van de geest van bondgenootschap waarmede de vijand der mensheid is ten val gebracht.
Wat hiertegenover staat, het is te weinig, gezien bij dit alles beheersende wereldprobleem. Ook in ons land zijn er vele verschijnselen van matheid, reactie en slapheid, die de bevrijdingsvreugde temperen, maar wij mogen niet vergeten dat het tempo van herstel dat in ons land is bereikt in vele opzichten gunstig en bewonderenswaardig afsteekt bij dat in andere landen. Wat wij, als woordvoerders van diegenen die het geloof in de potentiële waarde van den mens blijven hooghouden, tegenover de talrijke ontmoedigende verschijnselen naar voren willen brengen, het is in de hier volgende inleiding ontvouwd, die wij, omdat in de strekking ervan door geen omstandigheid iets veranderd kan worden, ongewijzigd laten volgen zoals zij in het zicht der bevrijding destijds geschreven werd.
De grootste van alle oorlogen is beëindigd. De overweldiger is verslagen en heeft Nederland verlaten. Wij ademen weer vrij, zij het in een zwaar gehavende wereld. Het publieke leven, dat onder de verdrukking tot kleine kringen was ingekrompen, komt uit zijn schuilhoeken naar buiten. Wij mogen weer hardop denken en onze gedachten uiten, zonder dat propaganda ons overschreeuwt en censuur ons de mond snoert.
Van deze, ondanks de last van een nog te nabij verleden, verheugende toestand is het tijdschrift, waarvoor wij Uw aandacht vragen, uitvloeisel en wil het een bevestiging zijn. Nooit is de crisis onzer beschaving ernstiger, de terugval in het voorgoed overwonnen gewaande dieper geweest dan in de afgelopen jaren. Zo ooit, dan schijnt er nu wel aanleiding te zijn om het pessimisme, dat reeds na de eerste wereldoorlog de ondergang van de beschaving voorspelde, au sérieux te nemen. Dit onvruchtbare pessimisme wijzen wij af, omdat wij overtuigd zijn dat het geloof in positieve waarden en tendenties der beschaving aan het wezen van den mens inhaerent is en hem tot een blijvend streven naar de verwezenlijking daarvan verplicht.
Uit deze positieve geestesgesteldheid putten wij de moed, om juist nu aan de arbeid te gaan en de vraagstukken van wetenschap en kunst, samenleving en wereldbeschouwing in al hun verscheidenheid aan de orde te stellen, te belichten en vooral te doen belichten