan hij in 1883 lid was geworden. Nog weer anderen tenslotte hadden van hem gehoord als het eerste socialistische schoolhoofd te Amsterdam, positie welke hij ook sinds '83 bekleedde.
Minder heeft hij de aandacht getrokken als beschouwelijk schrijver. Als zodanig had hij enkele geschriften op zijn naam staan, - Sociaal Sprookje [1892], Vroomheid [1906, 19242], Evolutie-gedachte [1924] o.a. - maar wij hebben nooit de indruk gekregen, dat zijn werk, zelfs in S.D.A.P.-kringen, stukgelezen is. Een groot schrijver is Gerhard zonder grote overdrijving ook niet te noemen. Daarvoor was hij te zeer, zoals zijn vader al van hem zei ‘een bedachtzaam man’.
Doch bedachtzaam-zijn wil ook zeggen: denken, en geen groot schrijver wil nog niet altijd zeggen: een onbelangrijk schrijver. Uit de lectuur van de hier verzamelde opstellen krijgt men de indruk van iemand die volledig ernst gemaakt heeft met zijn streven, het socialisme nieuw en hechter dan voorheen te verankeren. Niet meer in ressentiment en romantiek, maar in ethiek. Aangezien hij deze ethiek als strikt autonoom zag - in het wezen mens als zodanig gegeven - zou men kunnen zeggen dat de secularisering der christelijke ethiek bij hem haar eindpunt bereikt heeft, dit in onderscheid van Domela Nieuwenhuis bijv., wiens socialisme een nog slechts ten halve geseculariseerde chiliastistische heilsgedachte geweest is.
Zo werd de socialist, de vrijdenker en opvoeder in Gerhard tot een onverbrekelijke eenheid, die men het best modern-humanistisch zou kunnen noemen. Geen eenheid op een uitzonderlijk hoog niveau, maar wel één op een uitzonderlijk soliede basis waarop dan ook, menen wij, nog wel voortgebouwd kan worden.
R.