De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
De medicus, de leek en de lichaamsoefening
| |
[pagina 79]
| |
hij tegen het Müller-systeem waarschuwt. Hij en tal van collega's hebben verschillende patienten behandeld met allerlei aandoeningen: ontstekingen van spieren en zenuwen, zenuwpijnen, ernstige hart- en vaatziekten, die door het Mülleren verkregen of verergerd waren. Het gevaar, schrijft hij, ligt juist daarin, dat vooral diegenen zich tot de beoefening van het systeem aangetrokken voelen, die juist niet gerekend kunnen worden tot de volkomen gezonden, wien alleen de methode niet schaden zal. Daarom is het tijd, dat deze zaak gestuit worde en het is onze plicht, voor deze overdrijvingen te waarschuwen,’ woorden, die ik, na rijp overleg, niet anders dan ten volle onderschrijven kan.’ Tot zover Dr. Schrijver. Dit spreekt voor zichzelf. Ik zal er dan ook niet meer aan toevoegen. Het artikel van Vorrink leek me in zijn algemeenheid een bedenkelike zijde te hebben en daarom achtte ik het gewenst de zaak ook van de tegengestelde kant te bekijken. Un homme averti en vaut deux; mijn koude douche na de gloeiende aanbeveling zal misschien sommigen tot de nodige voorzichtigheid aansporen. F. van der Kley. | |
II.Het bovenstaande stuk ontvingen wij naar aanleiding van de Vde Preek van een Heiden, waarin ik na het algemeene betoog over de noodzakelijkheid van lichaamsoefening als oogenblikkelijke practische raad en toepassing het systeem van den heer J.P. Müller ‘gloeiend’.. aanbeval. De inzender grondt zijn stukje op een van de ‘Medische Brieven’ van Dr. J. Schrijver, arts te Amsterdam, n.l. op die ‘Over Mülleren en de Müller-ziekte.’ Merkwaardig is het, dat de inzender er, evenals de heer Schrijver, zooals ik straks zal aantoonen, erg bezorgd over schijnt te wezen, dat Müller er wel es belang bij kon hebben, dat zijn ideeën zooveel mogelijk worden verspreid, een overweging, die een andere uitlokt, en wel: dat de officieele medicus van zijn kant belang zou kunnen hebben bij het bestrijden of kleineeren van een poging, die tot onmiddellijk resultaat moet hebben, dat de menschen heel wat minder naar dokter en apotheker loopen en moeten loopen. Wanneer de reclame van den heer Schrijver voor den huisarts ter sprake komt, ga ik daar nader op in. De waarschuwing van onzen inzender geeft mij gereede aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen omtrent de houding van onze doktoren ten opzichte van lichaamsontwikkeling in het algemeen en tegenover het systeem-Müller in het bizonder, terwijl zich hierbij ongezocht aansluit de vraag of en in hoeverre een leek over medische aangelegenheden kan, mag of moet oordeelen. De inzender zal goed vinden, dat we ons thans uitsluitend bezighouden met de genoemde ‘Medische Brieven’ van Dr. Schrijver.
Dr. Schrijver blijkt in den brief ‘Over Mülleren en de Müller-ziekte’ een fel tegenstander te zijn van eenigerlei ‘Systeem’ voor lichaamsoefening. ‘Er is geen behandeling, die het gezond-houden of gezond- | |
[pagina 80]
| |
maken beoogt, goed te noemen, als ze niet een strikt persoonlijke is. Elke methode, elk systeem moet, zelfs waar het gezonden betreft, naar de eigenaardigheden van elk individu gewijzigd worden. Wat goed is voor A kan slecht zijn voor B. Wat Müller tot een antiek spierbeeld maakt, kan Schültze doen ineenschrompelen.’ Verder is Dr. Schrijver, blijkens tal van beweringen t.a.p. in zijn werkje, een voorstander van lichaamsbeweging, zoowel ter voorkoming als ter genezing van ziekten en kwalen, mits onder voortdurend advies en contrôle van den huisarts. Het is het goed recht van den heer Schrijver deze meeningen te zijn toegedaan en deze meeningen zoo nadrukkelijk, ik aarzel niet te zeggen, zwaarwichtig voor te dragen, in zijn ‘Medische Brieven,’ en in de ‘bewerking’ (een soort amputatie) van Dr. Jaerschky's boek: ‘Licht, lucht en gymnastiek.’ Het is evenwel getuigend van zeer weinig goeden smaak, dat Dr. Schrijver gemeend heeft zijn veroordeelend vonnis over ieder systeem voor lichaamsverzorging in het algemeen zoo uitsluitend en op zoo deloyale wijze te moeten slingeren naar het hoofd van den ‘leek’ J.P. Müller. Het moest hem, man van de wetenschap, een wat al te gemakkelijke opgaaf zijn geweest een leek, immers oud-luitenant der genie, gelijk hij zoo nadrukkelijk verklaart, te verpletteren met het volle gewicht zijner gestudeerdheid en vakbevoegdheid en zoo hij in het belang der menschheid het verschijnsel-Müller niet meende te mogen negeeren, dan had hem inderdaad een andere toon en een ander betoog gepast, dan in dit schampere, hoonende, spottende en verdachtmakerige artikeltje is aangeheven. Het kan immers den heer Dr. Schrijver niet onbekend zijn. hem, den Hollandschen ‘bewerker’ van het boek van Dr. Jaerschky, dat het niet alleen leeken zijn, die systemen voor lichaamsontwikkeling hebben uitgedacht en het menschdom ter beoefening hebben aangeprezen. zoodat, indien Müller zich vergrepen heeft aan de ware belangen der menschheid, de oorzaak daarvan niet mag gezocht worden in zijn ondeskundigheid en zijn medische onbevoegdheid! Het artikel van Dr. Schrijver vangt aan met de volgende tirade: ‘De redactie van ‘Het Nieuws van den Dag’ heeft me verzocht, de voordracht van den heer Müller over ‘Mijn Systeem’ bij te wonen, uitgaande van de overweging, dat een medicus beter dan eenig ander de waarde kan beoordeelen van een methode, waarvan gezegd wordt, dat zij in staat is, de gezondheid te doen behouden, of, in veel gevallen, haar te doen herwinnen. Ik erken gaarne de juistheid dier overweging, maar, dat is natuurlijk gesproken uit eigen- en vakbelang, uit verkeerd begrepen korpsgeest, uit wat niet al. De menschen weten tegenwoordig wel beter, want het wordt ze door zoogenaamde natuurartsen en kwakzalvers in allerlei boekjes, die ‘mijn,’ ‘dijn’ en ‘zijn’ systeem behandelen, heel duidelijk verteld, dat de leek het veel beter weet dan de dokter. Nietwaar, het is de leek, die nieuwe geneesmethoden uitvindt; de leek bedenkt systemen, welke hem gezond doen blijven en.... de arts, uit puur en grof egoïsme, gelieft niet eens ze toe te passen. Eenigen tijd geleden kreeg ik, blijkbaar als handige voorbereiding voor het persoonlijk optreden van den uitvinder, het prospectus thuis | |
[pagina 81]
| |
van het boekje ‘Mijn Systeem,’ waardoor de aandacht op een nieuwe gezondheidsmethode gevestigd werd. Men zal na het vorenstaande begrijpen, dat het mij volstrekt niet verwonderde, te bemerken, dat de uitvinder van dat systeem een leek is op medisch gebied: een oud-luitenant der genie. Hoe kan het ook anders! En nog minder verbaasde me, dat ik 's avonds komende in het lokaal waar de heer Müller zijn systeem zou demonstreeren, daar vond.... leeken, niets dan leeken op een héél enkele uitzondering na. Op elken stoel lag het programma van den heer Müller; verder een dikke, met ettelijke portretten van den schrijver voorziene brochure vol vleiende beoordeelingen over het genoemde boekje, dat ook weer voorzien is van groote en kleine portretten van den gezondheidsapostel en voor welk boekje maanden tevoren reeds drukke reclame was gemaakt bij de doktoren, pardon.... bij de leeken. Dat alles is in onzen tijd heel gewoon en geeft nauwelijks te denken; slechts heel even wekte het twijfel aan de oprechtheid der bedoelingen van den heer Müller, waar hij het doet voorkomen, alsof hij wetenschappelijk te werk gaat, alsof hem aan het oordeel der wetenschap wat gelegen is. Van een wetenschappelijk betoog dien avond geen sprake, van een wetenschappelijke contrôle nog minder. Voor de groote massa, die opgekomen was en daarmee blijk gaf, dat de reclame goed gewerkt had, niet meer dan een pikant schouwspel: een goed gebouwden man naakt te zien turnen en baden. De heer Müller kan tevreden zijn: zijn boekje zal er ook hier ingaan als koek. Den medicus rest alleen echter, achteraf en met de bewustheid dat het toch niet helpen zal, te waarschuwen voor de groote gevaren, welke de hier gevolgde handelwijze met zich brengen zal.’ De cursiveeringen zijn van mij. Het tweede gedeelte van het artikel is gevuld met de ijverig bij elkaar gezochte mededeelingen, die Müller van zichzelf in‘Mijn Systeem’ doet, dat hij een zwak kind was, toen hij geboren werd, dat hij op zijn achtste jaar begon te oefenen, dat hij 123 kampioenschappen en eerste prijzen en maar 9 tweede prijzen bezit, dat een beeldhouwer een standbeeld van hem maakte, hoeveel exemplaren van het boek in diverse landen zijn verkocht enz., alles met de klaarblijkelijke bedoeling Müller voor te stellen als een hansworst of een kermisachtige wonderdokter. Persoonlijk laten mij zeer vele van deze mededeelingen van Müller ijskoud. Wie evenwel weet, hoe keihard het groote publiek is ten opzichte van hygiëne en lichaamsverzorging, die gevoelt, dat de vurige propagandist Müller in zijn groote liefde voor zijn levensroeping geen enkel argument, geen enkel feit onbesproken heeft willen laten, dat sommigen misschien uit hun verderfelijke gemakzucht zou kunnen loswerken. Als Müller zich in zijn boek verdedigt tegen de bewering van Sandow (de bekende athleet en schrijver van het Sandow-systeem), dat zijn buikspieren abnormaal zijn ontwikkeld, vertelt Müller, dat deze in ontwikkeling nog zeer ver achter staan bij het spiercorset der antieke beelden, die hij zich tot voorbeeld stelde. Dr. Schrijver citeert dan weer de volgende terloopsche mededeeling van Müller, dat hij n.l. een ijzeren bal van 48 pond van een hoogte van 3 voet op zijn bloote maag laat vallen, of een man van 180 pond met dikke zolen onder zijn laarzen er van een afstand van 2½ M. op laat springen of een met ijzer beslagen kruiwagen met | |
[pagina 82]
| |
300 pond erin, er overheen laat rijden. Bovendien voegt Müller in zijn boek daaraan toe, dat de man, die model gestaan heeft voor Polykleitos' Doryphoros, den druk van een kleine locomotief op zijn maag heeft kunnen velen en ‘zijn lichaam is door antieke en moderne kunstenaars en critici aangehaald als het normale, als een model en een richtsnoer (canon)!’ Men kan inderdaad een tirade als deze voor opschepperige krachtpatserij aanzien, maar dan toch alleen met volkomen negatie van de duidelijke en overtuigende argumentatie in het boek van de noodzakelijkheid eener gespierde buikwand inplaats van de algemeen voorkomende slappe en onveerkrachtige in het belang èn van de ademhaling èn van de spijsvertering. Zeer veel menschen gelooven alleen aan de mogelijkheid van arm- en beenspier-ontwikkeling, maar dat ook de buikspieren geoefend kunnen en moeten worden, is voor hen iets volkomen nieuws. Dat Müller in deze niet alleen staat, bewijst het boek van Dr. Reinh. Gerling: ‘De volmaakte Mensch,’ maar in nog veel sterkere mate het boekje: ‘Licht, lucht en gymnastiek’ van Dr. P. Jaerschky, in het Hollandsch bewerkt door.... Dr. Schrijver. Men leze daarin de pagina's 32 en 42 maar eens na. Na geconstateerd te hebben, dat Müller enkele zeer juiste hygiënische wenken ten beste heeft gegeven op het gebied van reinheid, matigheid, passende beweging, gebruik van licht en lucht, al kan hij niet nalaten deze erkentenis in te leiden met de woorden: ‘En al zal hij zelf niet gaarne beweren, dat hij dat gevonden heeft,’ maakt de heer Schrijver zich buitengewoon vroolijk over het feit, dat Müller slechts 15 minuten per dag aan de gezondheid wil zien besteed. ‘En dan zocht de arme menschheid nog naar den steen der wijzen,’ roept hij uit. Voor al wie het boek van Müller kennen, dat één vurig pleidooi is voor een normaler, harmonischer en rustiger leven in licht en frissche lucht, tegen de dwaze, leelijke en gevaarlijke kleedingmode, tegen de ziekelijke lichaamsverachting van onzen tijd, die ergert zich aan de boosaardige onnoozelheid van dezen medicus, die het voor belieft te stellen, alsof Müller 15 minuten gezondheidszorg per dag aanbeveelt als de steen der wijzen, die ergert zich, dat deze wetenschappelijke mensch zóó weinig oog heeft voor de practijk des levens, dat het allereerste argument door sleurmenschen tegen sport en gymnastiek ingebracht: het kost te veel tijd, hem onbekend schijnt te zijn. Het is toch een zeer laag-bij-de-grondsche wijze van critiseeren, als men zoo'n aanvalletje durft te besluiten met de woorden: ‘Er is om menschen hygiënisch te doen leven méér noodig, dan hun een geïllustreerd boekje in handen te geven met een reeks oefeningen en de waarachtige verzekering, dat zij nu gezond zullen zijn en blijven....’ Het meerdere bestaat hierin, dat zij de hygiënische leefregels opvolgen en de oefeningen regelmatig uitvoeren, maar dat vertelt Dr. Schrijver er niet bij. In een volgende afdeeling van zijn artikel verklaart de geleerde schrijver dat het niet in zijn bedoeling ligt de aangegeven oefeningen van Müller op hun physiologische juistheid te toetsen. Erg jammer, want mij dacht, dat is nog al van belang voor ons om te weten, maar er is niets aan te doen. ‘Dat alles is het werk van deskundigen en eischt lange wetenschappelijke proefneming.’ Nu geraken wij arme leeken toch heusch in een impasse. | |
[pagina 83]
| |
Wil de heer Schrijver ons vertellen, dat hij niet voldoende deskundig is? Dat zou een verbazend gecompliceerde toestand scheppen. In zijn ‘Medische Brieven’ en in zijn vertaling van Dr. Jaerschky beweert hij bij herhaling en tot vervelens toe, dat de arts alleen uit kan maken welke oefeningen op een bepaalden tijd en door bepaalde personen mogen worden uitgevoerd. Door welke arts? vragen wij thans. Zijn er buiten de physiologische specialisten wel zulke artsen met voldoende ‘deskundigheid?’ Uit het slot van zijn artikel, reeds door onzen inzender geciteerd, moeten wij aannemen, dat de heer Schrijver zichzelf wel degelijk deskundig acht. Hij onderschrijft immers de veroordeelende woorden van Prof. Oppenheim ten volle en dat zelfs na rijp overleg, maar in dat geval zou de heer Schrijver ons een grooter dienst bewezen hebben met een uitvoerige uiteenzetting van de physiologische werking (voor- en nadeelig) der Müller-oefeningen, dan b.v. met zijn zeer uitvoerige en helder gedokumenteerde, maar ons heel wat minder interesseerende bespreking van de voedingswaarde van de krent, zooals die voorkomt op pag. 120 tot 124 der ‘Medische Brieven.’ De laatste wijze van bespreking is een voorbeeld van goede, het Müller-hoofdstuk een van zeer slechte publieke voorlichting. Het heele artikeltje ademt een geest van zure onwelwillendheid, schampere ironie en ik neem het een medicus, die inderdaad beter dan een leek weten kan hoe ellendig de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand der menschheid is, ten zeerste kwalijk, dat een enhousiaste poging van wat hij een leek belieft te noemen, om de menschen over hun doode punt heen te brengen naar actieve gezondheidszorg, hem niets anders ontlokt dan wat verdachtmaking, wat ironische exclamaties, wat onbewezen beweringen en een citaat van een Berlijnschen professor. Na lezing was mijn eerste gedachte: ziezoo, de luiwammessen en de smeerpoetsen kunnen weer rustig doormaffen, want Dr. Schrijver behoeft zich niet zoo bang te maken, dat zijn waarschuwing niet helpt! Delakschheid, de gemakzucht, de onzindelijkheid, de preutschheid en de onwil zijn nog dusdanig diep geworteld in het menschelijk geslacht, dat men met onverholen gretigheid pakt naar de toegestoken hand van Dr. Schrijver, die.... verwijst naar den huisarts!! waarna het geweten, zoo het al even mocht zijn wakker geschud, weer rustiglijk indommelt. Dat er aan muren, waarachter lichaamsverwaarloozing en vervuiling huizen, niet bescheidenlijk moet worden geklopt, met allerlei zwaarwichtige reserve, maar dat er aan moet worden gebeukt en gehamerd, dat schijnt de leek Müller beter te beseffen dan de medicus Schrijver. Zeker, dat beuken en hameren dient te geschieden met kennis van zaken, maar juist Dr. Schrijver is in gebreke gebleven dit eventueel tekort aan te toonen en hij heeft zich bepaald tot een kinderachtige speculatie op het leek-zijn van een man als Müller, die dan toch altijd een studie en een ervaring mede onder leiding van doctoren achter zich heeft, die dat woord ‘leek’ wel een beetje uitzonderlijke beteekenis geven, zooiets als wanneer een doctor in de Nederlandsche Taal en Letteren Willem Kloos een leek zou noemen op taalgebied. Het citaat van Prof. Oppenheim. Zoo op het allereerste gezicht lijkt het niet weinig minder dan vernietigend, maar er ontbreken ten eenenmale vergelijkende gegevens | |
[pagina 84]
| |
betreffende het aantal menschen dat met succes, dat zonder succes en dat met nadeelige gevolgen heeft gemüllerd. Men kan aan een mislukking van enkelen de waarde van het systeem in het algemeen niet afmeten. De heer Schrijver noemt het een veroordeeling van het systeem zelf, dat Müller in zijn voordracht te Amsterdam telkens aangaf, hoe en hoe vaak de verschillende bewegingen moeten worden uitgevoerd in verband met de geoefendheid van den leerling. Dat vermag het dan toch alleen te zijn in de oogen van iemand, die zich een systeem niet anders denken kan, dan als een onwrikbaar in elkaar geschroefd geheel, zonder de minste soepelheid van aanpassing bij de individueele vermogens der leerlingen. Wie het boek ‘Mijn Systeem’ heeft gelezen zal weten, dat deze aanwijzingen buitengewoon eenvoudig zijn en ik heb volgaarne de brutaliteit tegenover den medicus Schrijver vol te houden, dat in verreweg de meeste gevallen, de leek een dusdanige contrôle over zichzelf kan uitoefenen, wat vermoeidheid en graad van inspanning betreft, dat niet het minste gevaar voor ongewenschte gevolgen bestaat, indien men zich houdt aan de gegeven eenvoudige voorschriften. In meer gegenoemde bewerking van Dr. Jaerschky's boek toont Dr. Schrijver zich onder zekere voorwaarden een voorstander van het wielrijden, indien men b.v. niet sneller rijdt dan 15 K.M. per uur. Indien iemand zich nu door te snel fietsen een acute hartverwijding op den hals haalt, gevoelt de medicus Schrijver zich daarvoor dan verantwoordelijk, omdat hij onder zekere voorwaarden het fietsen heeft aanbevolen als een gezonde sport?Ga naar voetnoot1) Toch zeker in geen enkel opzicht. Maar dan toch ook evenmin Müller en andere, ook medische samenstellers, van een of ander systeem, indien sommige beoefenaars hunner methodes door het in den wind slaan der nadrukkelijk gegeven aanwijzingen, zich eenigerlei nadeel berokkenen, waar zij allen waarschuwingen hebben geuit in den geest van de volgende ‘Algemeene opmerking over de toepassing van het systeem,’ zooals die voorkomt in Müller's boek op pag. 46. ‘Menschen, die aan acute ziekten of ernstige organische gebreken, zooals een hartkwaal, slechte longen of ingewandskwalen lijden, vormen natuurlijk een uitzondering (op den regel dat het systeem door aparte aanwijzingen voor beginnenden en vergevorderden, zwakken en sterken, jongen en ouden, past) en moeten in ieder geval aan hun dokter vragen, welke oefeningen ze liever niet moeten doen.’ Een eigenaardige blik op het begrip van den heer Schrijver omtrent doel en beteekenis der gymnastiek geeft de bewering: ‘wie gymnastiek op eigen gelegenheid (d.w.z. zonder medische voorlichting en contrôle (K.V.) beoefent, doet even verkeerd en loopt evenveel gevaar als hij, die zonder deskundig voorschrift medicijnen slikt.’ Dit kan uitsluitend gelden voor den abnormalen mensch met een kwaal of een acute ziekte behebt, maar niet voor een normaal en gezond individu, dat alleen door het totale verwaarloozen van afzonderlijke lichaamscultuur, zijn | |
[pagina 85]
| |
lichaam niet zoo volmaakt mogelijk heeft ontwikkeld en dezen achterstand door stelselmatige oefening wil inhalen. Gelukkig is het bewegen van al onze spieren nog niet iets zoodanig abnormaals geworden, dat het vergeleken moet worden met het gebruik van medicijnen. Juister kan lichaamsbeweging worden vergeleken met de voeding. De dokter laat zich niet in met onze dagelijksche voeding, maar bepaalt zich tot het geven van algemeene aanwijzingen en leefregels. Slechts voor den zieke stelt hij een nauwkeurig omschreven diëet vast. Lichaamsbeweging en voeding behooren beide tot de elementaire levensfuncties van den mensch en reguleeren als zoodanig zichzelf. Tegenover de zeer straffe meening van Dr. Schrijver staan de meeningen van tal van doctoren, die het systeem-Müller of een ander systeem warm hebben aanbevolen of zelf een systeem hebben bedacht. Op pag. 98-101 van Müller's boekje ‘Lucht en Licht’ vindt men de zeer gunstige beoordeelingen van Dr. Med. Bröndstedt en van Dr. Med. C. Heyerdahl, waaruit ik kortheidshalve slechts het volgende citeer: ‘Het gebeurt slechts zelden, dat sterke mannen zich met schrijven bezighouden, omdat hun kracht meestal ergens anders steekt dan in de pen. Gebeurt het echter toch - men denke aan het in de laatste jaren verschenen Sandowsche systeem - dan geschiedt zulks meestal om een aanwijzing te geven hoe men sterke spieren kan krijgen, met voorbeelden, die aantoonen hoeveel armen, beenen en borst aan omvang kunnen winnen, als men deze oefeningen uitvoert. Van deze spierverheerlijking merkt men gelukkig weinig in Müller's systeem. Hij heeft, wat zeldzaam in een leek en nog veel zeldzamer in een athleet is, ingezien, dat de kracht niet in de spieren zit, maar in de ontwikkeling en harmonie van alle lichaamsorganen, en hierbij heeft hij vooral de organen van de borstkas en buikholte en de huid op 't oog.’ In zijn werk: ‘De Homoeopathie in de praktijk’ geeft Dr. J. Voorhoeve op pag. 118 en 119 een betoog voor de noodzakelijkheid van lichaamsbeweging. Het eindigt aldus: ‘Een doelmatige samenstelling van vrije oefeningen heeft Dr. Sperling in het werkje ‘Hygiënische Ochtendtoilette’ gegeven. Oprichten van het bovenlijf, draaien van het hoofd, de armen en de beenen, optrekken der schouders, buigen en strekken der beenen, borst- en buikademen, zelfmassage van het hoofd, den nek, het onderlijf, de armen en beenen worden in bepaalde volgorde aanbevolen. De gansche rij der oefeningen moet 's morgens vroeg gedeeltelijk in bed, gedeeltelijk bij het aankleeden worden uitgevoerd, neemt slechts een kwartier tijd in aanspraak en verhoogt bij geregelde opvolging de spankracht van het organisme op duidelijk waarneembare wijze. Ook zwakke personen kunnen hiervan zonder nadeel gebruik maken.’ Zoo heb ik hier nog voor mij liggen een werk van Dr. Reinhard Gerling, ‘De Volmaakte Mensch,’ dat een afgerond systeem geeft van 19 oefeningen, een zeer bruikbaar boek. Alleen is het systeem lang zoo eenvoudig en consequent niet doorgedacht als dat van Müller. Dr. Antzenius beveelt in ‘Physical Culture’ (overigens een rommelig en slecht geschreven werk) het systeem Sandow warm aan. Ook Dr. Jaerschky, wiens reeds meermalen genoemd boek door Dr. Schrijver is ‘bewerkt,’ heeft een systeem bedacht, dat de bewerker evenwel om de bekende redenen niet heeft opgenomen in de Hollandsche uitgaaf. | |
[pagina 86]
| |
Het komt mij voor, dat ik hiermede voldoende heb aangetoond hoe inferieur de bestrijdingswijze van den medicus Schrijver is, zooals hij gemeend heeft die toe te mogen passen op den leek Müller, wat al te veel vertrouwende op de onnoozelheid van het belangstellende leekenpubliek, waarvoor hij n.l. de geweldige meeningsverschillen tusschen zijn collega's medici onderling dacht te kunnen verbergen door een vernietigende boetpredicatie tegen den stoutmoedigen leek, die zich gewaagd had in het heilig huisje van geneeskunst en hygiëne. Ik meen ook met het naast elkander plaatsen van zoo uiteenloopende oordeelvellingen van deskundigen duidelijk te hebben gemaakt, dat ‘het raadplegen van den huisarts,’ zooals Dr. Schrijver dat telkenmale aanbeveelt, ons leeken nu niet bepaald de zekerheid geeft, van in dat geval nu ook de goede raad te zullen ontvangen. | |
III.Wij leeken worden van de zijde der medici en hygiënisten dagelijks overstroomd met een zee van populair-wetenschappelijke medische en hygiënische literatuur. In de eerste plaats beoogt deze algemeen ontwikkelend te werken door de verbreiding van meer kennis betreffende het menschelijk lichaam, zijn levensfuncties en levensvoorwaarden. In de tweede plaats betoogt zij de noodzakelijkheid eener hygiënische levenswijs, voornamelijk ter voorkoming van ziekten. In de derde plaats poogt zij een steun te zijn voor den medicus in zijn strijd niet alleen tegen hygiënische wantoestanden in de maatschappij, maar ook in zijn strijd tegen de achterlijke en gevaarlijke kwakzalversbegrippen op het gebied der eigenlijke geneeskunst (therapie), zooals die nog bij een groot deel van het publiek heerschen. In de vierde plaats kan zij een belangrijken steun zijn in de geneeskundige practijk van den geneesheer, omdat physiologisch niet geheel onkundigen beter in staat zijn zijn aanwijzingen op te volgen en hem reeds het stellen der diagnose zeer veel kunnen vergemakkelijken, indien zij weten, op welke gewaarwordingen en verschijnselen moet worden gelet. Terloops zij nog opgemerkt, dat de in de laatste jaren meer en meer verbreide dienst van ‘Eerste Hulp bij Ongelukken’ ook gebruik maakt van den populair-wetenschappelijk onderrichten leek. De voordeelen van deze populair-wetenschappelijke voorlichting treden voldoende in het oog en waar misschien een enkele maal een leek wat al te voortvarend is in het trekken van wat al te ver gaande en te eenzijdige conclusies, daar mag toch als een feit worden aangenomen, dat slechts een zeer klein getal individuen genegen is uit zuivere principienreiterei tegen de waarschuwingen van het eigen organisme in, vast te houden aan bepaalde voor hem tot absolute waarheid verheven leefof geneesmethodes. Bovendien, aan zulke onwetenschappelijke vergissingen en eenzijdigheden maken zich niet alleen leeken schuldig, daar geneeskunst en hygiëne ook voor de ingewijden zuiver empirische wetenschappen zijn en geen wiskundige zekerheid kunnen bieden. De geneeskunst heeft bij alle volkeren en in alle tijden de grootste belangstelling van alle leeken getrokken, daar zij zonder ophouden den strijd aanbond en aanbindt met het groote, alles beheerschende mysterie | |
[pagina 87]
| |
van den dood en waar in den loop der eeuwen de geneeskunst van de uitsluitend individueele ziekte-behandeling en de uitsluitende bestudeering van het individu is geworden tot een sociale wetenschap van den eersten rang en zich de bestudeering van het menschelijk ras als zoodanig en van de ziekte-teisteringen waaraan het is blootgesteld met het opsporen van alle mogelijke bestaansverbeteringen tot taak heeft gesteld, waar zij eigenlijk den stoot heeft gegeven tot die (nog altijd niet voldoend uitgebreide) voor de volksgezondheid allerbelangrijkste gemeenschapsbedrijven, als drinkwatervoorziening, vuilvernietiging, faecaliënafvoer, ontsmetting, woninginspectie enz., spreekt het vanzelf, dat alle sociaal-voelenden een levendige belangstelling bezitten voor alle vraagstukken van individueel of maatschappelijk-hygiënischen aard, temeer waar groote geleerden hebben gewezen op een voortdurenden achteruitgang van het menschelijk ras, voorzoover het zijn dierlijke functies en zijn dierlijk weerstandsvermogen betreft, juist door de werking der rusteloos voortschrijdende beschaving. In het buitengewoon interessante en leerzame boek van Dr. W. Weressajew ‘De Biecht van een practiseerend Geneesheer,’ betoogt Weressajew aan de hand van tal van voorbeelden, dat de medische wetenschap de ontwikkeling van het menschelijk lichaam, waardoor het zich zou kunnen aanpassen aan de gewijzigde levensomstandigheden, maar zulks natuurlijk alleen met opoffering van tal van ‘ongeschikte’ individuen, die thans tot schade van het ras met kunst- en vliegwerk in het leven blijven, bij voortduring bezig is te belemmeren. Hij zegt op pag. 194: ‘Wat zal er nu wel gebeuren, als iedere besmettelijke ziekte dadelijk na haar verschijnen door de geneeskunst wordt onderdrukt? Dan zal geen dier ziekten meer vat krijgen op de menschen en alleen die dooden, die de bescherming van de geneeskunst niet hebben ingeroepen. Het resultaat hiervan zal de algeheele afhankelijkheid der menschen van de geneeskunst zijn, zonder wie zij geen voet meer zullen durven verzetten. Onlangs vond ik in een tijdschrift de volgende beschouwingen over de geneeskunst der toekomst: “Men kan het menschelijk organisme slechts op ééne wijze beschutten tegen de inwerkingen van al die verschillende vergiften, die hem voortdurend door de microben worden toegevoerd, namelijk door de uitvinding van een algemeen antitoxine (tegengif), een serum dat uit al die verschillende microben gemaakt wordt. Daarvan moeten wij dan dagelijks een zekere hoeveelheid subcutaan inspuiten om op die wijze den schadelijken invloed van al die dagelijks naar binnen gebrachte microben onschadelijk te maken. Zooals de zaken nu staan, hebben wij helaas! niet de minste aanleiding tot zulke rooskleurige verwachtingen.” - Maar dit zou verschrikkelijk zijn! Ik zou mij iederen dag na het opstaan een dosis van dat universaal antitoxine moeten inspuiten, en zoo ik het bij toeval eens vergeten had, dan zou het onverbiddelijke vonnis luiden: “sterf!” en wel omdat de eerste de beste onnoozele bacterie het wel gauw klaar zou weten te spelen met dat van weerstandbieden afgewende organisme.’ En op pag 196: ‘Gelukkig neemt men in den laatsten tijd een nieuwe strooming in de geneeskunst waar, die veel goeds voor de toekomst belooft. In dit opzicht verdienen de proeven, om de menschen kunstmatig onvatbaar voor besmettelijke ziekten te maken, groote waardeering. Wel is het bewijs nog niet geleverd, maar waarschijnlijk bestaat | |
[pagina 88]
| |
het wezen van deze immuniteit in het africhten en het oefenen van de krachten van het organisme tot een zelfstandigen strijd tegen de naar binnen dringende vergiften en microben.’ Het behoeft geen nader betoog, dat waar de zaken zóó staan, de leek een sterken aandrang in zich voelt, voor zoover in zijn vermogen, binnen te dringen in deze fundamenteele levensproblemen. Het vraagstuk van de leekenkennis en de leekenbemoeienis op medischhygiënisch gebied zou zeer veel van zijn scherpte verliezen, indien de geneeskunde een vaststaande, onveranderlijke, hoogstens evolueerende wetenschap ware. Dit is evenwel niet zoo. Wat vandaag voor waarheid geldt, is morgen leugen en dit revolutionaire karakter der geneeskunst gevoegd bij haar empirisch karakter maakt, dat haar vakkundige beoefenaars onderling zijn verdeeld. Bovendien blijft nog altijd het niet of moeilijk te vermijden feit, dat iedere zoogenaamde afgestudeerde medicus in de praktijk en ten koste van tal van vergissingen, zich de noodige handigheid, bekwaamheid en ervaring in het behandelen en genezen der zieken moet eigen maken. Het boek van Dr. Weressajew is voor het grootste deel de lijdensgescheidenis van een conscientieus arts, die zich, ondanks zijn doktersbul, de handen volkomen scheef voelt staan, zoodra hij zelfstandig wordt losgelaten op de zieken. Dr. Schrijver, die in zijn schrifturen bij herhaling den raad geeft voor allerlei kwesties en kwestietjes het advies in te winnen van den huisarts, die daarbij zelfs zeer sterk den indruk vestigt, alsof hij poogt een wat dalend prestige weer wat omhoog te werken, die b.v. schrijft: ‘De huisarts is de aangewezen man tot wien men zich met vragen, die de persoonlijke gezondheid raken, zal hebben te wenden, hij zal ook die vragen het best beantwoorden.’ t.a.p. ‘Als men in moeilijkheden verkeert bij de beoordeeling van de uitingen van een kind, dan is er maar één betrouwbare raadsman: de arts,’ enz. enz., beoordeelt een deel zijner collega's, waaraan wij leeken zijn overgeleverd, op de volgende wijze: ‘Niet altijd echter hebben wij in de achterlijkheid der hygiënische begrippen bij het publiek een gevolg gezien van de onkunde, waarin de geneesheeren hun patiënten willens hebben gelaten. Niet zelden is die achterlijkheid een uiting van den sleurgang, dien de kennis van den arts gaat, of van den stilstand, waarin die kennis verkeert.’ t.a.p. ‘Het zonder veel verstand van zaken gegeven voorschrift (door den huisarts) der melkslemperij, brengt de slachtoffers er toe, ook bij den warmen maaltijd melk te drinken,’ t.a.p. sprekende over het vraagstuk der menschelijke voeding en de belangrijke nieuw-verworven ervaringen op dit gebied: ‘De meeste artsen zelfs hebben er niet een blasse Ahnung van. Wat op dit gebied tot stand gebracht, wat er al zoo geraden en afgeraden wordt, is niet veel meer dan onbesuisde bakerpraatGa naar voetnoot1), dan overgeërfd wanbegrip.’ 't Is gelukkig dat ie et zelf zegt, stel je voor dat Müller zoo es had uitgepakt! De eenige oplossing schijnt te zijn, dat we aan de | |
[pagina 89]
| |
hand van 's heeren Schrijver's boekje gaan onderzoeken of onze huisarts soms behoort tot het ras der onbesuisde bakerpraatjesmakers en dat wij leeken hem es gaan examineeren hoe het staat met zijn overgeërfde wanbegrippen! Ik vrees alleen, dat wij leeken met onze leekenlogica wat al te veel tegenstrijdige beweringen uit die boekjes zouden opdiepen. In een artikeltje ‘Erfelijkheid en pessimisme’ zegt hij op pag. 13 der ‘Medische Brieven’: ‘Als wij ons, aangehitst door foutieve voorbeelden van sensatie-dichters (hij noemt even tevoren Zola en Ibsen! K.V.) voor ons zelven of onze kinderen beangst maken over het feit, dat onze moeder aan tuberculose, onze grootvader aan een geestes-afwijking heeft geleden, dan doen wij, alsof wij de wetten der erfelijkheid al heel goed kennen.’ Dit belet hem evenwel geenszins op pag. 45 te schrijven: ‘Men stapt vaak over het feit van dien aanleg veel te gemakkelijk heen en vergeet, dat daardoor het handelen van ons, opvoeders, nauwkeurig is bepaald.’ Uitpakkende tegen den leek Müller als hij deed, vindt ‘de eenvoudige leek,’ zooals gij en ik, op pag. 29 van ‘Licht, Lucht en Gymnastiek’: ‘De ademhalingstraining is tevens uitstekend te gebruiken tot het versterken der zenuwen. De Fransche tooneelspeler François Delsarte heeft deze methode bedacht,’ en op pag. 107 der ‘Medische Brieven’ een artikel: ‘Eten en drinken,’ waaruit blijkt, dat een zekere heer Horace Fletscher, een rijke koopman te Venetië, zeer belangrijke onderzoekingen heeft gedaan over het vraagstuk: ‘hoe wij eten’ en dat hij daarbij tot voor de wetenschap zeer belangrijke conclusies kwam, voornamelijk bestaande in het aantoonen van de noodzakelijkheid om het eten goed te kauwen. Na te hebben gesproken over ‘Fletscher's groote verdiensten,’ zegt Dr. Schrijver: ‘Al gelooven wij nu ook nog niet alles wat Fletscher ons gelieft voor te zetten, al hebben wij de stille overtuiging dat een groot deel dier schitterende resultaten tot het artikel humbug behoort, een diepe kern van waarheid schuilt zeer stellig in de zaak.’ Van humbug gesproken, men sla er ‘De Biecht van een praktiseerend Geneesheer’ eens op na en leze daarin de gevolgen van Professor Petrescu's nieuwe geneesmethode van croupeuse longontsteking, te behandelen met een tienmaal grootere dan de gebruikelijke dosis digitalis, het verloop van het gebruik van pental als slaap- en verdoovingsmiddel op aanraden van Professor Mehring en Dr. Holländer, de kreosootinspuitingen in de longen bij tering door Dr. Rosenbusch, de tuberculine van Koch, de gevolgen van de volledige wegneming van de schildklier enz. enz. Wat vandaag wordt aanbevolen als een universeel middel, moet morgen op grond van nieuwe ervaringen worden verworpen. Dit kan niet anders, maar laat Dr. Schrijver niet zoo gretig met de humbug der leeken te koop loopen. Het feit is daar, dat serieuse leeken belangrijke ontdekkingen hebben gedaan en steekhoudende methoden hebben bedacht. Onderlinge waardeering en toewijding met contrôle en critiek past den medicus als den z.g. leek. En uitgesproken moet het worden, dat het corps medici als zoodanig en dus afgescheiden van de verderziende uitzonderingen, zich nog veel te uitsluitend heeft vastgelegd op de therapeutische behandeling van het zieke individu en te weinig sociaal voelt om op grond van de wetenschappelijke gegevens energiek den strijd aan te binden tegen maatschappelijk hygiënische wantoestanden en in het belang van uitgebreide | |
[pagina 90]
| |
maatschappelijk-hygiënische voorzorg. Er is geen medicus, die niet de ellendige gevolgen van slechte woningtoestanden, slechte voeding en kleeding dagelijks onder de oogen krijgt, maar van een georganiseerd optreden van het corps tegen deze sociale misstanden in den naam van volkskracht en volksgezondheid, in den naam van de toekomst van het menschelijk ras, is geen sprake. Dit beteekent een tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel, niet meer en niet minder. Overal zijn het arbeiders- en onderwijzersorganisaties geweest, die voor het lichamelijk welzijn der jeugd op de bres moesten springen en agiteeren tègen kinderarbeid, vóór schoolvoeding en -kleeding, vacantiekolonies, schoolbaden, schoolartsen, en slechts een enkele afzonderlijke medicus, gedreven door sociaal medegevoel, heeft hen gesteund in hun streven, maar het corps is neutraal gebleven, met een lichtelijke neiging tot wat cynische ongeloovigheid. Hoe onherkenbaar anders zou de strijd gevoerd worden tegen de tuberculose en de syphilis, indien georganiseerd het corps medici bij voortduring aandrong op het scherpst mogelijke overheidsingrijpen. Aan dezen aandrang ware door leeken geen weerstand te bieden! en men zou het geld vinden even zoo zeker als men het nu niet vindt, omdat de noodkreten slechts incidenteel en verward worden gehoord. Het gebrekkige gymnastiekonderwijs, de heele in staat van wording verkeerende organisatie der lichamelijke opvoeding van de jeugd is vrijwel in handen van leeken, zeer zeker geen ondeskundige leeken (ondanks de contradictie), maar de medici staan er onverschillig tegenover. Voor al deze hervormingen voeren de leeken een hardnekkigen strijd tegen reactionaire machten, ja, zij worden vaak, moèten vaak worden gemaakt tot politieke programpunten, terwijl het de onafwijsbare plicht is van het corps geneesheeren en hygiënisten, om in één forsch gesteld program van de bestuurslichamen in staat, provincie en gemeente op grond hunner wetenschappelijke overtuiging de invoering daarvan te eischen. Ook op dit gebied blijkt, zeer ten nadeele van de gansche menschheid, dat het oordeel en het handelen voor een groot deel worden bepaald door de maatschappelijke positie waarin de individuen (in casu de medici) verkeeren. Als ik thans, afgescheiden van de zoo juist besproken maatschappelijkhygiënische kwesties, de vraag stel: kunnen en mogen wij als leeken oordeelen over medische vraagstukken?, dan is daarop eigenlijk slechts één antwoord: of wij kunnen of niet, wij moeten er over oordeelen, eerstens omdat wij tegenover de beslissingen van de medici geen willooze en gedachtelooze objecten zijn, maar als welbewuste belanghebbenden tot in ons doodsuur toe, ons afhankelijk weten van him inzicht en daarop gebaseerd handelen en tweedens omdat wij, ingelicht door de medici zelf, weten, dat verschillende opvattingen van hetzelfde verschijnsel en verschillende behandelingswijzen met elkaar strijd voeren. Ten slotte moet niet de arts, maar de leek, die het aanbelangt, kiezen vóór of tegen operatie, vóór of tegen vegetarische voeding, vóór of tegen homoeopatische, vóór of tegen hypnotische behandeling, vóór of tegen systematische lichaamsverzorging. De leek is het, die ten slotte zonder geleerd bewijs voor zijn juist inzicht, afgaande op een intuïtie, soms niet meer dan geleid door een misleidende suggestie, het vertrouwen opzegt aan een huisarts en zich tot een ander wendt. | |
[pagina 91]
| |
Zeer zeker moet de therapie in het algemeen het uitsluitend terrein van den arts blijven, al zal hij, als reeds gezegd, een grooten steun vinden voor zijn behandeling in een publiek, dat een algemeen begrip bezit van constructie en werking van het menschelijk lichaam. Door goede hygiënische voorlichting is het noodzakelijk, dat het leekenpubliek zich een oordeel vormt over de prophylactische, de voorkomende medische wetenschap, teneinde niet constant onder doktershanden te zijn en den terneerdrukkenden invloed te ondergaan van een angstvallige gezondheidszorg. Lichaamscultuur en hygiëne moeten niet uit vrees voor ziekte, maar uit wilskrachtige en vreugdige behoefte naar gezondheid en lichaamsschoonheid worden beoefend. Als Weressajew de woorden aanhaalt die Zarathustra sprak tot hen, die een afkeer van het lichaam hadden: ‘Het lichaam sluit in zich een groot verstand, een oorlog en een vrede, een kudde en een herder. Het werktuig van uw lichaam is ook uw kleine verstand; mijn broeder, wat gij geest noemt, is een klein werk- en speeltuig van uw groot verstand,’ vervolgt hij: ‘Hoe meer men de ziel van een z.g. intelligenten mensch leert kennen, des te minder verleidelijk en bevredigend komt u dat kleine verstand voor, dat niets gemeen wil hebben met het groote vernuft.’ En als hij verder zegt: ‘Zonder eenigen twijfel staat het vast dat dit vernuft door den gang van de ontwikkeling der maatschappij meer en meer ten ondergang gedoemd is, dat er ten minste in de naaste toekomst geen kans meer is voor zijn weer op den voorgrond treden. De groote steden leveren de waarborgen op voor de algemeene bevrijding van het menschdom. Wezenlijken grond hebben alleen maar de toekomstphantasiën van Bellamy. Deze toekomst, hoe verblijdend zij ook ten opzichte van ons maatschappelijk leven mag zijn, is in betrekking tot het leven van het organisme zelf hopeloos droevig en treurig. Het leven zal dan zijn een absoluut ontbreken van eenige noodzakelijkheid tot physische inspanning, een voortdurend als in de weide loopen, de spieren hebben dan plaats gemaakt voor vet, het zal een kort en volstrekt onbeteekenend leven zijn zonder natuurlijkheid, zonder verren horizont,’ dan geeft hij uiting aan dat vage gevoel van onbehagen, dat ons overvallen kan, als we ons zekere welbekende slappe types, aanhangers van 1001 ismen, maar zonder een sterke levensovertuiging en een gezonde levensdurf, voor den geest halen en ons indenken, of de menschheid gedoemd zou kunnen zijn om, door ‘verzachting der zeden’ in een dergelijk futloos bestaan ten onder te gaan en wij denken aan dat wondermooie teere lied, dat Mercy zingt in Thomas More: ‘Ver over de glinsterende zeeën, verder weg dan het avondrood, voorbij de klippen van strijd en het bare strand van den nood, voorbij aan de rots wraar de winden van den haat worden uitgebroed, drijft het zon- en schaduwbeminde eiland van Geluk op den vloed,’ maar waarop wij in onze sterkste en stoutmoedigste uren toch niet volkomen zijn gestemd, omdat wij het leven niet kunnen zien en voelen als zoo een zoete spelevaart op een rimpellooze zee. Maar als Weressajew na de noodzakelijkheid van lichaamsbeweging voor de gezondheid te hebben vastgesteld, uitroept: ‘Als de lichaamsarbeid in de toekomst alleen maar in sport, lawn-tennis, gymnastiek en dergelijken bestaan zal, dan zal de groote verveling over dezen z.g. arbeid de raadgevingen der dokters daarvoor noodwendig tot schande maken,’ | |
[pagina 92]
| |
dan geloof ik dat wij twee bemerkingen tegenover zijn pessimisme moeten stellen. In de eerste plaats, dat hij zich de mate van vrijheid, die de menschheid in deze toekomstmaatschappij zal genieten, niet in vollen omvang heeft ingedacht, omdat, zoo dit voor het lichamelijk en dus ook voor het geestelijk welzijn noodig mocht zijn, de menschheid zal kunnen afstand doen van de in dat geval ten deele gevaarlijke machine en tot den noodigen lichamelijken arbeid zal weerkeeren, maar in de tweede plaats, dat hij voorbijziet, hoe de zucht naar spel en dans en lichaamsoefening een aangeboren neiging is van den mensch, en deze zijn behoefte aan beweging volkomen zullen kunnen bevredigen, vooral, wanneer een of andere vorm van onderlinge krachtmeting daaraan ook een psychisch relief verleent en dat deze fundamenteele neiging van den mensch voor een deel onderdrukt is, door het kapitalistische stelsel, dat de menschen lichamelijk en geestelijk tot slaven heeft verlaagd, maar dat in een betere maatschappij der toekomst deze neiging zal uitgroeien tot een waarachtig harmonische lichaamscultuur als eenmaal bij de oude Hellenen. 18-5-'19. Koos Vorrink.
Naar aanleiding van het feit, dat de Hollandsche uitgave van ‘Mijn Systeem’ is uitverkocht, wendde ik mij tot den uitgever met het verzoek spoedig een herdruk te willen bezorgen. Hij heeft dit door contract niet in zijn hand. Ten einde toch tal van lezers, die mij vroegen of ik hen niet een exemplaar kon bezorgen, te helpen, verzoek ik hen, die een Hollandsch exemplaar bezitten en dit enkele maanden willen en kunnen missen, dit op te zenden naar de redactie. Zij, die gaarne het werkje leenden, geven zich eveneens op bij de redactie en wij laten de boekjes circuleeren met een lees- (en oefen-!) tijd van 2 weken. K.V. |
|