De Nieuwe Stem. Jaargang 1
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Willem Adriaan Bonger
| |
[pagina 108]
| |
(Lacassagne, Manouvrier e.a.) en bovendien een Marxistische milieu-leer. Verbetering van het economische milieu zal tot vermindering van de misdaad leiden. In 1913 de eerste uitgaaf van ‘Geloof en Misdaad’ met als ondertitel ‘Een criminologische studie’, waarin B. aantoont, dat 't bij de misdaad niet op het geloof, doch op de economische omstandigheden aankomt. De godsdienst acht hij onverschillig voor de misdaad. Dan, in 1932, in de V.U.-bibliotheek de ‘Inleiding tot de criminologie’, vier jaar later vertaald in 't Engels. De demokratie wordt sociologisch (i.v.m. het maatschappelijk milieu), psychologisch en historisch bezien in ‘Problemen der demokratie’ (1934 en 1936), een fraaie verdediging der in een crisis verkerende demokratie. De conclusie van ‘Ras en Misdaad’ (1937; in 1943 Engelse vertaling door Prof. Wingmore) is, dat het criminogene milieu, de criminogene omstandigheden, niet het ras beslissend zijn. Verder talloze tijdschriftartikelen in Tijdschr. v. Strafrecht, Mensch en Maatschappij, de Nieuwe Tijd, de Socialistische Gids, enz. enz., praeadviezen (o.a. voor de S.V.M.V.), voordrachten (bijv. de 3 aulavoordrachten in Jan. en Febr. 1927), de colleges over criminologie en sociologie, boekbesprekingenGa naar voetnoot1). Alles goed gedocumenteerd, gestaafd met veel cijfers en een uitgebreid feitenmateriaal, volledige literatuuropgaven. Bonger was echter geenszins alleen theoreticus, auteur, docent, promotor (8 dissertaties onder zijn leiding en andere in voorbereiding). Ook de daden zijn vele. Menige functie in het openbare leven heeft hij bekleed. Wij noemen slechts: sinds 1933 lid van de Economische Raad, verder lid van het Centraal College van de Reclassering (de reclassering, welke naar zijn oordeel te weinig belangstelling in de moderne arbeidersbeweging genoot), lid van den Algemeenen Raad voor Psychopatenzorg, lid van de Commissie van Advies bij het beheer der gemeentewoningen te Amsterdam. Commissaris was hij van de N.V. Arbeiderspers en secretaris van den Raad van Commissarissen der Ned. Spoorwegen. De S.D.A.P. maakte hem buitengewoon lid van den Partijraad. Vanaf de oprichting was hij secretaris-redacteur | |
[pagina 109]
| |
van ‘De Socialistische Gids’, een functie, waaraan in 1939 een abrupt en enigszins onverkwikkelijk einde kwam. Al die tijd was hij de ‘onbetwiste leider der redactie’ (Ankersmit), aan wiens improvisaties en stuwing op de redactievergaderingen de medeleden onvergetelijke herinneringen behouden. Eveneens vanaf de oprichting was hij redacteur van ‘Mensch en Maatschappij’. Oprichter en voorzitter van ‘Ned. Sociologische Vereniging’; niet-officieel, maar uniek, eveneens van het Psychologisch-Sociologisch Gezelschap. Men ziet, hij stelde zich niet buiten het gewone leven. Hij was geen teruggetrokken geleerde, die zich van het dagelijks leven afzondert. Integendeel, hij stond in 't volle leven, als man van de daad, en had ook de eigenschappen daarvoor. Graag deed hij een beroep op 't ‘gezond verstand’. Uit één stuk was hij, als wetenschapsman en als mens. Trouw bleef hij immer aan het realisme, als Montesquieu, ‘the supreme realist of the age’ (Laski), op grond van de rede. Met Voltaire vond hij: ‘La raison consiste à voir toutes les choses comme elles sont’. Bonger was realist in het leven en in de politiek. Als kind van het einde van de XIXde eeuw was hij positivist en empirist, altijd zich baserend op feiten en cijfers. Statistische studies verschenen er van zijn hand over vermogen en inkomen in Nederland, over geloof en ongeloof in Nederland, het bevolkingsvraagstuk etc., terwijl bij zijn dood nog een groot boek ‘Het statistisch beeld van Nederland’ (in samenwerking met van Gelderen te schrijven) op het programma stond. ‘Op den duur hebben de feiten het laatste woord, mits zij maar aan het woord komen’, zou ook hij zeggen. Zijn niet deductieve geest was afkerig van de filosofie. Abstractie en speculatie lagen hem niet. Zo was hij ‘an enemy of the philosophers, like Linguet’ (Laski). Het toenemend irrationalisme verontrustte hem. Op hem is toepasselijk wat Gustav Radbruch van zichzelf zeide: ‘Er macht die irrationalistische Zeitmode nicht mit’. Bonger sprak van ‘philosophischen rimram’. Niet Plato, doch Aristoteles, niet Rousseau, doch Montesquieu, niet Hegel, doch Marx en Spinoza volgde hij. Spottend liet hij zich uit over de Hegeliaanse dialektiek. Hij had geen gevoel voor dialektiek; zag de ontwikkeling geleidelijk en rechtlijnig en veronachtzaamde discontinuïteit en breuk. Als Verwey en Gorter en zo velen in die tijd was hij Spinozist, naturalistisch pantheïst. Hij wilde denken i. pl.v. | |
[pagina 110]
| |
‘Ahnen’, ‘Schauen’. Mystisch duiden van Spinoza verwierp hij. ‘Diesseits’-gericht verwierp hij èn Calvinisme, èn katholicisme. Hij geloofde niet in een god buiten of boven de wereld. Altijd bleef hij trouw aan het democratisch, internationalistisch socialisme. Trouw ook aan zijn partij, de S.D.A.P., van welke hij bijna vanaf haar oprichting lid was. ‘Het socialisme zal practisch zijn of het zal niet zijn’, schreef hij. Zeker was hij Marxist (‘Marxistisch socioloog’, zegt Mr. Hilda Verwey Jonker in het ‘Gedenkboek Albarda’ terecht), doch absoluut gekant tegen extremisme (de anarchisten, de syndicalisten, de bolsjewisten) en tegen dogmatisme. Tegen ook elke vorm van dictatuur of liever despotisme. Hij was de wetenschappelijke socialist, doch - als Marx - zeer ‘verontwaardigd’. Mede i.v.m. de criminologie en de sociologie was hij overtuigd determinist. ‘Het indeterminisme is een groot obstakel geweest voor het ontstaan van de sociologie’ of ‘Een indeterministische sociologie is een contradictio in adjecto’, placht hij op college te zeggen (1937-'38). Geenszins echter fatalist. De vergeldingsleer verwierp hij. Sentimentaliteit in het strafrecht en in het leven i.h.alg. verwerpend, was hij tegenstander van de celstraf (i.h.alg. ‘bestemd om te verdwijnen’) en van de doodstraf (‘barbaarsch overblijfsel’). Trouw ook als mens. Zijn vriendschappen waren standvastig. Eenvoudig, natuurlijk, zuiver en aanhankelijk. Ook zeer oprecht en rondborstig, zonder huichelarij, vleierij en loochening. Vrolijk en vol humor, pas op latere leeftijd somberder en verbitterder. Een epicurist i.d. zin van juiste waardering der aardse dingen. Zijn sterkste kenmerk was ongetwijfeld: karaktervastheid met de moed, die daaruit voortvloeit. Busken Huet schreef eens: ‘Het bewijst dat de gaven, die men van den hemel moet afsmeeken zijn: karakter, flinkheid, trouw, goedheid’. Bonger had ze, als geen ander.
Dit lijkt alles zo eenvoudig: zijn ontwikkeling, met eerst de studie, dan de handel, tenslotte het professoraat; en ook zijn socialist worden (in de studententijd), de milieutheorie, de criminologie (door de prijsvraag) en vandaar naar de sociologie en wel 't meest dat deel der sociologie, dat aan de criminologie grenst, d.w.z. | |
[pagina 111]
| |
hoofdzakelijk (maar niet uitsluitend) de sociaal-pathologische verschijnselen. Toch rijzen er twee vragen, fascinerende puzzles. Hoe te verklaren zijn grote emotionaliteit en tevens het bezit van een grote mate van objectiviteit? Hoe ook de combinatie van traditionalist en vooruitstrevend, modern mens? Eerst zijn zeer emotioneel zijn, gepaard aan objectiviteit; de combinatie van gevoel en verstand, die vaak botsten. Geladen was hij. H. Bolkestein noemde als sterkste kenmerk van zijn vriend: verontwaardiging. Verontwaardiging over onrecht (als bij Voltaire, bij Zola), over onnodig leed, over voor-oordelen onder de mensen, over dogma's. ‘Ik heb groot respect voor eens anders overtuiging, maar ik heb geen respect voor dogma's. Het is beter zich door kennis van zaken te laten leiden’ (Bonger). In zijn zuiver wetenschappelijk werk wist hij echter de emoties, de affecten te beheersen en te onderdrukken. Daarin treft men grote objectiviteit. Hoe komt dit? Allereerst door zijn methode, de inductieve, causale: feiten, vaststaande feiten constateren, deze altijd weer verifiëren en ze analyseren. Dan ook door eigen kracht: zelfbeheersing, geestkracht, zelfverloochening ook. Moeizaam werden sympathieën en antipathieën onderdrukt. Het wetenschappelijk geweten behoedde voor partijdigheid en voor-oordelen. Niet werden bepaalde uitkomsten geforceerd, naar sterk in ‘Geloof en Misdaad’ en ook in ‘Ras en Misdaad’ tot uiting komt. Tenslotte door de objecten van zijn studie, de criminologie, de sociologie en de statistiek, alle drie niet normatieve wetenschappen, waardoor de subjectiviteit er minder, hoewel niet geheel uitgesloten is. Bonger was ook in zijn wetenschappelijk werk allerminst koel, de emotionaliteit komt er telkens om de hoek, maar niet ten koste van de objectieve kennis en het waarheidsgehalte. Ook de keuze zijner studieobjecten is door het gevoel mede bepaald. Het sociaal leed greep hem: pauperisme, alkoholisme, prostitutie, onvolwaardige arbeidskrachten, zelfmoord, illegitimiteit. De sociaal-pathologische verschijnselen waren zijn geliefd studie-object. In de politieke geschriften was hij zeer emotioneel, geladen en strijdlustig. Dikwijls a-rationeel, zodat het gevoel het verstand domineert; en niet neutraal, waardoor de wetenschappelijkheid vertroebeld is. Toch hebben ook deze publicaties wetenschappelijke waarde en nu nog, of nu juist, grote aktuele betekenis. Vaak richt | |
[pagina 112]
| |
hij zich tegen de extremisten, de fanatici. Van de bolsjewiki verwacht hij niets goeds: ‘het bolsjewisme één grote absurditeit’. ‘Ex oriente tenebrae’, schreef hij mij in 1929. De structuur van de sowjet-staat zag hij als ‘een warboel’. De staatsvorm daar slechts als ‘camouflage voor de despotie’. Bonger was fel anti-Duits. Abstracte bespiegeling lag hem niet. Frankrijk, waar hij veel reisde, was voor hem ‘het zout der aarde’. Hij was sterk Engels georiënteerd en had grote waardering voor de realistische, op de dagelijkse praktijk gerichte Britten. Aktueel zijn juist thans zijn studies over het uitbreken van de eerste wereldoorlog en de schuld daaraan (niet aan die oorlog zelf!), hoezeer ook deze eenzijdig zijn. Juist was zijn signaleren van de Pruisische geest met zijn expansiezucht en agressiviteit. Anders dan velen achtte hij het verdrag van Versailles rechtvaardig. En de combinatie van traditionalisme en vooruitstrevendheid? Sterk hield hij vast aan eenmaal bij hem gevestigde opvattingen. De milieu-theorie voorop, welke hij op verschillende gebieden als geloof en misdaad, ras en misdaad, socialisme en misdaad, alkoholisme en misdaad, de grote mannen toepaste. Zeer heeft hij de wetenschap hierdoor verdiept, haar veel verder gebracht, naar algemeen erkend wordt. Hij zwoer bij de wet van Quetelet. Altijd ging hij uit van de gewone, de middelmatige, de doorsnee mens. Ook van de mens als kuddewezen, in groepsverband. Zeventig procent van de mensen behoort tot de gemiddelde mensen, placht hij te zeggen. Ook in 't gewone leven was hij traditionalist: de panama-hoed, de parapluie! De kleding (‘kledij’) van de A.J.C. verfoeide hij, die toch de jeugd zeer toegedaan was. Hij deed niet mee aan modes. In de muziek was hij (muziekminnaar) niet neofiel; evenmin in de schilderkunst, al hield hij zeer van Van Gogh. Tegenover de psycho-analyse stond hij sceptisch. De psychiaters hadden 't, naar zijn mening, te veel over de psychologie van den ‘misdadiger’, hij schonk meer aandacht aan de ‘misdaad’ als psychologisch verschijnsel. In het minderheidsrapport van hem en Wibaut keren zij beide zich tegen nieuwe organen met wetgevende bevoegdheid in de staat. Toch kan men hem geen neophobie verwijten en behoorde hij tot de vooruitstrevenden in den lande en zeer zeker onder zijn ambtgenoten. Hij, de man, die de socialisatie van de productiemiddelen (geleidelijk, evolutionnair en met | |
[pagina 113]
| |
schadevergoeding) bepleitte, de voorstander van de bewuste geboortebeperking, wijl hij de groei der Nederlandse bevolking, ondanks de daling der geboortecijfers, verontrustend achtte, de tegenstander van de strafbepaling inzake de vruchtafdrijving, die uitstoting en verguizing der homo-sexuelen verwierp en verruiming der echtscheidingsgronden wilde. Doordat zijn denkbeelden indertijd, op 't eind van de 19de eeuw, zo ver vooruit waren, bleef hij altijd vooruitstrevend. Veel kennis heeft Bonger als criminoloog, socioloog, statisticus, sociaal-demokratisch theoreticus vergaard. Veel arbeid heeft hij verzet. Hij is ‘geridderd door de arbeid’, naar Aart van der Leeuw ergens zegt. Plotseling brak zijn levenscurve af, nu vijfjaar geleden kwam zijn dood, juist lang genoeg voor ons om voldoende distantie er tegenover gekregen te hebben. Uit karaktervastheid, uit haat tegen de Duitsers, uit afkeer van de tyrannie (‘de vrijheid boven het leven’!), uit zijn ‘dies-seits’ gericht zijn, uit verontwaardiging weer, maakte hij een eind aan zijn leven. Geen vrij volk meer, geen vrij man meer, geen vrijheid tot beoefenen der wetenschap, geen heerschappij der rede meer -, dan had het leven geen waarde. Uit de ervaringen 1914-1918 wist hij wat oorlog betekende en reeds door het uitbreken van de krijg in 1939 was hij diep aangegrepen. Op veel punten heeft hij gelijk gehad, die nu nog actueel zijn, als het overhand nemen van het irrationalisme; de slappe figuren onder zijn collega's, in de partij en in de vakbeweging; de te nauwe band tussen zijn partij en de moderne vakbeweging; de jeugdbeweging; de socialisatie; onze defensie; de zelfstandigheidspolitiek en neutraliteitspolitiek van Nederland onder de mogendheden; het Duitse gevaar. Wij zijn, gezien de ervaringen in de afgelopen vijf jaren van bezetting en terreur, met zijn dood in Mei 1940 verzoend, doch missen hem nu meer dan ooit. In deze ontredderde, ontwrichte, geruïneerde, gedemoraliseerde wereld is een man als hij zo nodig. Evenals na de vorige oorlog zou hij met zijn karaktervastheid in de chaos met onrust, troebelen en extremistische gevaren een rots geweest zijn.
De reeks dezer herdenkingen zal in volgend(e) nummer(s) worden voortgezet. Redactie. |
|