| |
| |
| |
Het register der ontsteltenis door Sjoerd Leiker
Aan sommige menschen kun je soms zien dat ze nog een brandschoone herinnering hebben aan hun eerste blokkendoos. Dat was het geval met Oscar Ahnewitz, die lang heeft willen blijven meenen dat je het leven uit kon pakken, op kon zetten en weer in kon pakken en dat er toch eigenlijk geen blok weg hoefde te raken, omdat je er zelf bij was. De opzet van je medemenschen, gedoemde en ongedoemde medespelers, schijnt echter altijd te zijn om iets weg te maken. Hij kon je in een kalm gesprek dan ook al bij voorbaat ontsteld, bestürzt - ik zou niet op het woord gekomen zijn als ik niet wist dat hij geboren was in Stürzelberg - aan zitten kijken en zei vaak, soms schijnbaar ten onrechte zich schrap zettend: - Ja, ja, unbedingt, aber..! Om die volstrekte reden was hij dan ook, hoewel Duitscher en kleine man, geen lid van de partij van de wegmakers, maar ingenieur zonder politiek etiket. Zijn vak had hem bovendien wat internationalisme ingeblazen - bruggen en kranen bouwen is overal het zelfde werk - en zoo had hij het bestaan om in '28 naar Rusland te gaan en gewerkt in Dnjepropetrovsk aan een stuw en aan kraanstukken en bewondering gekregen voor de Russen, die er alles voor over hadden dat die dingen goed werden. Zijn vrouw en zijn dochtertje van vijf had hij, meende hij, voorzichtigheidshalve in het vaderland gelaten, maar toen hij zag dat het land in het Oosten bewoonbaar was en voor zoo iemand als hij zelfs opvallend herbergzaam, had hij een brief geschreven dat ze konden komen.
- Nein, bolsjewiek, had hij ten antwoord gekregen.
Hij was geen bolsjewiek. Dat had hij vaak en duidelijk genoeg gezegd, met al de zekerheid van iemand, die beter weet wat hij te ontkennen dan te beweren heeft en daarom maakte hij er een gevoelskwestie van, die hij niet aankon en die leidde tot een sentimenteele discussie, in brieven over en weer, waarin zij haar grieven op helshitte bracht en hij zijn eigen deugden bejammerde als parels, die hij voor de zwijnen geworpen had. Hij begreep dat zijn gevoel voor haar, zoo hij het ooit bezeten had, uitgeput was en
| |
| |
omdat hij toen geen minnaar meer was had hij forsch gepend dat een man zijn behoeften heeft en het niet maandenlang kan uithouden zonder een vrouw.
Valeria of liever Walli Fedorowna, een schuw kind uit versmade voormalige bourgeoiskringen, dat een baantje had op een bureau, liep tegen dezen Ahnewitz op in de recreatiezaal, zeven hoog boven de gonzende, galmende machinehal. Ahnewitz hield haar een oogenblik in zijn armen en bad om verontschuldiging. Walli prevelde ook verschrikt een excuus en bleef bij hem staan, omdat ze meende dat één van de Russische heeren verwijtend naar haar keek, want ze had geen toegangsbewijsje voor den hemel van het bedrijf. Die hemel was niet voor haar. Het was een schepping voor commissarissen en voor verdienstelijke buitenlanders, die geen kameraad waren en dus weelde behoefden, omdat ze voor gebrek geen moed konden putten uit staatsbelang en dingen mochten zeggen voor eigen rekening, die een kameraad den kogel zouden kosten, omdat hij staatsbelanghebbend en staatsverantwoordelijk was. Walli's vader, de vroegere bourgeois, mocht niet staatsbelanghebbend zijn, geen lid wezen van de partij en was mitsdien een ingeklemde, een twijfelnummer, dus eigenlijk een heel gewoon mensch. Haar moeder was een zorgelijk opportunistisch vrouwtje, dat nog wel eens naar uitwegen zocht. Walli leefde naar moeders' kant en zocht ook en voedde een vaag verlangen naar een ander leven, dat niet gedrukt mocht zijn door de mathematiek van de staatsleer ofwel er bovenuit moest wezen, ontsnapt aan de blokkedoosbouwers, die meenen dat eenmaal alles compleet zal zijn en dat tusschen uiten weer inpakken het wonder zal liggen van een nuchter bestaan. Ahnewitz nam haar mee aan een tafeltje, bood haar een lunch aan, die bovennatuurlijk was, omdat hij bestemd was voor buitenlanders en speelde de groote man op kosten van de Sovjetstaat. De mathematiek was doorbroken. Walli voelde zich heelemaal met Ahnewitz vertrouwd, omdat hij bijna tragisch nuchter en nietig was en niettemin deel had aan een verheven bestaan, waarnaar zij, onbewust, altijd gesnakt had. Haar directeur had haar al eens verzekerd dat
ze het evenbeeld was van de marmerschoone Natalja Gontsjarowa, de passie van Alexander Poesjkin en naar dat leven wist zij zich even een rol aan te meten toen zij Ahnewitz
| |
| |
met zijn brokkelige nicotinetanden en z'n eenvoudige soms haast hulpelooze gebaren een liefdesverklaring ontlokte en bijna onmiddellijk daarop de belofte om haar te trouwen.
Ze was werkelijk verrukkelijk voor Ahnewitz, een jong dier, dat oergevoelens wakker riep uit onvermoede holen, een droom, die Ahnewitz volkomen vervulde en hem zelfs ongevoelig maakte voor het krenkend feit dat de Russen in hun Mei-optocht zijn werkstukken en ontwerpen meedroegen als voorbeelden van hun kunnen en van hun Russische ingenieurs. Hij was een jaar lang boven doos en blokken uit, steeg nog hooger toen Walli het leven schonk aan een zoon en bleef toen sultanisch zweven op de bewondering van Walli's moeder, een oude vrouw... tot hij, naar Moskou geroepen, voor de keus gesteld werd Rus te worden en in het land te blijven of Duitscher te blijven en te gaan. Dat was in '35. Ik geen Rus, dacht Ahnewitz. Het Duitscherschap is al benauwd genoeg.
Hij besloot dan maar terug te gaan. Zijn bezit moest hij achterlaten voor de staat, maar Walli en het kind waren wettige Duitschers en moesten mee.
Vier weken na aankomst in Duitschland werd Ahnewitz opgepakt en door de Gestapo verhoord. Dat had hem zijn eerste vrouw geflikt, meende hij. Toen hij, duizelig en slap van de ‘politische’ argumenten weer in vrijheid werd gesteld, was Walli met zijn zoon gevlucht, naar het Westen, naar Holland, hoewel ze naar het Oosten, naar haar moeder had gewild. Ahnewitz kwam haar achterna en toen begon onder een vreemde zware lucht, waaronder menschen opgroeien als gierige planten met veel te veel blad, het leven opnieuw of liever het werd gerekt. Het werd vol onmachtig verlangen naar eigenheid, naar veiligheid.
Walli versomberde snel, Ahnewitz bleef vaag optimistisch en verdedigde goedig zijn internationalisme bij gebrek aan wat beters. Walli daarentegen werd ijzingwekkend consequent nationaal en kwelde hem, als hij opgewekt dreigde te worden, met droefheid en irritante verachting van alles wat niet Russisch was. Ze werd een dagdroomster, die leefde bij de influisteringen van de verre oude steppengrond. Ze leerde wel Hollandsch verstaan, maar ze had geen behoefte om met menschen om te gaan. Ahnewitz, om troost voor haar te zoeken, papte toen aan met een dominee, die haar iets kwam vertellen van God, waar zij vergoelijkend om lachte.
| |
| |
De massazang in zijn kerk sleepte haar echter op een bepaald moment mee en toen ging zij vaker om op den achtergrond van dat gezang, heel ver weg, iets te hooren galmen van het eigene, van de bezwerende aanroep en het ontzaglijk rhythme dat hier wegebde in breeduitgezongen psalmen en buiten de kerk in een klcuterachtig sarimarijs, waarvan de stupiditeit haar ontroerde als het gebrabbel van haar zoontje, die al de tafels leerde. - Ze dacht: Elke volwassene hier zou een kind in Rusland wezen. De menschen leeren hier wel veel, maar ze weten niets, omdat ze zoo knullig en zoo gauw gelukkig zijn.
Ahnewitz had heel andere ervaringen. Hij had een baantje als teekenaar. Zijn ingenieurschap was in Holland niet in tel en zijn werk werd heel matig gewaardeerd. Hij voelde zich een stom, onhandig en geduld ondergeschikte en droomde dat hij nog eens naar China wou. Daar moest alles nog gemaakt en aangelegd worden. Hier was alles al en van alles te veel. Hier kreeg men arbeid als een gunst, bij uitzondering, als begunstigde. In China, evenals in de Sovjet-Unie, zou hij weer zelf arbeid mogen schenken, zelf begunstiger mogen zijn.
Hij klaagde 's avonds kankerend het gekanker van zijn lotgenooten na, hij vond ook dat het bei-uns nog beter was, maar bei-uns... ach gott noch mal... hij ergerde zich. Hij ergerde zich aan Walli, die geen orde schiep, die z'n huishouden verslonste en dan brak er een hysterische woede in hem los. Hij schreeuwde haar de stelregel van zijn moeder - Ordnung, Ordnung, liebe sie, denn sie spart dich Zeit und Müh - in het gezicht, hij werd wanhopig, maar hij had geen hart voor de wanhoop, hij schold en hij ruimde op en verzonk dan in een ondiepe melancholie, die zoo'n beetje tegen Walli's heimwee aanhing en dan zei hij bijna waardeerend: - Du machst mich tot.
In zijn zoontje wilde hij pleizier scheppen, maar het was een boosdoenertje dat niets dan straf kreeg op school en slechte punten. De kleine Wilhelm treiterde zijn moeder, was koppig tegen hem of stuursch, gluiperig, ontredderd, weerloos, sentimenteel, dat wil zeggen bijna altijd in een uiterste dat hem niet aanwou of dat hij niet begreep. Hij wou dat een kind een kind zou zijn en zijn kind was soms geen kind en drong hem dan dezelfde twijfel op die hij bij Walli voelde, die hij had willen bezweren met godsdienstige omgang.
| |
| |
Hij besefte vaag, door zijn zin voor orde, dat de kerk onordelijkheid in het zieleleven bestrijdt, maar hij wist er zelf te weinig van en speculeerde dus maar een beetje. Hij werd afschuwelijk onzeker. Hij begon ook te denken over zijn eerste vrouw en zijn dochter en vroeg zich af of het werkelijk zoo was dat hij hen weggewerkt had of dat zij het hem hadden gedaan. Hij begon zich, toen hij een brief van zijn dochter kreeg, te verbeelden dat het kind van hem hield, hoewel ze enkel maar vroeg om geld. Haar verlatenheid verdubbelde de zijne, haar koelheid bezeerde hem en bezorgde hem wroeging en ongemak. Op momenten wanneer hij dat voelde was hij op zijn best. Dan vond hij in Walli's koelheid een zinvolle vergelding, dan voelde hij de mogelijkheid van het evenwicht, een zweem van beschadigd geluk.
Toen brak de oorlog uit. De triomfen van de wegmakers vond hij angstwekkend en onredelijk. Toen later de Russen er bij kwamen en stand hielden en op kwamen dringen kocht hij een kaart en spelden om ook zelf het gebied, dat zijn landgenooten geroofd hadden, weer in te kunnen perken en tot wat hij normaal vond terug te brengen. Toen hij in '44 zag dat het mis ging, toen ook niemand meer wist wat normaal en wat abnormaal was, toen de woordvoerder van het Niets nog slechts overleving met een laatste compagnie als mogelijk hoopte en wenschte, begon hij te hopen dat Engeland en Amerika het zoover niet zouden laten komen, dat ze hun bondgenootschap met Rusland niet meenden. Het uiterste wilde hem niet aan. Intusschen was hij zelf opgeroepen voor landstormdiensten. Eerst zou het voor een paar dagen zijn in de week. Al gauw hielden ze hem heelemaal. Hij had toen al een jaar een bijna aangekweekte overspanning opgedirkt tot een hartkwaal, die hem ademnood bezorgde. Hij mocht ermee in een lazaret, waar hij een jongen, met de teen de haan van het geweer overhalend, zichzelf voor het hoofd zag schieten en een paar anderen in het holst van de nacht in onderbroek zag deserteeren. Drie weken later werden die twee in burger weer door de gang geleid en een kwartier later vielen er op de binnenplaats twee schoten. Ahnewitz knapte van schrik een beetje op en kwam op een bureau. De Wehrmacht hield toen vaak een feest om drank en vergetelheid te kunnen schenken. Op één van die avonden kwam
| |
| |
hij met Walli, die nog altijd mooi was, voor den dag. Zijn Hauptmann en de Oberleutnant dansten met haar en zaten daarna een heele nacht over haar te praten en maakten plannen en wilden Ahnewitz voordragen voor onderofficier. Ze begrepen, toen ze Walli gezien hadden waarom hij een zenuwlijder was of zooiets met z'n hart had. Ahnewitz protesteerde tegen bevordering, zei wel wat een groot man hij in Rusland was geweest en praatte zich overigens aan alle kanten vast in bewondering voor wat niet bewonderd mocht worden en in afkeer van wat regel was, stolz en militar, en lei toen weer de hand op de borst om z'n kloppend hart te bezweren dat ziek was. De beide officieren rieden hem naar bed te gaan en reden nog dienzelfden avond naar zijn huis. Ze belden aan, kregen geen gehoor en bleven drie uur lang met de auto voor de deur staan. Walli stond drie uur lang achter het gordijn die auto weg te kijken en stilte te sissen tegen Willi, die op de vloer lag te spelen met een draaiend gevalletje dat de rattenvanger van Hameln voorstelde, die hij met alle ratten achter zich aan de stad uit en weer in kon laten draaien.
Dien nacht droomde Walli van een Rus, die Boris heette en haar eens een langen brief geschreven had over het leven, met bloemen en zachte woorden en een zee van geluk. Boris was een athleet met een behaarde borst, een trapezewerker uit een circus, dat een poos in Holland was geweest. Hij was een man die zich het apezuur werkte om rijk te worden, bovendien Witrus, een fantast.
Ahnewitz lag dien nacht een brief te pennen op zijn krib, een brief, waarin ook zachte woorden voorkwamen en een zee van zoete herinneringen en een liefdesverklaring in bloementaal. Toen Walli dien brief twee dagen later las en zich het mannetje met de brokkelige nicotinetanden voorstelde, die dit geschreven had, greep ze naar de pen en vroeg aan Boris, die in België zat... neen niet dat... of hij ook een weg wist waarlangs zij haar moeder een brief kon sturen. Boris gaf geen antwoord.
Ahnewitz kwam daarna weer twee dagen met verlof. Hij kwam vroolijk en hij ging bedroefd weer weg. Walli en Willi brachten hem naar de trein, als gehoorzame kinderen, die hun vader verfoeien, maar toch alles doen wat hij zegt en wat hij wil. Ahnewitz vocht met zijn tranen en gaf goeie raad. Walli stond langs de rails te staren en dacht er aan hoe ver het was naar Dnjepropetrovsk
| |
| |
en hoorde nauwelijks wat Ahnewitz zei. Willi hield haar timide bij de mantel vast en stond toch onderwijl te broeden op een ontsnapping. Ahnewitz scheen dat te voelen en vroeg nadrukkelijk om ordelijkheid aan zijn zoon. Hij besefte tegelijkertijd het tekort aan innerlijke samenhang in zijn gezin. Vrouw en kind waren bijna vreemden voor hem en ze wilden dat zijn, ze hadden niet de geringste behoefte aan koestering, aan gemütlichkeit. Ze waren wreed, zoo kwellend wreed dat een oogenblik de gedachte in hem opschoot zich voor de wielen van de locomotief te werpen en niet meer te zijn.
Toen de trein wegreed schoot Willi tusschen de beenen van de uitgangers weg en dook pas 's avonds weer op in een politiebureau. Den volgenden dag meldde Ahnewitz in een telegram dat hij plotseling op transport was gesteld naar een hospitaal in Stettin. Later volgde een bezorgde brief met een reeks aanwijzingen en een uitvoerige bemoediging.
Drie maanden lag hij in Stettin. Toen werd hij ongeschikt verklaard voor de Wehrmacht en teruggewezen in de gemilitariseerde burgermaatschappij, teruggewezen naar Stürzelberg in een oorlogsbedrijf. Hij mocht niet weer naar Holland toe. Er volgde weer een reeks aanwijzingen. Walli moest overkomen. De Hollandsche meubelen maar opslaan in Amsterdam, zouden misschien niet verloren zijn als die in Rusland. Walli vergat de helft van al het opgedragene, liet papieren achter, die Ahnewitz noodighad en arriveerde met een koffer vol goed, waarbij zich maar één oude broek bevond van Ahnewitz, waarvan ze een rok wou maken, en geen enkel costuum.
Ahnewitz begon voor de derde keer heelemaal opnieuw, met drie keer zoo weinig hoop en met angstige zorgvuldigheid en met een beetje meer echt internationalisme, dat wil zeggen met een beetje zin voor humaniteit en herinnering aan gevoelens, die men in Rusland en Holland den Duitschers toedroeg.
En nu wilde het ongeluk dat hij in een bedrijf kwam dat dreef op arbeidskracht van krijgsgevangenen en andere ongelukkigen. De directeur en de oberingenieur liepen met stokken en sloegen hun slaven zoo redeloos en onbarmhartig dat Ahnewitz er bij stond te rillen en verdrietig werd en tenslotte zelfs opstandig. Hij, die altijd een duider was geweest, begon te protesteeren.
| |
| |
De beide hondeslagers, partijmannen, spraken smalend over zijn weekhartigheid, die een misdaad was tegen de Duitsche gemeenschap en kortten hem daarvoor in zijn salaris.
Toen de Amerikanen Stürzelberg binnenrukten, namen deze schoeljes de beenen. Ahnewitz bleef en ving de slagen op van het getergde werkvolk, dat hem nog niet lang genoeg kende om hem te vertrouwen. Hij werd naakt uitgekleed en 's avonds halfdood thuisgebracht.
Toen hij eindelijk weer op kon staan waren de directeur en de oberingenieur al weer terug, hadden hun plaats weer ingenomen en vertrouwen gewekt bij het nieuwe, onzeker tastende bestuur. Ahnewitz liep de binnenplaats over van de fabriek en wou, zonder opzien, zijn kleine plaatsje op de teekenkamer weer innemen. Het pak slaag had hem zoo schuchter gemaakt als een kind, het had in hem iets van wereldvreemde goedheid gewekt, die heiligen de woestijn in drijft. Het kon hem eigenlijk heelemaal niet meer schelen hoe de blokken lagen en waar ze lagen, hij stapte naar zijn kantoor. Hij zou weer beginnen, de fabriek draaide weer, maar hij stond stil en dat wist hij toen hij daar liep en hij vond het ook heelemaal niet vreemd, toen Herr Director even met zijn geroofde ring tegen het raam tikte, hem binnenriep en zei dat ze hem niet meer noodig hadden, omdat hij blijk gegeven had van tuchteloosheid. Ahnewitz knikte. Hij wist hoe de wereld in elkaar zat en liep terug naar Walli, die nog altijd terug wou naar haar land en naar Willi, die zoo'n moeite had op school, omdat z'n onfatsoen en z'n slechte Duitsch hem dwars zaten. Er was nu geen koffie klaar, omdat er geen koffie was, er heerschte geen wanorde in de kamer, omdat er geen dingen waren om die mee te scheppen. Ze aten altijd in de stad met de dakloozen. Hun kamer met vier stoelen en een tafel en verder niets was triest als een militair wachtlokaal. Ahnewitz hield van smettelooze tafelbladen, maar aan deze tafel was niets meer te bederven. Willi had er z'n naam ingekrast en Walli had er een brief op geschreven, waarin ze hem verraden had, een verzoek aan een Russische instantie om, desnoods zonder man, weer met moeder en vaderland vereenigd te mogen worden. En aan die tafel ging hij zitten en zei: - Ik moet je wel om verontschuldiging vragen dat ik nog leef. De menschen waar ik bij hoor hebben zich moeten laten doodslaan in de kampen. Een bewijsje van m'n vernietiging
| |
| |
door de nazi's is eigenlijk het eenige wat je ontbreekt. Als je dat had zou je bij wijze van spreken de volgende week al in Dnjepropetrosvk kunnen zijn.
Ze knikte en bekeek hem verbaasd met haar zuivere, wreede kinderblik. Toen begon ze te huilen.
- Ik ga me morgen melden als puinruimer, zei hij om haar te doen beseffen dat er voor hem geen hoop meer was. Hij was het overigens heelemaal niet van plan. Hij geloofde dat z'n hart hem geen jaar meer te leven gaf en dat maakte hem oneindig triest en leelijk als een bejaarde aap. Hij was twintig jaar ouder dan Walli, die maar twaalf jaar verschilde met z'n dochter, die de volgende week een dag of drie zou komen.
Inplaats van z'n dochter kwam er echter eindelijk iemand voor Walli, een landgenoot, Boris, de athleet, in battle dress, - ook al geen Rus meer, maar sinds een jaar Amerikaan. Hij maakte een zakelijke, geslaagde indruk.
Walli leefde heelemaal op en Ahnewitz toen ook. Ahnewitz werd zelfs fleurig en begon weer over China tegen een ouden vriend, die hem gezelschap hield, terwijl Walli en Boris zich onderhielden in het Ukrainsch. Ahnewitz liet nu en dan blijken dat hij er nog wel een half woord van verstond. Voor zijn vriend was het babelsch wat die beiden spraken en hield het ook verband met der-communismus, dat duivelsch moest zijn. Zijn vriend wantrouwde Boris en hield hem, ondanks zijn Amerikaansche uniform, voor een geheim agent van de S.U. Ahnewitz grinnikte en zweeg. Als dat waar is, dacht hij, dan is er misschien nog een weg terug, dan kunnen we misschien samen weer naar Dnjepropetrosvk. Hij moest daar meer van weten en vroeg Boris den volgenden dag mee op een wandeling naar het bosch. Boris stemde dadelijk toe. Willi zou eerst ook mee, maar Boris zei: - Ik moet eerst nog even bij de gevangenis aan en daar mag je met een kind niet komen.
Prachtig, dacht Ahnewitz, want ik heb dingen te vragen, die Willi niet weten mag.
Zoo liepen ze dan samen bij de gevangenis aan, waar Ahnewitz een kwartier bleef wachten, en trokken toen naar het bosch. Boris had de hand op zijn revolvertasch, net Adolf Hitler aan de wand bij Herr Direktor, en hulde zich in een hermetisch zwijgen. Hij had zijn baret onder de epaulet gestoken en liet de koele wind
| |
| |
spelen over zijn gladde kop, die bij Ahnewitz associaties wekte aan mangaanstalen koepels en bunkergeheimenissen.
Ahnewitz was schichtig en wist niet hoe hij beginnen moest.
Het zou kinderlijk zijn om te vragen: kun je me helpen, ik wil met Walli weer naar Rusland toe. Boris zou zeggen: jij!, weet je wel dat de Russen alle Duitschers in Rusland afmaken? - Maar als je ‘wichtig’ bent zou hij dan moeten aanvoeren, wat doen ze dan met je? Was ik destijds maar Rus geworden, verzuchtte hij, dan was alles nu toch anders geweest en misschien wel heelemaal niet slecht. De Duitsche nationaliteit spelt mij ook alleen nog maar onheil.
Boris keek hem aan met een kille, verzilverde blik. Z'n oogen waren vochtig en er begon opeens iets in te lichten en te verschieten, net als in tijgeroogen.
Boris greep hem in de borst.
Ahnewitz rilde even en smeekte toen: - Wat wil je Boris, wat wil je, laat me los.
- Jij hebt haar vernield, zei de athleet en hijgde. Z'n vurige adem walmde Ahnewitz heet om de slapen.
- Ik niet, ik niet, gilde Ahnewitz. Er was een echo in het bosch, die hij de ontkenning spottend hoorde herhalen.
- Bid god... siste Boris in het Ukrainsch. Ahnewitz huiverde. Toen viel alles in hem met een daverend geraas in elkaar.
Boris zette z'n pistool op veilig, borg het wapen in z'n tasch en liep naar een bruggetje, vijftig stappen terug, waar de oberingenieur stond te wachten en vroeg: - Eliminiert?
Boris knikte.
- Waar heb je me opgebeld?
- Vanuit de gevangenis, antwoordde de Rus grijnzend. Ik heb meteen nog geïnformeerd naar gauleiter Krause.
- En?
- Komt vrij. Geen stukken, geen bewijs, geen getuigen.
Plotseling stond de oberingenieur stil. - Wat was dat?
Boris haalde onverschillig z'n schouders op. - Niks gehoord.
De oberingenieur versnelde de pas en liep opeens te fluisteren, gejaagd en een beetje achter adem. - Waarom moest het met zoo'n gegil en met een schot? vroeg hij licht verwijtend. Het had toch ook wel stil gekund.
| |
| |
Boris vloekte. - Ik heb dit niet voor de organisatie gedaan, zei hij ruw, maar om die vrouw. Herr Direktor heeft zich vergist toen hij meende dat Ahnewitz keek alsof hij alles wist. Ahnewitz wist niks. De oberingenieur zweeg. Hij was bleek en luisterde in de verte naar het explosief geratel van een motor. Hij vervloekte inwendig de cryptofacist, nee de Rus, die naast hem liep. Het elimineeren van dien zieligen Ahnewitz, die ze gewantrouwd hadden, was dus niets dan een farce geweest, onvoorzichtig en onverantwoordelijk. En nu moesten ze voor zoo'n zinloos geval wekenlang huiszoekingen duchten en arrestaties en wat niet al. Misschien was het beter een en ander niet af te wachten en maar de beenen te nemen. Hij had het gevoel dat de geest van dien kleinen opgejaagden Ahnewitz nu al bezit van hem nam, ja van hem, omdat hij onrustig was en Boris niet.
Dien avond stond Walli met Willi te wachten bij het station. Boris had haar 's morgens bij het weggaan ingefluisterd dat hij Ahnewitz dronken zou voeren in het bosch en dat hij om zes uur haar reisvaardig wilde vinden bij het station. Ze had geen tijd om te protesteeren, zijn stem duldde trouwens geen tegenspraak. Hij zou haar meenemen naar Parijs en daar vandaan naar haar moeder in Dnjepropetrovsk. De droom, die zij jarenlang gekoesterd had werd plotseling brute werkelijkheid en Ahnewitz, die zij verloochend had, wiens tragiek niet tot haar doorgedrongen was, wiens liefde haar tot stille trouweloosheid had gebracht, tot bittere smalende schouderrukjes als hij tegen haar sprak, begon haar in het uur dat zij haar koffer pakte te ontroeren en bang te maken. Boris wou hem dronken voeren. Hoe zou dat afloopen met zijn hart? De dwingende, onstuimige Boris verschrikte haar. Ahnewitz was bij hem vergeleken niks en werd niettegenstaande dat in het laatste uur thuis ontstellend groot in zijn zorg... in zijn afwezigheid. En Willi vroeg naar hem. Dat kwelde haar nog het meest.
Ze staarde hulpeloos de kamer rond en tenslotte naar een bepaalde plaats op het behang waar Willi een monsterachtige krokodil geteekend had in bevende, nerveuze lijnen. Ahnewitz had de wanordelijkheid begaan er iets boven te schrijven. Ze had er nooit naar gekeken, maar zag het nu. Daar stond in rond, eenvoudig schrift:
| |
| |
- Wir lieben die Mutter -
Walli trok ontzet haar mantel aan, sleurde Willi mee naar het station en wachtte tot Boris kwam.
Hij wuifde al vanuit de verte.
Zij knikte koel.
- Waar is Ahnewitz? vroeg ze direct en Willi zette haar woorden kracht bij door Boris in z'n rug aan de buikriem te gaan hangen en opeens angstig te schreeuwen: - Waar is pappa?
- In het bosch, antwoordde Boris onthutst.
- Ik wil naar hem toe, zei Walli zacht, ik wil niet weg.
Boris begon te praten en te overreden, fluisterend en heet. Hij had Willi bij den arm en hield hem op een afstand terwijl hij sprak. Hij was rood en onrustig, hij zag dat hij verloren had, hij snakte naar woorden, één moment en brak toen af.
- Kom mee, zei hij bruusk.
Ze volgden hem naar het bosch. Hij had de hand op de tasch van zijn pistool, hij zei geen woord. Toen ze bij het bruggetje gekomen waren stond hij stil. Het was zomeravond. IJle muggen dansten boven het water en zongen, terwijl ze even stilstonden, als snaren aan hun oor. Walli nam hem bij de hand, die op de tasch lag en trok hem mee. Het kind liep aan de andere kant naast hem naar zijn gezicht te kijken. En zoo kwamen ze op de plaats waar Ahnewitz lag.
Willi stortte zich als een jonge hond op het lijk, vloog verschrikt weer overeind toen hij het bloed zag en liep gillend om een boom en daarna een eindweegs het bosch in en kwam toen weer terug om luid huilend op een afstand te blijven staan.
Walli merkte het niet.
Ze keek naar wir-lieben-die-mutter, zij keek naar zijn bebloede hoofd, naar zijn gele zorgvolle hand met de trouwring en toen ze opzag ontwaarde ze tusschen de boomen door nog net een glimp van Boris, die wegvluchtte met Willi achter zich aan, die moordenaar riep. Zij uitte een korte, angstige, moederlijke kreet, die Willi deed struikelen en hem toen, huilend, met de vuisten voor de oogen, terug deed komen.
- We moeten bij hem... bij je pappa blijven, zei ze met een snik en trok hem naast zich aan de kant van den weg.
Ze hoefde daar niet lang te zitten en te lijden, want er kwam een
| |
| |
boer met een paard en wagen, een man, die heelemaal niet schrok dat hij moest stoppen voor een lijk en die alleen maar zei: - Dat is er al weer één, dat is nou al de vierde in één week.
Toen hij de vrouw en het kind opmerkte, die triest bijeen in een greppel zaten en naar hem keken met groote verschrikte hertenoogen, liet hij een zacht fluitgeluidje hooren tusschen zijn tanden en zette ook zelf groote verschrikte oogen op. Hij verwachtte elk oogenblik dat de vrouw haar hand met een pistool zou opheffen uit het gras, want hij wist met zijn vondsten al te veel van de Wehrwolf... Toen werd Willi opeens weer bang en sprong overeind om weg te loopen. Walli hield hem met beide handen vast.
Even later reden ze weg. Walli en Willi bij de boer op de bok en de doode Ahnewitz achter in de bak. Ze reden niet naar huis, alleen maar dieper de ontzagwekkende avondstilte in van het bosch.
De boer, die van huis uit geen boer was maar een Tsjechische poppenmaker, vertelde toen murmelend, in antwoord op haar verhaal, het zijne, dat begon met arbeitseinsatz en gevangenis en doodliep op een hoeve bij een oude man, die doof was en geen zoon meer had, een onnoozele slavenhouder, bij wien zij straks wel zoo lang aan tafel mochten zitten tot hij Ahnewitz in alle stilte ergens begraven had. - Want dat nam hij op zich en hij zou dan wel verder zien. Walli sprak niet tegen.
- Ja, zoo moet het, zei de man nadrukkelijk, want als je het geval aangeeft, dan lig je daar morgen zelf net zoo.
Toen begon ver voor hen uit, diep het bosch in, een uil zijn oehoe te roepen. Het klonk onheilspellend en gesmoord. Willi zat er gespannen en met een benauwd gezicht naar te luisteren.
- Die noem ik altijd de führer, zei de poppenmaker naief, als hij begint te roepen wordt het nacht.
Walli hoorde het niet. Ze staarde vooruit, de sombere boschlaan in, die verliep in het duister, dat zij bijna hooghartig tegemoet reisde. 6 Juli 1946
|
|