De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 611] [p. 611] J.B. Charles De regen Ik word zo droevig van de regen, hij ruist vanavond langs mij neer zo eindeloos, dat ik verlegen en eenzaam in mijzelven keer. De regen ruikt als natte oude dekens die zachtjes komen neergestreken om klam mij om het hart te slaan. De regen ritselt als een grijs gordijn van zachte natte druppelstrepen; dat doen die in de hemel zijn, die willen zeker met mij spreken; want in het stage murmlen van de goten hoor ik de stemmen, maar mijn langgesloten verstreden hart verstaat ze niet zo meer, het is het luisteren ontwend. Dat, lieve doden, is wellicht dit oude zeer; maar waarom moet gij, die mij zo goed hebt gekend, het noemen, en mij verontrusten met die regen? Ja ja, ik kom wel, maar ik heb nog zorgen, iets wat ik nu moet doen, of toch maar liever morgen, maar nimmer doen zal, weet ik, als ik even blijf staan, terwijl de nacht langs mijn gezicht tast en ik de nachtgrond ruik en luister naar de regen, die niet meer ophoudt lisplend in zichzelf te smeken. De hemelbronnen sijpelen langs mij neer zo eindeloos, dat ik, al is het tegen het sluitingsuur, ietwat verlegen en eenzaam weer naar binnen keer. Vorige Volgende