| |
| |
| |
A.E. Cohen
De Berlijnse bevolking en de blokkade
Nu een oplossing van de Berlijnse kwestie veraf schijnt te zijn, wordt de houding van de bevolking van de stad een belangrijker element in de komende ontwikkeling. Te oordelen naar wat ik in de afgelopen maanden in de Nederlandse kranten hierover gelezen heb, meen ik in die berichtgeving een optimistischer visie dienaangaande te moeten constateren dan volgens mijn ervaring gerechtvaardigd is.
Deze ervaring is al een paar maanden oud. Ik vertoefde van begin tot eind Augustus in Berlijn en had gelegenheid, zowel door en tijdens mijn werk, als in de vele uren die ik in openbare vervoermiddelen doorbracht, de stemming en houding van de bevolking in de westelijke sectoren gade te slaan. Ik had bovendien het voordeel dat ik, dank zij een verblijf in Berlijn van omstreeks vier maanden in de lente en zomer van 1947, vergelijkingen kon maken. Ook had ik toen mensen leren kennen, die mij vertrouwden, en die ditmaal niet schroomden mij zonder omwegen hun opinie uit te spreken.
Ik ben er nog steeds verbaasd over, hoezeer mijn eerste indruk onjuist is geweest. Allereerst deden de talrijke zeilboten, die ik vanuit het vliegtuig op de Havel zag varen, allerminst denken aan een belegerde stad; en dat om half zes op een gewone werkdag! Toen ik van het vliegveld naar de Kurfürstendamm reed, herkende ik om zo te zeggen elk huis. Er leek niets veranderd. De mensen liepen rustig over straat, vrouwen droegen hun gevulde boodschappentassen, mannen kwamen van hun werk, kinderen speelden.
Natuurlijk, deze allernormaalste verschijnselen van het dagelijkse leven blijven ook altijd het langst in stand. Al spoedig kon ik opmerken, dat het normale dagelijkse leven toch in hoge mate te lijden had van inbreuken van economische en psychologische aard. De bron van beide is dezelfde: het complex van de dubbele geldsanering, de blokkade, en de geleidelijke verdeling van Berlijn in twee helften.
Berlijn moge ontstaan zijn uit een hoeveelheid afzonderlijke steden, in deze eeuw moet het als één stad worden beschouwd, zowel uit een bestuurlijk als uit een economisch oogpunt. De indeling in vier sectoren liet bewust de eenheid bestaan, daar de bezetting van de hoofdstad van Duitsland door de vier grote overwinnaars immers zuiver als een symbolische daad bedoeld was. Als enig ongewenst gevolg kwam naar voren, dat de militaire politie van de bezetters uitsluitend binnen de eigen sector bevoegd was en de coördinatie moeilijk aan de Duitse politie overgelaten kon worden. Bepaalde bezwaren ontstonden dan ook niet uit het bestaan
| |
| |
van kleine enclaves: het radiogebouw in de Britse sector wordt door de Russen gebruikt, maar aan de autoweg door de Russische zone naar het westen lagen twee Amerikaanse en Engelse ‘servicestations’.
Tijdens mijn verblijf viel duidelijk een voortschrijdende verdeling van Berlijn te constateren. De oostelijke en de westelijke politie [uiterlijk niet van elkaar te onderscheiden] opereerden los van elkaar en tegen elkaar in; grote delen van de stedelijke administratie vielen uiteen. Het klinkt zo eenvoudig, maar het betekent dat in korte tijd nieuwe organisaties moesten worden geschapen, waarvoor huizen moesten worden gezocht, schrijfmachines, papier enz. En dat terwijl alles ontbreekt behalve ongeschoold personeel.
Zo wordt geleidelijk een stad die een eenheid vormde, veranderd in twee vijandelijke landen, elk verschillend van het ander in bestuurswijze, veiligheid en economische mogelijkheden. Men woont in het ene stadsdeel, maar werkt in het andere. Wie dan boven- of ondergronds de grens passeert, loopt grote kans terecht te komen in een razzia of een vechtpartij, een betoging of een centrum van zwarte handel.
De huidige Berlijner wordt een homo economicus bij uitstek. Als hij in een der westelijke sectoren woont, ontvangt hij driekwart van zijn geld in oostelijke, één kwart in westelijke marken; de koopkracht van de laatste is aanzienlijk groter, behalve in perioden van geruchten omtrent een ophanden zijn van de intrekking van deze marken. Als winkelende vrouwen elkaars veroveringen bespreken en een prijs wordt genoemd, is altijd de eerste vraag: ‘Ost oder West?’. Aangezien een verbod bestaat om in de Sowjetsector westelijk geld bij zich te hebben - en dit ook inderdaad wordt gecontroleerd -, moeten mensen die tussen de sectoren heen en weer reizen [omdat ze in de ene sector wonen en in de andere werken, omdat ze elders boodschappen doen enz.], telkens westelijke marken kopen en verkopen en, als ze uit het westen komen, omgekeerd. Hiertoe zijn wisselbureaux ingericht, maar veelvuldiger wisselt men zijn geld bij de sectorgrenzen en bij de stations. Een bijzondere complicatie is, dat de S-Bahn, de bovengrondse, alleen oostelijk geld aanneemt, de ondergrondse daarentegen allebei. Huishuren worden trouwens in alle sectoren in oostelijk geld voldaan, inkopen in het westen alleen in westelijk.
Tijdens mijn verblijf - en het zal nog wel zo zijn - compliceerden de gevolgen van de blokkade die van de geldzuivering. In de westelijke sectoren koopt men in de winkels de producten die per vliegtuig uit het westen worden aangevoerd. Dit is geen bijzonder goed voedsel; het is in principe hetzelfde, als wat tevoren per trein of vrachtauto Berlijn werd binnengebracht. Ik zeg uitdrukkelijk: in principe, want het is zoveel mogelijk gedroogd voedsel, teneinde ruimte te sparen. En hieruit resulteert een voortdurende klacht van de westelijke Berlijners: ‘Wij blijven nu wel in
| |
| |
leven dank zij de airlift, maar we krijgen geen verse groenten, en aardappelpoeder moge even voedzaam zijn als echte aardappelen, je krijgt er geen verzadigd gevoel van.’ De winkels van de Sowjetsector kunnen als tevoren groenten en aardappelen importeren van Berlijns natuurlijk achterland, maar die nemen de in het westen uitgereikte bonnen niet aan.
Maar gesteld dat men went aan de moeilijkheden die de geldzuivering en de blokkade op voedselinkopengebied opleveren, dan blijft nog het kwellende probleem hoe aan geld te komen. In het westen van Duitsland heeft de geldzuivering uitstekend gewerkt; ze heeft de arbeidsproductiviteit opgevoerd, de ondergedoken consumptiegoederen tevoorschijn gebracht en een groot deel van de zwarte handel onmogelijk gemaakt. Een onvermijdelijke schaduwzijde is, dat tevens de algemene verarming evident is geworden, zodat tal van grote en kleine vermogens geslonken zijn. Nu de kapitaalsinkomsten goeddeels zijn verdwenen, is men aangewezen op verdiensten uit arbeid. Dat dit ernstige moeilijkheden meebrengt voor oude mensen, oorlogspensioentrekkers, kleine spaarders, maar ook voor de overgrote massa der studenten, behoeft geen betoog. Westelijk Berlijn heeft ruimschoots zijn deel meegekregen van de onvermijdelijke nadelen van de geldzuivering, doch de voordelen zijn uitgebleven. De algemene onzekerheid weerhoudt de winkeliers ervan hun enige reële kapitaal, hun achtergehouden waren, te verkopen, zodat het psychologische effect uitblijft. De zwarte handel vindt in de economische splijting van de stad en de ongelijksoortigheid van de oostelijke en westelijke distributie nieuwe, zelfs grotere mogelijkheden. En het ergste van alles: het werk dat er is en dat betaald wordt, is in hoofdzaak improductief werk, dat het individu rijker maakt in geld, maar de samenleving als geheel armer. Want het huidige Berlijn heeft in het tegenwoordige Duitsland vrijwel geen economische of organisatorische functie meer. Tal van fabrieken zijn door de bombardementen zodanig gehavend, dat ze maar ten dele werken; door de blokkade liggen ze vrijwel geheel stil. Berlijn is geen hoofdstad meer, het heeft zijn karakter als middelpunt van Duitsland verloren. Derhalve een overcompleet aan administratief personeel, tevoren werkzaam in de vele takken van het staatsbestuur, in het bankbedrijf, op de centrale
kantoren van grote ondernemingen, in het krantenbedrijf. Ten dele is dat overcompleet opgevangen door de geallieerden, maar de overplaatsing van tal van geallieerde bureaux uit Berlijn naar de zones brengt nieuwe werkloosheid. Naast de te weinig talrijke en te hard werkende democratisch gezinde bestuurders, onderwijzers, jeugdleiders staat een massa half geschoolde semi-werklozen, ontslagen soldaten die nimmer een vak geleerd hebben of het al lang vergeten zijn, voormalige nazi's en buitenlandse collaborateurs [en ook veel bona-fide buitenlanders, die door Sauckel's Arbeitseinsatz in Duitsland terechtgekomen zijn, met een Duit- | |
| |
se vrouw zijn getrouwd en te fatsoenlijk zijn om die te verlaten]; allemaal mensen wier bestaan volstrekt afhangt van de mate van mogelijkheden en van welvaart van Groot-Berlijn. De stad levert noch producten noch diensten aan het omliggende gebied, ergo geraakt de stad in een onbeschrijflijk grote schuld jegens de geallieerden en de ‘Länder’ van westelijk Duitsland. De salarissen die het stadsbestuur, de lonen die de ondernemer uitbetaalt, representeren geen beloning voor, sociaal gesproken, nuttige arbeid. Ze zijn een beloning voor moeite en opoffering, waarvan het praktische nut twijfelachtig of soms heel duidelijk niet existent is. Het bestaan en voortbestaan van een van zijn economische en sociale relaties losgemaakt Berlijn [dat was het trouwens goeddeels ook al voor de blokkade] is het kernprobleem. Daartoe valt het zware leven van iedere Berlijner in de eerste plaats terug te voeren.
Ik heb, terwijl ik in Berlijn over straat liep of tussen een dichte, verslagen zwijgende mensenmenigte in de U-Bahn hing, of minutenlang op mijn verbinding stond te wachten, mij herhaaldelijk afgevraagd, waarheen al deze bezige mensen gingen en waarmee zij bezig waren. Het gaat altijd om voedsel, brandstof, werk. Elke bezigheid is een houvast in de algemene onzekerheid. Men weet niet of ‘de Russen komen’, maar men moet er altijd rekening mee houden. Men beseft dat het nog jaren lang in Berlijn niets gedaan zal zijn. Meer dan eens kwam mij dan het boek van Pirenne over de middeleeuwse steden in de gedachte; hij beschrijft daarin o.a. de factoren die tot de opkomst van onze steden hebben geleid, zoals centrale organisatie, handel en industrie. De factoren die Berlijn tot grote stad hebben gemaakt, zijn nu niet meer werkzaam. De conglomeratie is doelloos geworden. Berlijn is thans een stad zonder een andere dan politieke functie in de wereld. Waarom leeft de Berlijner door dan enkel omdat hij leeft? Ik weet niet of men het moet betreuren, dat slechts weinigen deze principiële hopeloosheid van hun bestaan beseffen.
Men zou zich vergissen, wanneer men meende, dat een dergelijke geslagen bevolking in staat zou zijn tot pure geestdrift en dankbaarheid. De Berlijners zijn trots op zichzelf, dat ze de moeilijkheden van de blokkade [behalve de voedselproblemen het tekort aan brandstof, de verslechtering van het vervoer, het gebrek aan electriciteit en gas] doorstaan. Maar het is dezelfde trots, waarmee ze vertellen, dat ook de zwaarste geallieerde bombardementen hen niet aan het wankelen hebben gebracht. Het Berlijnse individu is opgewonden en nerveus, een Berlijnse massa heeft iets sombers, gelatens, gedrukts. Wanneer U één Berlijner spreekt, zal hij zijn hoop uitspreken, dat er een eind komt aan de blokkade; hij zal ook onomwonden uiting geven aan zijn afschuw van de Russen. En er is maar een heel enkele, die zijn zelfbeklag niet etaleert. Een groep willekeurige Berlijners reageert anders. Die spreekt gaarne goedmoedig kwaad van de
| |
| |
helpende bezetters; een dikke Engelse majoor die moeite heeft uit zijn autootje te komen, is een heel geschikt gespreksthema. En dan zit men meteen middenin het belangrijkste onderwerp: de onbegrijpelijke welwillendheid waarmee de Amerikanen en Engelsen in de Berlijnse kwestie tegen de Russen optreden. ‘Der Iwan’, zo heet het, ‘ist genau so grössenwahnsinnig und grossmäulig wie wir es damals waren’; als indertijd Amerika en Engeland met hun vuist op tafel hadden geslagen, had Hitler ingebonden en was Berlijn niet kapotgebombardeerd. Waarom lezen ze nu de Russen niet de les? Dat is de schuld van die zogenaamde democratie. Altijd maar dat geconfereer. Eerst moeten Müller en Meyer worden geraadpleegd en nog één en weer een ander en daarna Meyer en Müller opnieuw. Intussen slaan de Russen hun slag. Wat heb je aan atoombommen als je ze niet gebruikt? - Natuurlijk generaliseer ik als ik een dergelijk gesprek weergeef zonder er andere tegenover te stellen, maar zo praten er velen, ook ontwikkelden.
Toen ik pas in Berlijn was, vroeg mij een Duitser, die ik nog van verleden jaar kende, naar mijn indruk. Ik antwoordde, dat ik de bevolking tegen verwachting flink, kalm en beheerst vond. Hij glimlachte, en zei, dat hij mij er tegen mijn vertrek nog eens naar zou vragen. Inderdaad, ik ging inzien, dat die kalmte geen uiting is van een positieve eigenschap. Hij komt voort uit het berusten in een volstrekt onzeker leven; hij gaat gepaard aan de bezigheid met een aantal essentiële materiële behoeften. Deze kalmte van de Berlijnse bevolking kwam voor mijn herinnering sterk overeen met die van de Joden die in 1942 en '43 in groepen werden weggevoerd, en van de grotestadsbevolking in de hongerwinter 1944-'45. Men spreekt over honger, kou, woningnood, ontslag, werkloosheid op een toon, alsof het schamele leven dat men leidt, niet door een enkele gebeurtenis van onaangename aard in zijn grondvesten kan worden geraakt. Natuurlijk, er is moed voor nodig om zo door te leven, maar de moed komt pas na en door de wanhoop en de berusting.
Vorig jaar heb ik mij niet zelden geërgerd aan de egocentriciteit, het eeuwige zelfbeklag dat men haast overal van Duitse zijde horen kon. Vertelde ik dan van wat er in de bezettingsjaren in Nederland was gebeurd, dan gaf men toe dat dat erg was, maar 1e. de Russen waren nog veel erger; 2e. het was allemaal door de nazi's gedaan; 3e. men had tijdens en na de oorlog al zoveel te verduren gehad, dat we langzamerhand quitte stonden. Men kon dit jaar opnieuw deze klanken horen. Wat voor zin had het ertegen in te gaan? Wie onzer peilt de mengeling van trots en schaamte, waarmee de huidige Duitser over ‘wir Deutsche’ spreekt?
Elke groep heeft zijn eigen moeilijkheden. De huisvrouwen wel het meest. Maar men denke zich ook eens in in het lot van de kinderen; de harmonie in het gezinsleven is sterk achteruitgegaan, in tal van gezinnen ontbreekt
| |
| |
al jaren of voorgoed de vader. Dan de groep van de verminkten; zij hebben jaren lang gevochten voor minder dan niets en leven nu in een dode stad, hongerig, zonder vooruitzichten. Men denke aan de ‘goede Duitsers’, die hetzelfde gebrek lijden als alle anderen, maar die niet zo onredelijk kunnen zijn daarvan de democratie en de overwinnaars alle schuld te geven, die trouwens zelf afgesloten zijn van de westerse cultuur en slechts met grote moeite de steun en zekerheid vinden die zij voor zichzelf en anderen nodig hebben. Men denke aan de geëvacueerden uit de aan Polen afgestane gebieden, nergens welkom, maar allerminst op hun plaats in het afgesloten Berlijn. Aan de weinige Joden die zijn overgebleven of teruggekeerd.
Neen, in Berlijn leven waarlijk geen mensen die op de barricaden van de vrijheid de Amerikaanse en Engelse voedselvliegtuigen welkom toeroepen. Eerder en liever klaagt men over het tekort aan slaap, dat het dagelijkse en nachtelijke lawaai van de machines in de lucht veroorzaakt. In plaats van te beseffen dat, zoals vele buitenlandse bladen schrijven, Berlijn een vooruitgeschoven post van de westerse cultuur is, waarmee deze staat of valt, vragen de Berlijners zich angstig af, of wìj hùn toestand wel beseffen. Zij zelf besteden een relatief groot deel van hun geld aan het kopen van steeds weer kranten, om te lezen hoe de toestand is; de functie van de huidige Berlijnse kranten is dezelfde als die van Radio-Oranje was; de kranten die ik in Hamburg zag, waren aanmerkelijk minder subjectief en egocentrisch. Het is dan ook waarlijk niet alleen uit fierheid, dat westelijk Berlijn openlijk en een groot deel van de bevolking van het oostelijk stadsdeel in zijn hart de Sowjetmacht afwijst. Iedereen kan U vertellen, dat de rantsoenverhogingen door de Russen tot stand komen door verlaging van de rantsoenen in de Sowjetzone. De SED, de partij die aan de bezetter zijn macht ontleent in het door de Russen bezette gebied, is door zijn onvaste lijn en het willekeurige optreden van zijn functionarissen zeer gehaat. De algemene opinie is, dat men van de Russen geen goeds te verwachten heeft.
Zo leeft de Berlijnse bevolking een vertwijfeld bestaan. Een heden met tal van ernstige beperkingen; een perspectiefloze toekomst in het vooruitzicht. Men kan er nauwelijks aan denken, welke antisociale en destructieve krachten voor de toekomst hic et nunc worden opgewekt. ‘Als U het tegenwoordige naoorlogse Duitsland wilt begrijpen’, zei mij een Duitser, één van de voortreffelijkste mensen die ik in mijn leven ontmoet heb, ‘dan moet U het zien als een socio- en psychopathologisch probleem’. Wil men deze ziekte gadeslaan, dan vindt men geen betere kliniek dan Berlijn. Ook wie zich voorgenomen had nooit meer een Duitser als medemens te beschouwen, zou hier moeten vaststellen, dat menselijke waardigheid en mensonwaardigheid begrippen zijn die boven nationale tegenstellingen staan.
|
|