| |
| |
| |
[Nummer 9]
Politiek perspectief door G.H. Slotemaker de Bruine
Het zou al te goedkoop en ook misleidend zijn vanuit de tegenwoordige matheid in het politieke leven te trachten om uit te zien naar een levendiger, enthousiaster toekomst. Wij bevinden ons in een downperiode; en van daar uit wordt het op hoger plan gelegene immers altijd min of meer vertekend, hoe rijk aan mogelijkheden, hoe bezield zich ook aan ons moge voordoen wat wij in het vooruitzicht menen te hebben. Er was een tijd vóór deze - ik bedoel de bezettingstijd -, waarin fel geleefd èn fel verwacht werd. Het is eerlijker om dáármee te beginnen, wanneer wij ons willen afvragen, wat er vóór ons ligt en hoe wij, ons volk, daarin zinvol en actief zullen kunnen staan.
De Grote Advies-Commissie der Illegaliteit is ten grave gedragen; en mèt haar de gedachte, dat er continuïteit zou kunnen en moeten bestaan tussen verzet vóór en politiek ná de bevrijding. Was deze gedachte onjuist? Of gáát het bij de grote lijnen in een volksbestaan niet om juist of onjuist, maar alleen om passend of vreemd, om de simpeler vraag dus, of men er in slagen kan datgene te vinden, dat naar kwaliteit en naar diepte bij het volk past, omdat dit wat daar bovenuit gaat, toch niet aan zou kunnen, beter gezegd, als het niet-adaequate móet verwerpen?
Is dit het geval, dan moeten wij zeggen, dat inderdaad ons volk even zo min de geest van het verzet-in-de-verwachting heeft kunnen vatten als die van het verzet-in-de-daad. De illegaliteit heeft - ik zeg het met smart, en desondanks met onverminderde liefde voor ons volk - niet de aansluiting aan ons volk gevonden, waar zij bij haar reserveloosheid-in-de-daad van uitging en waar zij blijkens G.A.C. en G.O.I.W. toch met een zeker enthousiasme op gehoopt had. Niet Londen is verantwoordelijk voor de bundeling en het politiek verantwoordelijk maken der illegaliteit; deze zelf is verantwoordelijk voor haar aanvaarding daarvan. Het was een schoon uitzicht; maar ons volk heeft het niet gewild.
En toch - al moet voor het heden gezegd worden, dat de aan- | |
| |
spraak op het leiderschap, ook voor later, die in veel en essentiëel verzet tot uiting kwam, vreemd was aan ons volk - toch ligt er een element van juistheid in deze aanspraak. Gaan de golven hoog, raakt het schip in stroomversnellingen, dan heeft er een reductie plaats van de brede massa tot de smalle voorhoede, dan valt de taak van leiding, die tevens representatie is, toe aan hen, die geneigd zijn en bereid zijn zich te exponeren. De illegaliteit wàs inderdaad ons volk, nl. naar de zijde, waar zijn bestaan op het spel stond, en de dubbele vraag, die beslissend is voor de continuïteit dóór de bevrijding heen, is dus deze: bevindt ons volk zich nog steeds in de maalstroom van het grote leven, en zo ja, is het hetzelfde stuurmanschap, dat vóór- en nadien vereist was? De tweede vraag vervalt als de eerste, die omtrent de situatie van ons volk, ontkennend moet beantwoord worden. En zo is het in feite. Wij zijn sinds Mei '45 in rustige wateren geraakt. Dat is het einde der illegaliteit, maar de herinnering aan haar blijft ons bij, omdat wat voor kort geschiedde, zich kan herhalen: wéér kan aan de wortelen van ons volksbestaan gerukt worden en dan zal er wéér een representatie plaats hebben, een samentrekken van de zeggenschap van de brede massa op hen, die zich in de nieuwe situatie reserveloos willen geven. Er is een afwisselende complementariteit tussen democratie en gezagvolle representatie.
Nog een andere les leert ons het jonge verleden. ‘De’ illegaliteit was een mixtum compositum. Slechts een deel ervan gevoelde de roeping tot politieke leiding, ook na de bevrijding. Maar welk deel was dit? Dat deel, dat meende en actief verwachtte, dàt er ergens héén te leiden viel. Of men het nu aanduidde met de vage term vernieuwing, dan wel van omzetting der maatschappij of zelfs van revolutie sprak of dacht, de notie, dat vóóruit een doel, hèt doel lag, dat men wèg wilde van het vroegere, en de komende tijd wilde inhalen en hem zelf vorm wilde geven, deze notie kenmerkte de aspiraties van het politieke deel der illegaliteit.
Het andere deel, voorop het machtsapparaat ter bevrijding en het ordeapparaat daarna, ‘deed niet’ aan politiek. Evenwel: anti-politiek is ook politiek, nl. politiek van het behoud, van het tevreden zijn met wat was. Vandaar de botsing tussen onrust en rust, tussen vooruit en behoud. Deze strijd werd bij ons door de ‘a-politieken’ gewonnen. Ons volk was moe; maar vooral:
| |
| |
Europa deed alsof het rustig was. Wat wil men een volk suggereren, dat het zijn om-standig-heden vooruit moet zijn?!
De aanspraak op het leiderschap in politieke zaken uit de illegaliteit was daarom wel juist. Maar zij was gebonden aan voorwaarden; en deze werden bij ons niet vervuld. Wellicht vertoonde Frankrijk een ander beeld: Bidault is een man uit de illegaliteit, de M.R.P. een vrucht van het verzet. Frankrijk kende dan ook nog diepere afgronden dan wij door zijn Vichy-collaboratie. De tijd voor De Gaulle komt pas weer, als Frankrijk tot rust komt en niet meer vooruit wil.
Zover intussen zijn wij hier nu reeds. Toch wil ik over politiek perspectief schrijven. Daarom moest ik beginnen met de bezettingstijd. Daaruit viel lering te trekken. Perspectief betekent niet voorspellen, en ik stel mij hier dus niet ten doel een zékere, of zelfs maar waarschijnlijke ontwikkeling te beschrijven. Ik wil mij afvragen, wat er voor mogelijkheden liggen, welke alternatieven, welke gevaren; maar steeds vanuit de gedachte der activiteit. Zag ik de huidige politieke malaise als duurzaam, dan was dit artikel ongeschreven gebleven. Ik kan deze vooronderstelling echter niemand aanpraten. Alleen heb ik de waarschijnlijkheid vóór mij: twee wereldoorlogen en de atoombom binnen één generatie doen wel iets verwachten. Maar wat? En wat voor Nederland?
Waarin verschilt 1918 van 1945? Toen: tegen het einde van de oorlog een voorvoelen van veranderingen, het aangroeien tot bijna een ‘révolutionnaire situatie’: de November-dagen; en daarna het geleidelijk terugebben van de rode en de rose vloed; de sociale ontwikkeling ging wel vooruit, maar de omzetting tot reële maatschappelijke veranderingen bleef uit. Nu: een poging om via de leuze van herstel en vernieuwing terstond vruchten te plukken, gestraft na een jaar met de terugval in de vooroorlogse verhoudingen. Naar het uiterlijk is het resultaat in beide gevallen gelijk; nl. negatief; innerlijk echter is er groot verschil.
1918 was spontaner, 1945 meer voorbereid; 1918 was irrationeler, 1945 meer uitgedacht en beredeneerd. Bij 1918 vervult ons een zekere spijtigheid: inderdaad, Troelstra vergiste zich, maar wat jammer; had hij maar gelijk gehad. In 1945 was een vergissing onmogelijk, de beste koppen hadden er aan gewerkt.
| |
| |
Zie ik het goed, dan ligt de teleurstelling over 1945 eigenlijk hierin, dat het contact tussen leiding en volk, voorzover deze beide een reële omzetting wilden, ontbrak. Troelstra had dat contact wel. Maar volk en leiding waren destijds te zwak, zodat onze burgerlijke maatschappij zegevierde. Vorig jaar ontbrak het contact. Wat in de vrije illegaliteit was voorbereid - ik denk aan het manifest van Vrij Nederland en Het Parool, en aan de voorlopers van de eenheidsbeweging onder de arbeiders - miste de aansluiting bij de ‘brains’ uit de gijzelaarskampen. De spontaneïteit, waarmee de eersten te werk hadden willen en misschien hadden kunnen gaan, was den ‘gijzelaars’ vreemd. Vond men buiten de kampen een afreageren van zijn machteloosheid door toe te geven aan sociale fantasie, aan gedroomde toekomstdaden, in de kampen heerste een hypertrofie van goodwill, van bereidheid tot overleg en tegemoet komen. En zo ging een overmaat van eenswillendheid, zich uitlevende in de Nederlandse Volksbeweging, de sociale stroomversnellingen, die zich aankondigden, kanaliseren. Late verkiezingen moesten een ‘doorbraak’ mogelijk maken. De ‘fusie’, die er uit gevolgd is, was echter voor wat gebeurde, een beter, immers rustiger, beeld aan de stroomwereld ontleend.
Dit antagonisme tussen onberedeneerdheid en overbewustheid, misschien moet ik zelfs zeggen: tussen irrationaliteit en irrealiteit, beheerst onze huidige sociaal-politieke situatie. Wanneer ik Anti-Revolutionair en Christelijk-Historisch buiten beschouwing laat, omdat zij alleen met gegevens uit de vorige eeuw rekenen, en eveneens de Partij van de Vrijheid, omdat deze (zie b.v. de verdeling over de stadswijken van Amsterdam) ‘de rijkdom’ vertegenwoordigt, die echter haar invloed veel meer doet gelden langs niet-politieke wegen, dan zijn er twee sleutel-posities: die van de radicale en van de personalistische socialisten enerzijds en die van de Rooms-Katholieken anderzijds. Deze beide hangen samen: zolang de kloof bij de socialisten het beeld blijft beheersen, zolang is de R.K. eenheid veilig gesteld; zou een rode politiek zich aan ons volk presenteren, hetzij deze zou worden aangenomen of verworpen in de thans gekozen colleges, dan zouden de geradicaliseerde R.K. arbeiders de K.V.P. op de breek-of-buig proef stellen. De politieke vraag van het ogenblik is daarom de breuk tussen de beide groepen van socialisten. Niet dat er een verschil tussen beide bestaat,
| |
| |
is hier van belang; het verschil is er en is wezenlijk, maar het is de breuk, de vijandschap tussen beide, die ons politieke beeld beheerst.
Deze tegenstelling heeft gevaarlijke gevolgen. Enerzijds wordt het geradicaliseerde deel van ons volk (een negende gedeelte! een derde van Amsterdam) tot een politiek-van-de-daad opgevoed, waarbij bezinning bijna overbodig gaat lijken. Anderzijds wordt de hervormende kracht van de rode gedachte met zoveel reserves omkleed, dat het tempo ontbreekt en dat men eerst zó goed weten wil, wàt men wil, dat de kracht voor het doen - of voor het stellen van de eis - ontbreekt.
Wèldenkende mensen behoren in de Partij van de Arbeid; mensen van het directe reageren op de euvelen van het kapitalisme stemmen communist. De P.v.d.A. heeft gehoopt zonder de communisten rode lakens in Nederland te kunnen uitdelen. Zó werd zij de partner van de K.V.P. En mèt deze is geen socialistische politiek te bedrijven. Misschien ìs ons volk in meerderheid burgerlijk. Maar er moest een appèl op gedaan worden om de vruchten te plukken van het mislukte, het impotente kapitalisme. Mèt de communisten en mèt de rode Roomsen was hier een mogelijkheid op. Deze mogelijkheid blijft afgesneden, zolang ‘rood’ en ‘roodst’ elkaar als vijanden zien.
In '44-'45 waren de R.K. arbeiders naar mijn stellige overtuiging voor een rood bewind te vinden geweest; men heeft het ijzer echter niet gesmeed, toen het nog heet was. Toch blijven deze arbeiders de hoop voor hen, die radicaal denken èn handelen willen. Zolang de huidige regeringscombinatie het hun echter gemakkelijk blijft maken binnen de K.V.P. te blijven, wordt hun de eigen verantwoordelijkheid niet na genoeg aan de schenen gelegd. En deze regeringscombinatie berust op de gemeenschappelijke afkeer van de communisten. Ziedaar de politieke dead-lock. Tragisch gevolg van het uiteenliggen van socialistische cerebraliteit en socialistische radicaliteit.
De situatie van het moment spitst zich toe in de veel gestelde vraag: hoe lang zal het huidige kabinet zitten? De voorgeschiedenis en het begin waren weinig belovend voor een lange levensduur, De volledige electorale periode zal het wel niet halen. Wat dan?
| |
| |
Waar een rode regering daarna onwaarschijnlijk is, blijven open een rechtse en een min of meer nationale regering. Perspectivisch interessant is alleen een situatie, waarin de P.v.d.A. in de oppositie is, omdat alleen van deze situatie uit nieuwe ontwikkelingen te wachten zijn.
De personalistische socialisten zullen dan met de geradicaliseerde samen opponeren. Dit is de à haut prix te vermijden situatie voor hen, die accentuering van het verschil tot vijandschap wensen. Het is echter de voorwaarde voor sanering voor hen, die het communisme ook in Nederland als een blijvend verschijnsel zien. Het anti-communisme bij de P.v.d.A. heeft drie wortels. De eerste, de machtigste, is de vooroorlogse strijd met de ‘rücksichtlose’ doctrinaire revolutionnairen van de C.P.H. Hier werd een strijd op leven en dood gevoerd; men vergeet die niet gauw. Maar men ziet daarbij over het hoofd, dat, nu 11% der kiezers communistisch stemden, het door hen beleden communisme een andere beoordeling vraagt dan het vroegere. Of heeft men zo weinig vertrouwen in de geestelijke gezondheid van het Nederlandse volk, dat men 11% ervan in staat acht destructief te stemmen? Men heeft zich, binnen de P.v.d.A., hoe pijnlijk dit ook is, eenvoudig te realiseren, dat men het geradicaliseerde deel van het proletariaat verloren heeft. Een generatie geleden stemde dit nog S.D.A.P., de P.v.d.A. is dit kwijt geraakt.
De eerste vraag is nu, of deze situatie blijvend is. Er zijn bewegingen, die dwingende sociologische automatiek vertonen. Daartoe reken ik het opschuiven naar rechts bij een aantal reformistische socialisten: de zorgvuldigheden der directe verantwoordelijkheid verlangzamen het omzettingstempo, waarin, men denken kan. Dit beduidt echter niet, dat de oude, nu als revolutionnair erkende, daden- en gedachten-gangen fout zijn geweest. Het reformerende, de maatschappij min of meer aanvaardende, inzicht beduidt immers niet een ontkenning van de spanningen, die in een gistende maatschappij als de onze aanwezig zijn. En het is dan vaak een kwestie van toeval, wanneer en hoe de omzettingen van de publieke opinie, i.c. het loslaten der reformistische leiders, plaats vinden. Bij ons, in Europa, bewerkte dit de wereldoorlog. Het Russische volk bleek sterker dan men gedacht had en de Angelsaksen bleken meer aan hun machtspositie in de wereld gebonden (München),
| |
| |
dan gehoopt was. De radicale Russische oplossingen worden sindsdien ook door velen elders gewenst; het systeem van sociale veroveringen peu à peu sprak velen niet meer toe. Ook de ons uit Amerika aangeboden welvaart zal dit radicalisme niet meer tegenhouden, hoezeer dit er ook de onverholen bedoeling van is. Ik houd dus rekening met een blijvend communistisch deel ook van ons volk.
Dan volgt de tweede vraag: wat moet onder die omstandigheden de verhouding der beide socialismen in Europa en in Nederland worden? Hierbij zullen ook zij, die geen S.D.A.P.-er waren, mee beslissen. De tweede en derde wortel van het huidige anti-communisme zijn namelijk de communisten-afkeer van de burgerlijke en die van de R.K. en Protestantse kringen, die tot de P.v.d.A. zijn gekomen. Bij de geringe achterban die de leiders uit deze kerkelijke groepen hebben meegebracht, zal hun eigen, hun typische invloed binnen afzienbare tijd verminderen; tevens zullen zij minder door oude sentimenten worden bepaald. En onder de toegetreden burgerlijken zijn er zeker een groot aantal, die uit hun oude isolement verlost, niet in een nieuw terecht willen komen, dat niet zakelijk, nl. sociaal-politiek verantwoord is. Ik verwacht van de nieuwe groepen dus een opener zien van nieuwe taken. En de vraag blijft dringen: wat wordt straks de verhouding tussen de rode personalisten en de rode radicalen?
Men spreekt van de Westerse beschaving, van de Westerse visie op de mens en zijn vrijheid. Ik acht dit juist; de sociaal-democratie is de erfgenaam van een stuk liberalisme en zij drage dit stuk in grote verantwoordelijkheid verder. Het is het waardevolle, dat bij de Grieken begonnen is en dat de Nieuwe Tijd geestelijk en cultureel kenmerkt. Het is de sfeer van de persoonlijkheid, die ons, ook mij, tot de grenzen der politiek waardevol blijft. Daarom is er ruimte voor een eigen democratisch socialisme. Zijn taak is de strijd voor de vrijmaking van den arbeidenden mens.
Maar men kan deze strijd niet combineren met de strijd tegen hen, die deze zelfde vrijmaking anders zien, anders willen en anders waarderen. Voor een eenheidspartij is in Nederland ook m.i. geen aanleiding. In Duitsland liggen deze zaken veel moeilijker; de sociaal-democraten, die de eenheidspartij aanhangen, menen blijkbaar, bij de barre nood van het Duitse volk, de verschillen te moeten overbruggen;
| |
| |
ook de R.K. en de Protestantse kerk gaan daar bij deze nood verder dan zij anders zouden kunnen doen. Maar voor ons is hier geen vraag. Sociaal-democraten hebben een eigen ideaal. Nederland ligt inderdaad en duidelijk in West-Europa. De kracht van hun overtuiging versterke hun rijen, niet echter de onvruchtbare strijd naar links. De vijand staat rechts.
Wat zal de invloed zijn van een rechtse of ‘nationale’ regering op de R.K. kiezers? Ik sta niet alleen in de overtuiging, dat dit een krachtproef, en een te zware, zal betekenen voor de K.V.P. Wie wint, en wie verliest daarbij?
Ons volk kan niet vergeten, dat zijn vrijheidsstrijd tegelijk een godsdienststrijd was. De theologie zit het in het bloed. Het was niet toevallig, dat in de vorige eeuw rechts en links langs godsdienstig bepaalde lijnen verliep. De doorbraakpogingen wilden deze lijn doen breken. Er is een begin mee gemaakt, ook onder de R.K., maar nog o, zo klein! Daarbij vergeleken biedt een splitsing in de K.V.P. oneindig meer vreugdevolle perspectieven. Allereerst behoeft dan geen aandacht meer geschonken worden aan de argumenten, als zoude wat buiten de K.V.P. staat, als niet 100% R.K. moeten gelden, een steeds politiek onvruchtbare, immers op zijpaden gevoerde discussie. Daarnaast kan vruchtbaar samengewerkt worden met die R.K. groepering, die een vooruitstrevende, zelfs radicale sociale politiek voorstaan; en waarom zou zij zich eventueel ook niet socialistisch kunnen noemen? Wat de M.R.P. in Frankrijk wil, moet hier ook mogelijk zijn. Tenslotte zou een echte verandering (niet dus die van R.K.S.P. in K.V.P.) allerlei nieuwe impulsen losmaken in en buiten de R.K. kringen, die aan het politiek aspect ten goede zouden komen. Men zie toch niet over het hoofd, dat vroeger de Staatspartij de crux was in de rechtse politiek, zoals de Volkspartij het nu is in de Roomsrode; heroriëntering ware hier alzijdig winst.
Dit is een andere lijn, dan de P.v.d.A. nu volgt. Zij wordt pas mogelijk na de verbreking van de huidige regeringscombinatie. Maar zij biedt perspectieven. Deze combinatie immers is een poging om aan Nederland een betere regering (een progressieve) te geven dan het verdient (een ouderwets rechtse). M.i. een slechte paedagogiek.
| |
| |
De impuls tot binnenlandse heroriëntering zou ook van buiten kunnen komen. Men moet daar noch op rekenen, noch op hopen. Van buiten opgedrongen zaken laten als regel nog jaren, soms generaties lang psychologische weerstanden in een volk bestaan, waardoor een harmonische ontwikkeling geremd wordt. Maar wel moet een dergelijke toekomstmogelijkheid ons de ogen doen openen, of open houden voor het grotere raam, voor het wereldaspect, waarin ook onze kleine landspolitiek zich afspeelt. Ik duid dit aspect slechts aan door de namen Amerika en Rusland te noemen met Engeland als bufferland. Waar staat Nederland bij een onderstelde botsing der ideologieën?
Dat ik van Amerika in dezen niets, dat positief mag heten, verwacht, mag ik misschien zonder nadere motivering poneren. Maar van Engeland? Het land van hèt momentele Westerse socialisme? Zal de bijdrage van Engeland aan de oplossing van de wereldvragen er een zijn van een eigen stempel? En dan van een, dat wij als aan ons verwant kunnen voelen? Mijn antwoord is positief, maar op een bijzondere manier.
Gaan wij na, waar Amerika en Rusland op de wereld botsen, dan is de keuze niet moeilijk. Of wij nu naar China kijken, waar het rode China ernst maakt met het anti-feodalisme en het andere China niet of maar zeer ten dele, of naar Perzië, waar naast de oliestrijd een strijd om autonomie tegen corruptie gevoerd wordt, dan wel naar Griekenland, waar het semi-fascisme door de anti-Russische machten gesteund wordt, overal moeten wij erkennen, dat de oplossing van ‘rechts’ geen of een verkeerde oplossing is. En ik behoef Spanje maar te noemen om de bitterste herinneringen aan München op te doen komen; weer immers aanvaarden en steunen hier de Angelsaksen uit anti-communisme een fascistisch regiem.
En was het nu Amerika maar alleen! Maar helaas, Engeland is blijkbaar niet in staat bij deze wereldbotsingen een aanvaardbare politiek te creëren. In zekere zin vormt ook de Palestina-politiek een toetsteen. Crossman, lid van de Palestina-commissie, schrijft (Statesman and Nation 18. 5. '46): ‘One of our main troubles in the Middle East is the natural British inclination to fall in love with all that is decadent in Arab civilisation’ en ‘The way to prevent the Arab world from swinging over to Russia is not to pay danegeld in Palestine, but to convince the Arabs, throughout
| |
| |
the Middle East, that they have something to gain in terms of social welfare and economic freedom from friendship and collaboration with Great Britain’. Waarom is Engeland niet intensiever, waarom maakt het geen gebruik van de unieke conjunctuur: mèn wil Russisch noch Amerikaans worden, de grote macht werkt immers veelal afstotend; Engeland heeft een kans als wellicht nimmer te voren. Maar het gebruikt die niet. Het is bezig ook in Duitsland het spel te verliezen. Zijn de Engelsen alleen maar moe? Of zijn er niet genoeg Labourmensen voor de diplomatieke dienst opgeleid?
De oorzaak ligt hier dieper. Tussen de ideologieën van Amerika en Rusland bestáát geen mogelijkheid van compromis; en de Engelsen moeten kiezen; en wij en die luttele andere Westers zich noemende landen, mèt hen. Daar ligt de grote taak voor ‘het Westen’: te kiezen! En dan voluit te kiezen voor het socialisme, ook al heeft het enige land, dat hiertoe kwam, het gerealiseerd op een wijze, en langs een weg, die de onze niet mogen zijn.
Hier herhalen zich eigenlijk op wereldschaal de meeste problemen, die wij hierboven voor ons land schetsten. En zij worden er ons nog duidelijker door. Vooral wordt ons duidelijk, waarom en waarin Engeland en het Engelse socialisme een taak, een enorme, de grootste taak krijgen, groter dan die van Rusland was. Rusland kende het Westen nauwelijks en het realiseerde zijn eigen socialisme. Het Westen heeft in dit socialisme de waarde der persoonlijkheid te laten gelden. Maar dat is niet een ander socialisme dan het Russische! Komt het communisme in het Westen, dan blijft het communisme, maar het wordt een Westers communisme met juist zoveel personalisme, als onze Westerse beschaving opbrengen kan. Men vergelijkt het communisme wel met het nationaal-socialisme. Ten onrechte. Dit laatste verachtte de mens; het eerste wil hem dienen. Het laatste ontkende alle waarden, omdat het nihilistisch was en alleen heerszucht overhield, nadat alle leven was doodgemaakt; het communisme zal altijd appellabel zijn aan zijn eigen doelstelling. Welnu, ik wanhoop niet aan het Westen; het heeft zelfs binnen een Europees communisme een enorme, een in verantwoordelijkheid onovertroffen roeping. Ook en met name Engeland daarin. Ook wij, mits wij ons personalistisch socialisme niet willen zien als een organisatie-principe, dat concurreeren kan met het
| |
| |
communistische socialisme, maar als een critisch principe, dat een stuk cultuur uitdraagt, dat de wereld alleen ten koste van grote verarming zal kunnen missen.
Deze karakterverandering heeft echter uiterst belangrijke gevolgen. Men realisere zich, dat de Griekse cultuur op de slavenarbeid en de 19de eeuwse op die van het proletariaat gegroeid is. Wat wij als socialisten zeggen, is nu juist, dat de hoogte van dergelijke beschavingen te duur gekocht is. Maar dat betekent een vermindering van onze distinctie tegenover de zwoegers. Dat relativeert de waarde van het personalisme. Een cultuur-pyramide zal wel steeds de beschavingsvorm van elk volk zijn; maar wij willen die uitsluiting van de onderlaag in élk geval nièt.
Voor de brede massa is de vrijheid steeds anders dan voor de enkelingen. De massa vraagt de vrijheid tot gemeenschap. Wie van de gemeenschap uitgesloten wordt, is niet vrij; en wiens uitsluiting gebaseerd is op enige regel of statuut, die zoekt zijn vrijheid door te vragen om afschaffing daarvan, zodat hij voor de anderen weer enkel en alleen zichzelf kan zijn, zonder bijgevoegd stigma. Dat is het Oost-Europese vrijheidsideaal. Het correspondeert met een collectief levensgevoel, dat niet alleen aan Rusland, maar ook aan China, India, Indonesië, ja, eigenlijk aan alle volken behalve die van het Westen eigen is. Daartegenover is onze Westerse vrijheidsdrang voor een groot deel distinctiedrang, afzonderings-behoefte, persoonlijkheidscultuur. Zij is de schone vrucht van eeuwen en eeuwen geschiedenis. Maar misschien zijn wij op een punt in de geschiedenis, dat wij moeten weigeren, óók in het Westen, de persoonlijkheid te aanvaarden, die ten koste van de gemeenschap gaat. Of zuiverder gezegd: wij moeten leren, ook in de eeuw, waarin de aarde omspannen is, en alle mensen onze buurtgenoten werden, de vrijheid mèt den ander te vinden. Wat dit inhoudt en hoe schoon dit voor ons, cultuurdragers, kan zijn, weten wij nu. Hoeveel geslachten na ons zullen de volkeren als geheel, zal de mensheid dit weten?
|
|