De Nieuwe Stem. Jaargang 3(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 540] [p. 540] Victor E. van Vriesland De nageblevene Nu zij dood is en met vergaan gelaat Gekuild waar niemand ooit haar stem meer hoort, Is het mij of ik zelf haar had vermoord En haat ik mij met redeloozen haat. Zij was van liefde en leven onverzaad En zwierf maar, want ik had haar niet verhoord. Zij stierf - en ik leef verder ongestoord En lach tot elke vrouw die langs mij gaat. Vloek mij, trouwlooze die geen rust kon schenken Aan haar. Eenzaam nu waart en ongewroken Haar schim door 't duinland waar wij samen wandelden. Ik kan niet slapen omdat ik moet denken Hoe jong haar kwetsbare oogen zijn gebroken Die altijd keken of men haar mishandelde. [pagina 541] [p. 541] Rechtvaardiging 1 Een god versmoort mijn stem die klinken wil, Een god verstikt mijn keel die drinken wil. Is er geen god om dien god te overwinnen? Alleen mijn ziel die niet verzinken wil. 2 Mijn volk vergaat in 's werelds herfstgetijde, En ook mijn tijd is om en gaat me ontglijden. Toch maakt één kracht ons tegen dood bestand: Het woord dat blijft, vol van ons bloed en lijden. 3 O smaad mij niet om wat mijn jaren misten, Vergeef hetgeen mijn zwakheid mij betwistte: Van niets en eeuwigheid was 'k zoozeer slaaf Dat 'k mijn bestek in nacht en duister giste. Vorige Volgende