De Nieuwe Stem. Jaargang 2
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 761]
| |
Doorbraak en antitheseTot de belangrijkste geschriften die na de bevrijding in ons land zijn geschreven, behoort het boek van Dr C.J. Dippel: ‘Kerk en wereld in de crisis’Ga naar voetnoot1). Het verdient de opmerkzaamheid van een grotere lezerskring dan die voor wie het in de eerste plaats is bedoeld. De lezers die de schrijver zich voorstelt te bereiken, of liever die hij graag zou willen bereiken zijn zij, die zweren bij christelijke ‘beginselen’, volgens welke zij de politiek, de economie, het maatschappelijk leven in zijn geheel geregeld willen zien. Wanneer zij dit boek lezen, zonder vooringenomenheid, kunnen zij door een gezonde twijfel aangeraakt worden. Vervolgens heeft dit boek iets te zeggen aan de ‘liberale christenen’, voor wie de christelijke traditie - stichtelijker memorie - wel dierbaar is gebleven, maar voor wie de barthiaanse theologie, waarbij dit boek aanknoopt, een vreemd en zelfs een bizar element is. Zij kunnen hier op het stuk van maatschappelijke consequenties uit dit orthodoxe Christendom een leerzame afrekening met hun dierbare tradities vinden. Dan zijn er nog de niet-christenen, van onderscheiden politiek-sociale opvatting, die in een taal, die ze vaak moeilijk zullen verstaan, maar die zeer op de man af is, en dan zeer verstaanbaar en overtuigend wordt, in aanraking komen met gedachtengangen die het de moeite loont te leren kennen, en met een man die waard is om aangehoord te worden. Te hunner geruststelling kan ik dan mededelen dat de schrijver geen theoloog is van beroep, maar dat hij zich als chemicus dagelijks bezighoudt met de problemen van de moderne natuurwetenschap, dat hij van de aard en werking van een groot-industriële onderneming op de hoogte is en de arbeiders kent die erbij betrokken zijn. Hij neemt geen stelling tegenover de niet-christenen, omdat zijn Christendom hem doet verstaan dat God zich niet gelegen laat liggen aan allerlei denominaties die met het adjectief christelijk zijn voorzien. Met andere woorden: dat de antithese radicaal verwerpelijk is, maar dan ook zo radicaal dat hij durft te beweren dat christelijke partijen, christelijke cultuur, christelijke staat samenvoegingen zijn die het woord christelijk ontkerstenen. | |
[pagina 762]
| |
Tenslotte zijn er dan natuurlijk de wellicht niet zovelen die als gelovige christusbelijders nochtans, of beter juist, met wantrouwen en niet zonder bitterheid de z.g. christelijke beginselen hoe langer hoe duidelijker zich zien aftekenen als beginselen van behoudzucht en angst, die aan het Christendom zoals de schrijver het ziet, juist onbekend zouden moeten zijn. Voor zulke lezers, en men zou alleen maar mogen hopen dat zij onder de jongeren talrijker voorkomen dan onder hen die reeds te lang onder de christelijke beginselen hebben geleefd, kan dit boek slechts een troost, een aansporing en een heilzame verontrusting zijn. De schrijver is zich diep bewust dat wij in een crisis verkeren waarin een bundeling van mensen nodig is op zeer bepaalde politieke en sociaal-economische doelstellingen. In dien zin accepteert hij de voorrang van het practisch nodige; men zou ook kunnen zeggen dat hij het primaat der politiek, zoals Dr J. Suys in: ‘De nieuwe politiek’ dit eerst-nodige heeft genoemd, heeft aanvaard. Deze politiek zou een christelijke politiek moeten zijn, maar zo dat niemand het er aan kan zien. Het woord christelijk in de gebruikelijke verbindingen noemt de schrijver zinloos en misleidend, omdat het oordeel over wat werkelijk christelijk is bij God berust. Al richt het boek zich volgens de schrijver allereerst tot de Hervormd-kerkelijke gemeente, hij stelt zich ook voor dat de niet-christen in dit boek wellicht iets kan leren begrijpen van wat reformatorisch denkende socialisten drijft en wat zij bedoelen. Dit boek beoogt dus de doorbraak te helpen bevorderen die, in wijde kring gehoopt voor en even na de bevrijding, zo droevig in het zand van behoudzucht, onwil en onvermogen tot hernieuwing is verlopen. Daarom is het voor vele niet-christenen (in wie de schrijver geen ‘vijanden’ van zijn geloof ziet) zeer opwekkend zijn beschouwingen te overdenken. Elk waarachtig getuigenis - en dat is dit boek - elk dwingend betoog, ook dat welks praemisse men niet kan aanvaarden of ook soms niet kan verstaan, maar dat zo weinig schroomt heilige huisjes te ontzien, omdat zijn loop nu eenmaal rechtuit moet gaan, verdient onze belangstelling, wanneer het fundamenteel en onverbloemd de totaliteit van ons scheefgeraakte ingewikkelde wereldbestel wil bezien. Voor de niet-christenen - laat ik ze nu maar eens humanisten | |
[pagina 763]
| |
noemen - is het belangwekkend dat de schrijver hier de stelling poneert dat de tijd van de macht van het Christendom, van de christelijke cultuur voorbij is. Een enorme stelling, zegt hijzelf. Hij bedoelt ermee te zeggen dat de brede achtergrond van zekere vanzelfsprekendheden, die voortkomen uit de ontmoeting van het Evangelie met de menselijke strevingen niet meer aanwezig is. Hij wil natuurlijk daarmee allerminst zeggen dat hiermee de onwaarde van het Christendom is aangegeven. Integendeel, als hij zegt dat het Christendom dood is voegt hij er meteen aantoe, zo zou men kunnen zeggen: leve het Christendom. Dit betekent dan: wanneer de z.g. christelijke mens eigenlijk geworden is tot een ontkenning van de christen, wanneer zijn vanzelfsprekendheden op allerlei terreinen liggen, die los zijn van het Christendom, maar die hij gewend is gebleven of geraakt met het woord christelijk te tooien, dan hernieuwt uit de dood van het Christendom het Evangelie zich in zijn vrije, critische en dynamische kracht. Wat ook duidelijk wordt voor hen die de barthiaanse theologie niet hebben kunnen volgen, omdat zij haar begrippentaal niet kunnen vatten, is dat deze theologie de weg heeft vrijgemaakt voor een practische politiek, die de gangbare christelijke politiek radicaal veroordeelt. Er is kennelijk altijd wel een tegenstelling geweest tussen het z.g. officiële Christendom en het Christendom van de ware of oprechte christen. En dit spraakgebruik heeft steeds een diepe zin gehad. Ook nu blijken door de werking van deze nieuwe theologie, die toch iets meer en anders is dan zo maar een neo-orthodoxisme, verscholen krachten in het Christendom gewekt te zijn, die in het officiële Christendom, dat er zo glansrijk in geslaagd was zich te conformeren met de macht en het burgerlijk behoud, onbekend waren geworden. Het is misschien overbodig er nog eens opmerkzaam op te maken dat er in deze ingewikkelde theologie geen sprake is van toenadering tot het humanisme - in tegendeel. Misschien is het toch minder paradoxaal dan het lijkt, dat humanisten in dit hun zeer vreemde, iets verwants kunnen ontdekken, een menselijkheid die men het best zou kunnen aanduiden met het door de schrijver graag gebruikte woord: zakelijk. Want aantrekkelijk in dit boek is de menselijke toon, de bewogenheid en zelfs de zo hartelijk aandoende onstichtelijkheid, die niet zonder | |
[pagina 764]
| |
stichting is. Dit treft de niet-christelijke lezer die geen ogenblik zal vergeten dat hier een christelijke man aan het woord is, christelijk dan in die betekenis die eigenaardig genoeg, ook het niet-christelijke volksdeel laat gelden als iets dat eerbied afdwingt, al kan hetzelfde woord christelijk ook weer de samenvatting zijn van wat behoudzuchtig, huichelachtig en achterlijk is. Dr Dippel haalt christelijke schotjes omver, die voor hem een zeer heidens aanzien hebben. Fel wordt de antithese aangevallen, de ‘souvereiniteit in eigen kring’, de afgescheidenheid, het doortrekken van de kerkelijke begrenzingen in de politiek, in de sport, ja in wat al niet. Waar de schrijver telkens op terugkomt, dat is de menselijke verantwoordelijkheid, in tegenstelling met het volgen van een christelijk geheten vaandel. Deze verantwoordelijkheid wordt gedragen door een sterk roepingsbesef en toont hem de mogelijkheid van samenwerking met ‘andersdenkenden’ voor practische doeleinden. De schrijver verwerpt ook de gemakkelijke vereenzelviging van Gods wil met een eigengereide christelijk genoemde uitleg van de historie. Als hij schrijft: ‘De geschiedenis is nimmer als van God uit te interpreteren’ dan ligt hier stof voor een lange en vruchtbare overdenking. Dr Dippel's mening is dat de weg der geschiedenis een niet-uitlegbaar mysterie is. Het boek is verdeeld in drie gedeelten. Het eerste beschrijft de crisis, het tweede het ‘pastorale antwoord’, het derde, dat meer dan de helft van het bijna 500 blz. lange compres gedrukte boek beslaat, heet: ‘Concreet-politiek antwoord’. Over dit gedeelte moeten we uiteraard kort zijn, omdat hier zoveel besproken wordt dat zelfs een opsomming mij te ver zou voeren. De schrijver pleit voor een democratisch socialisme en legt de nadruk op de totale democratie. Hij heeft een open oog voor het gevaar van democratische traagheid en halfzachtheid en van de formele democratie. Hij kan het zich heel goed indenken dat de Russen deze formele democratie door hebben en ze honen en ons niet vertrouwen. Uiteraard is zijn houding als christen tegenover het communisme afwijzend, maar hij vindt het contact met de Russen en voorlichting over wat zij bereikt hebben allernoodzakelijkst; hij is overtuigd dat de wijze waarop het communistisch gevaar wordt behandeld erger is dan het gevaar zelf. Hij toont aan welk een essentieel verschil er bestaat tussen nationaal-socialisme en com- | |
[pagina 765]
| |
munisme, die in christelijke - en ook in niet-christelijke - kringen zo gemakkelijk worden vereenzelvigd. In de communistische fouten ziet hij vooral die van onze eigen cultuur. Ten opzichte van de P.v.d.A., in welke partij hij het noodzakelijk vindt dat de socialistische christenen hun plaats zoeken, betwijfelt hij of ze wel een radicale politiek zal voeren. Er zijn tekenen, zegt hij, dat ze aarzelt. ‘Het zal hard nodig zijn dat de radicale christenen deze aarzeling overwinnen.’ Hij vreest een systeem van sociale correcties in plaats van een socialistische politiek. Het spreekt vanzelf dat er eveneens punten besproken worden waar tegenstellingen blijven tussen zijn christelijke opvattingen en de niet-christelijke, b.v. inzake het onderwijs, maar ook hier zijn de kwesties duidelijk en onbevangen gesteld. Het boek is lang geworden, eigenlijk te lang. De schrijver heeft zich niet kunnen begrenzen en dikwijls herhaald, maar dit neemt niet weg dat hier een merkwaardig werk is geschreven met een vaart en een élan die de lezer meeslepen. Een boek, welks zeer christelijke toon niet-christenen menselijk en overtuigend voorkomt, welks menselijke toon christelijke lezers zeer christelijk zou moeten aandoen. Weldadig is ook naast de geestdrift de zakelijkheid en de nuchterheid, de humor en een zekere vrolijkheid, waardoor het ondanks de bittere ernst waarmee het geschreven is, toch weer niet zwaar op de hand is. O.N. |
|