| |
| |
| |
Jean Paul Sartre
Een discussie over het gaullisme
Hieraan nemen deel: Jean Paul Sartre, Simone de Beauvoir, Merleau-Ponty, Pontalis en Bonnafé. Aangezien wij een Gaullist nodig hadden, maar dan één die het ons zou veroorloven wat te praten, hebben wij er zelf één gemaakt. Zijn rol komt ten laste van Chauffard. Het meeste van wat we hem laten zeggen is werkelijk gezegd door de generaal zelf of door de meest vooraanstaanden van zijn vrienden.
- Kom binnen, Chauffard.
- Daar heb je het, jullie ziet het maar, we hebben een verpletterende meerderheid, een grote partij is tot stand gekomen.
Sartre: - Inderdaad, er is een grote partij gesticht.
- Is het niet, Sartre? De R.P.F.
Sartre: - Ik bedoelde niet te praten over de R.P.F., ik bedoelde de partij van de niet stemmers. Hebt u er op gelet dat er een gemiddelde is van 32% onthoudingen, 32% op het hele kiezerscorps en dat terwijl de Gaullisten hun 40% alleen gekregen hebben van de uitgebrachte stemmen? Dit wil zeggen dat de grootste partij van Frankrijk momenteel de partij is van de mensen, die niet stemmen.
- Ja, maar...
Sartre: - Nee, nee, ik weet wat u zeggen wilt, de mensen zijn lui, ze gaan niet naar de stembus, jawel, dat is waar in tijden van voorspoed. In tijden van voorspoed geeft men inderdaad niet bepaald om stemmen, maar vandaag aan de dag hebt u te maken met mensen, die te eten willen hebben, die bang zijn voor oorlog en die ook geen burgeroorlog willen. Dit geldt voor allemaal, er is niet één Fransman, die niet in deze omstandigheden verkeert en deze mensen zijn niet gaan stemmen. Het is heus meer dan kinderlijk te menen dat dit niet iets betekent. Wat betekent dit? Het betekent dat, ondanks al uw propaganda en die van de andere partijen, er iets niet in de haak is, dat er een derde deel van de Fransen is dat de huidige politiek, van onverschillig welke partij, volstrekt onbevredigend vindt. Ik zie hierin iets dat mij veel hoop geeft, ik weet dat wij ons tot deze mensen moeten richten.
| |
| |
- Ja, maar die mensen, die mensen zullen zich voegen bij ons, één rede van de generaal en ze zijn d'r bij. Weet u, ik ben in Vincennes geweest. Mensen nog toe, als u de generaal daar gehoord had, ik dacht toen ik dat machtig stemgeluid hoorde: Frankrijk is toch een wonderlijk land. Iedere keer als het op het punt staat in de afgrond te storten treedt er een door de Voorzienigheid beschikt man naar voren om het te redden.
- Ik meen, dat ik al eens meer heb horen praten over zo'n door de Voorzienigheid aangewezen man, ik herinner me niet meer wanneer dat was. Maar wacht eens even, en ter zake, was u in '42 niet aanhanger van Pétain?
- Ja, dat was ik, en we hoeven er geen doekjes om te winden: de beschikte nummer één was Pétain, nummer twee is De Gaulle. Trouwens maarschalk of generaal, dat ontloopt mekaar niet veel. Beide zijn van het leger, van de grote sprakeloze, het zijn allebei welsprekende redenaars, katholieken ook, beide huldigen het beginsel dat het gezag van boven komt, ze hebben zich beide met hun hele persoon ingezet voor Frankrijk, ze verfoeien beide, ja beide, de leugens, die leugens, die ons zo veel schade hebben berokkend.
Sartre: - En toch konden ze het helemaal niet met elkaar vinden.
- Ja, maar dat kwam immers omdat de maarschalk dubbel spel speelde.
Sartre: - Maar u, wat doet u dan, ik heb u De Gaulle in '42 horen uitmaken voor een verrader.
- Zeker, maar dat deed ik, omdat ik ook dubbel spel speelde. Maar nu zijn we er, begrijpt u? Niet over drie weken of veertien dagen moet u kiezen maar vandaag. Het is nu nog maar een kwestie van weken, niet langer.
Sartre: - Wat is nog maar een kwestie van weken?
- Even denken, ja, ik weet het al weer, de generaal zei er iets over, ik kan zijn zin zelfs precies herhalen. Hij zei dit: - ‘Ik zeg het bedreigde Frankrijk.’ Er is geen weldenkend mens, die niet aan de horizon de meest onrustbarende vooruitzichten ziet opdoemen. Welnu, denkt u maar na; u begrijpt de man heeft niet alles kunnen zeggen wat hij wist. Maar ik ken officieren van Bureau 2, ik kan u precies vertellen hoe het er mee staat. Ja, ja, op 25 December gaat het gebeuren.
| |
| |
Sartre: - Wat zegt u, dat op 25 December gaat gebeuren?
- De oorlog mijne heren, vast en zeker. Op 25 December verklaart Stalin de oorlog, de 26e verlaten de Amerikaanse troepen het continent en de 27e doorbreekt de Aziatische vloed de dijken.
Sartre: - Maar waarom wilt u dan nog dat ik toetreed tot de R.P.F. Daar is het nou toch al te laat voor.
- Wat zegt u me nou, te laat? Geen sprake van, als de generaal aan de macht is zullen we de Russische opmars stuiten.
Sartre: - Maar waarmee dan?
- Met het Franse leger, vergemie. Tevoren zullen we het bestuursapparaat hebben gezuiverd. U ziet dus uw verantwoordelijkheid, u moet beseffen dat geen Fransman het recht heeft te aarzelen, vooral u niet, de intellectuelen, die het altijd hebt over het beschikbaar zijn. Als dat geen woorden zijn dan is de kans er nu en U moet hem aangrijpen.
Sartre: - Welnu dan, nee, ik zal geen keuze doen.
- Och, dat is er al een, dan kiest u de Russen.
Sartre: - Ik zeg u nog eens dat ik niet kiezen wil, en ik zou nog verder willen gaan. Wat me tegenstaat in die propaganda is dat u gokt op het geloof van de mensen in het noodlot. Eigenlijk is uw truc heel eenvoudig, voor zover u er zelf niet door beet genomen wordt. U beweert dat de oorlog onontkoombaar is, dat de beide blokken al bestaan, dat ze stellig, vroeg of laat, slaags zullen raken en u verkondigt nu de mensen dat er gekozen kan worden, dat ze zich rechts kunnen opstellen aan de kant van De Gaulle en de Amerikanen of links en, scherp gesteld, wordt het dan zo: hoe meer de mensen in u gaan geloven, hoe meer misleide stakkers aan uw kant komen, des te scherper zullen de blokken zich aftekenen, des te dieper wordt de kloof, des te zekerder breekt er oorlog uit, zal hij kans hebben om uit te breken. M.a.w. u hebt gegokt op de verwachting van de mensen dat de geschiedenis voltooid is; u ontneemt aan de mensen elke kans op zelfbeschikking en omdat u deze soort noodlottige berusting in het gevlei komt hebt u aanhangers en omdat u de aanhangers aanmoedigt zult u oorlog hebben en omdat u oorlog krijgt zult u op zeker ogenblik kunnen zeggen: wij hadden gelijk. M.a.w. u hebt gelijk door aanhoudend ongelijk. Welnu, ik geloof dat men liever zou moeten proberen al dadelijk gelijk te hebben.
| |
| |
Vindt je ook niet, Merleau-Ponty?
- Ik ben het volkomen met je eens, het is maar al te waar dat men, als men in de rede van Vincennes, waar u 't zo pas over had, een buitenlandse politiek probeert te ontdekken, tot het inzicht zal komen dat die buitenlandse politiek in z'n geheel als volgt kan worden samengevat: er komt oorlog, er dreigt gevaar van de kant van de U.S.S.R.; het bolwerk tegen dit gevaar is de U.S.A. Laten we kiezen voor de U.S.A., laten we de U.S.A. nu al een bondgenootschap aanbieden. Wat overigens treffend is, is dat deze gedachte nieuw is bij generaal De Gaulle. Hij heeft heel lang gezegd:
- ‘Wij hebben niet te kiezen tussen deze beide machtige tegenstanders, we moeten proberen de Franse aangelegenheden op te lossen door een evenwichtsspel tussen de een en de ander te spelen.’ Engeland moest ons bijstaan in deze politiek van Franse grootheid. Die politiek heeft gefaald. De generaal stelt nu een andere voor. Is die vruchtbaarder? Ik twijfel er sterk aan. Ik vraag me af of de U.S.A. generaal De Gaulle wel erg dankbaar kunnen zijn voor de aanbieding van een militair bondgenootschap, dat zij, hoe men het ook bekijkt, niet nodig hebben. Ik vraag me vooral af of een Frans nationalist, in koelen bloed, kan denken aan een politiek, die tot oorlog voert als aan een mogelijke politiek. Als men denkt aan de toestand van ontreddering van de landen in het Westen en in het bijzonder van Frankrijk, kan men zich afvragen of er een greintje ernst schuilt in de gedachte aan een actieve deelneming van Frankrijk aan de oorlog en daarom wil het mij voorkomen dat de nieuwe politiek van de generaal in de grond even ongeschikt en eigenlijk even voos is als de vorige. Trouwens, hij geeft het zelf toe, ik weet niet of je 't hebt opgemerkt, er staat in zijn rede van Vincennes een merkwaardige passage. Na van tevoren te hebben verklaard dat wij bondgenoten zijn van de U.S.A., zegt hij:
- ‘Maar alles welbeschouwd is het onze taak van mensen van het Westen niet, om bondgenoten te zijn, eventueel in een conflict, onze taak voor het heden is om bij elkaar te komen als Fransen, is, wat er aan kracht is die staat buiten de belangen der twee grote tegenstanders, samen te ballen. Maar op dat punt vraag ik me werkelijk af of de politiek van generaal De Gaulle in staat is om de krachten, die hier en daar zich nog verzetten tegen de kristallisatie in twee blokken, samen te bundelen. Ik vrees dat generaal De Gaulle een soort
| |
| |
‘derde macht’ voor ogen zweeft, een ‘derde macht’, die samengesteld zou zijn uit de Unie van landen, die noch onder Amerikaanse, noch onder Russische invloed staan. Deze ‘derde macht’ zal een aanzienlijk aantal mensen verenigen - neem ik aan - maar zij zal slechts vermoeide landen bij elkaar brengen, uitgeputte landen, die niet het oorlogspotentieel hebben van de beide anderen. In wezen is iedere ‘derde macht’-politiek, in de hier genoemde zin, een hersenschim. Men zou heel iets anders moeten doen. Een waarachtige Franse politiek zal niet moeten bestaan in het kiezen tussen één van beide blokken, en evenmin in pogingen om op volkomen kunstmatige wijze een derde macht in het leven te roepen, een derde blok, dat in macht gelijk zou zijn aan de beide anderen, maar ze zou moeten bestaan in een beroep op al die krachten, die, ook in de twee grote, aanzienlijke landen, vijandig staan tegenover de oorlogspolitiek en tegenover de politiek van blokvorming. Men zou een beroep moeten doen op de Amerikaanse democratie, die bezig is te zwenken op een onrustbarende manier, maar die toch, in naam en in veel van zijn instellingen, een democratie blijft. Men zou een beroep moeten doen op wat in de geest van de Franse communistische kiezers een deugdelijke gedachte blijft, de gedachte bijvoorbeeld dat Amerika niet in zijn geheel als vijand kan worden beschouwd. Er zijn misschien elementen in de Amerikaanse regeringsorganen die de U.S.S.R. met goed recht als vijandig kan beschouwen, maar de U.S.S.R., als land van de Revolutie kan niet de arbeidersklasse in Amerika als a priori vijandig beschouwen. Men zou dus, zoals ik al zei, een beroep moeten doen op alle binnenlandse krachten in de U.S.A. en eveneens op dezelfde krachten in Frankrijk, die een tegenwicht kunnen vormen tegen de oorlog en tegen de kristallisatie in blokken, maar om dat te bereiken zou men ongetwijfeld een andere man moeten zijn dan
generaal De Gaulle, men zou een diepe politieke vorming moeten hebben, die hij niet schijnt te hebben, en tevens het probleem van het communisme in minder oppervlakkige termen moeten behandelen dan de generaal heeft gebezigd. Hij zou misschien ook een zekere gulheid van karakter nodig hebben, een trek, die, naar het schijnt, bij hem niet bepaald domineert; wel domineerend is z'n verachting van de mensen.
Chauffard: - Ja, ook ik als Gaulist moet het erkennen, de generaal
| |
| |
heeft geen program, helemaal niet, en ik zou veel verder willen gaan: zijn economische en sociale politiek is een onbeschreven blad en dat is nu juist voor ons het verheugende, voor ons mensen van links. Wij zullen hem zachtjes leiden, wij zullen hem tot een reeks hervormingen brengen en u, die er niets mee te maken wilt hebben, u zult nog eens heel blij zijn dat mensen, zoals wij, zich hebben opgeofferd om een kans open te houden voor het Socialisme.
- U ook al, u offert uw persoon op voor Frankrijk, het wordt een manie.
- Ja, ik doe het, het moet. Kijkt u eens, ik wil eerlijk erkennen dat de troepen van de generaal rechts staan, maar het kader is links, het kader, mijne heren: Soustelle, Malraux, Palewski, allemaal linksen en, begrijpt u dat nu niet, wel dat is immers het dubbele spel dat doorgaat.
Sartre: - Dus, u wilt aanhangers, die het zich in het hoofd hebben gezet om naar rechts te gaan naar links voeren. Dat is een ingewikkelde operatie, die ongeveer hierop neer komt dat men de aanhangers in rechtse geest moet toespreken om hen een draai naar links te laten maken. Dat komt neer op radbraken. Bovendien zult u verplicht zijn een klein beetje te geloven in wat u gaat zeggen als u te spreken hebt voor de aanhangers van rechts en dan zult u achterbaks een heel klein beetje geestelijk voorbehoud hebben. U zult zeggen: maar ik doe dat voor het hoogste welzijn van links, m.a.w. u zult te kwader trouw zijn. U bedoelt dat het vandaag aan de dag nodig is dat de leiders te kwader trouw zijn. Ik ken dat. Ik herinner me een hoop mensen, die wilden collaboreren, maar die zeiden: wij proberen de Duitsers te veranderen, wij zullen nazeggen wat zij zeggen, maar in de geest van links, van vrijheid. Het komt dus eigenlijk hierop neer dat u eenvoudig een collaborateurspolitiek wilt voeren.
Ik ben, wat mij betreft en ook wat betreft de kansen van het Socialisme in de handen van De Gaulle en zijn vrienden, erg sceptisch gestemd. Het is waar dat De Gaulle geen program heeft, maar hij heeft in zijn rede van Vincennes, een paar woorden losgelaten, die aanleiding geven tot enige ongerustheid. Hij heeft gesproken van bedrijfsraden. We hebben daar al eens eerder over horen praten, in de tijd van Vichy, en het is bekend wat er mee bedoeld wordt. Als men de arbeider wil binden aan zijn onderneming snijdt men
| |
| |
hem tezelfder tijd af van het nationaal- en vakverenigingsleven, snijdt men hem af van zijn klasse. Dit procédé is toegepast door Mussolini, Franco en Salazar, door alle fascisten. Trouwens, dit strookt heel wel met wat Soustelle een tien dagen geleden verklaard heeft in een interview voor Combat. Men vroeg hem naar zijn opvatting inzake de vrijheid. Hij antwoordde met die al reeds gevaarlijke onderscheiding dat er niet één vrijheid is, maar dat er vrijheden zijn. Wanneer men aldus de vrijheden begint te verdelen wil dat zeggen dat men zich opmaakt om er een of meerdere of alle neer te slaan. Hij heeft gezegd dat het Gaullisme in elk geval de vrijheid van vergadering en de vrije meningsuiting zou eerbiedigen. De vrijheid van vereniging was een andere kwestie. Dat zal afhangen van de omstandigheden. Men weet ook wat dàt betekent. Er zijn altijd omstandigheden te vinden die u doen verklaren dat deze of gene vrijheid gevaarlijk is als het beginsel van de vrijheid niet vooraf erkend is. Opheffing van de vrijheid van vereniging betekent opheffing van het vakverenigingsleven, dat betekent opheffing van het recht van staking, dat betekent opheffing van elke vorm van politieke en sociale werkzaamheid van de arbeidersklasse. Wilt u dat Socialisme gaan noemen?
- Foei, u weet, men kan links zijn zonder de vijf beginselen van vrijheid te willen ondermijnen. Wat ons, de Gaullisten van links, voor ogen zweeft is een socialisme dat nationaal is.
- Met een behoorlijke ‘Gauleiter’.
- U wilt De Gaulle toch niet vergelijken met... nee, dat gaat te ver.
- Waarom niet? Ik heb gereageerd op uw term nationaal socialisme. Het gaat er mee als met de lettercombinatie R.P.F., die me doet denken aan P.P.F., niet omdat het bijna dezelfde letters zijn, maar omdat het dezelfde aanhang is. En om nog eens terug te komen op de rede van Vincennes, die is opgezet volgens het model dat bekend is van voor en tijdens de oorlog. Jullie kennen dat nog wel, het is een balans van alle successen: Ik heb dit gedaan, en toen dat gedaan, telkens meer en al geweldiger. Alleen vergeet niet dat de Duitse blaffer kon herinneren aan een waterval van succesvolle doorstoten, terwijl De Gaulle alleen maar zijn grote jaar '44 kon ophemelen, omdat er daarna niets meer gekomen is dan verspilling, een forse rekening van de zoon des huizes, die hij voor betaling naliet aan de volgende regering.
| |
| |
Sartre: - Kom, kom, Bonnafé, er wordt naar ons geluisterd.
- Ja, dat staat me tegen, en daar is reden voor. Overigens, als ik zeg zoon des huizes denk ik ook aan de ongegeneerdheid van de generaal.
- Wat zegt u daar, ongegeneerd?
- Waarachtig, ongegeneerd. Kijk eens hier, hij gaat in zijn hoedanigheid van hoofd van het verzet officiële plechtigheden in elkaar zetten. Daar heeft hij de aanhangers voor nodig, de overheidspersonen en al het eerbetoon van de Republiek en dan komt het: inplaats van iets te herdenken werpt hij zichzelf op als handelsreiziger van de R.P.F. Dat hoort niet. Kijk dan eens naar Herriot, president van de Parti Radical. Hij is tevens lid van de Académie Française, laat mij even uitpraten. Welnu, als hij spreekt in zijn kwaliteit van académicien hoort men hem geen propaganda maken voor de Parti Radical.
- Ja, maar men moet De Gaulle niet met Herriot vergelijken.
- Nee ik zal wel wijzer zijn. M'n eerste vergelijking is nog de beste, vooral als men kijkt naar de affiches van de R.P.F., die ‘smoelwerken’ op al de muren van Parijs. U hebt het natuurlijk gezien, dat grote portret van de Generaal. Ik weet wel, achter hem was nog vaag de Republiek aangeduid helemaal wit, helemaal uitgewist, weggemaakt, die arme Republiek. Het zou onjuist zijn te zeggen dat de generaal er op gaat zitten, maar hij lei er over heen en hoe. Ik werd er naar van, dat kan ik je verzekeren. Dat kleine snorretje, hè, en dan die zware oogleden boven een ijzeren blik en die mond en die messevechtershals. Op de lok op het voorhoofd na ontbreekt er niets. Niets zeg ik en ik niet alleen, maar iedereen die er aan voorbij liep, zei: maar dat is...
Sartre: - Pas op, Bonnafé, u wilt het blijkbaar graag zeggen.
- En u, u wilt me graag weerhouden dat ik het zeg.
Sartre: Enfin, gelukkig u zegt het niet. Pontalis, het woord is aan u, geef ons nu uw mening over de kwestie.
- Ik vind dat men helemaal kan afgaan op die foto. Om te beginnen wordt een foto niet bij toeval genomen, wij hebben hem niet gekozen, De Gaule heeft hem waarschijnlijk zelf uitgezocht, omdat hij hem gelijkend vond en omdat hij er iets in zag voor de propaganda. Hij dacht dat het portret, wat men noemt sprekend was en inderdaad het spreekt dezelfde taal als zijn boeken. Ik heb gelegen- | |
| |
heid gehad ‘Le Fil de l'Epée’ door te bladeren. Dat werk werd door De Gaulle gepubliceerd in '32, maar hij heeft het in '45 opnieuw laten verschijnen. 't Is een werkelijk intiem dagboek. En wat vindt men daar nu in? Wel, Georges Moulin zei dat prachtig in een artikel in Lettres Françaises van October 1945. Hij was in die tijd een van de eersten, die de eensgezindheid aantastte, die de mythe vernielde van De Gaulle, waaraan, ik moet er hier direct bijvoegen, alle partijen meegewerkt hebben. Hij had het over Plutarchus' opvatting van de grote man, die altijd De Gaulle's opvatting is geweest, een opvatting gebaseerd op het prestige, op massacultuur. U weet, Merleau-Ponty zei het al, dat De Gaulle de mens veracht. Trouwens, hij spreekt nooit van het volk, inplaats daarvan van de menigte. Hij heeft alleen maar achting voor de grote man, d.w.z. voor zichzelf. Let eens op wat hij zelf zegt:
- ‘Zodra de toestand nijpend wordt ziet men dat de man van karakter als het ware vanzelf omhoog gestoten wordt, op de voorgrond komt te staan.’
Chauffard: - Ach, u bent allen echte intellectuelen. Wij staan aan de vooravond van de oorlog, van de oorlog met het buitenland, de burgeroorlog, de hongersnood en de wanorde en u zit maar te praten. U zit het voor en tegen af te wegen, u oordeelt naar uzelf en weet u wat u mij daarmee duidelijk hebt gemaakt? Dit, dat Soustelle ongelijk had toen hij nog twee vrijheden wilde laten bestaan. Hij had moeten beginnen met de opheffing van de vrijheid van Denken.
(Vertaling van S.P. Leiker)
|
|