De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
Van vertalingen en vertalersIII.
| |
[pagina 355]
| |
II.Flaubert. De grootste prozaïst van zijn land, dat toch waarlik niet arm is aan grote stylisten. Misschien is het niet te veel beweerd, als men Flaubert de grootste prozaïst van zijn tijd noemt. En wie het werk van Flaubert goed kent, wie het doorleefd en, ik zou bijna zeggen, doorleden heeft, die heeft uit die tijd een vage herinnering overgehouden van een gevoel, alsof hij een heel, heel klein wezentje was, dat in een ontzaggelike kathedraal omdoolde, neergedrukt onder de wijdspannende koepeling van de kruisbogen, verloren in de wondere tover van veelkleurig licht, die hem omspeelde in rijke, in dreigend-weelderige straling en schittering, doorzongen van de ruisingen, de breed-golvende dreuning van statige orgels, waardoorheen engelenstenunen mystieke liederen-zonder-woorden zilverden, terwijl uit de toren de zware galm van de bonzende klokken in trillende lucht vergolfde.... verpletterd onder de grootsheid van het over hem welvende, ontzagbre wonder, verpletterd onder een eerbied, waaraan geen ontkomen was, niet zelfs voor het moedigste cynisme. Het was een verlammend gevoel van nietigheid, dat je deed omgaan met wijd open, verbaasde ogen.... dat er zó iets bestond.... dat zó iets mogelik was.... Flaubert had je geraakt met de wiekslag van het genie, en het leek je, dat je nooit meer een pen op het papier zou durven zetten.... Waartoe kon dat dienen, waar dit werk bestond?.... Dan wou je alles van hem weten. Je las en las.... en op nieuwe wijze ging Flaubert's werk voor je open!.... Je had gedacht, dat hij een begenadigde was, die maar de pen had op te nemen om den rijkdom van zijn ongelofelik genie zonder inspanning of noemenswaardige moeite te doen uitstromen op het blanke papier, tot een monument van zuivere, simpele en klare schoonheid.... En je leerde begrijpen, dat Flaubert, behalve een begenadigde een groot lijder was, een enorm werker, die onder duizend smarten zijn onsterfelik werk geschapen had. Je leerde inzien, dat er een ‘eenvoud’ was, die zo klaar en simpel leek, zo direct en zonder dieper denken opgeweld uit een groot en geweldig-sterk kunstenaarshart - en die niettemin was de in uiterste strakheid gespannen scheppingskracht van een natuur, die de onvolmaaktheid van haar samenstel veredelde en zuiverde door den arbeid van een reus.... een eenvoud, die een spanning beeldde zo hevig en ontzagwekkend-ernstig, dat overal de uiterste grens bereikt was en er niets, absoluut niets meer bij of af kon, zonder liet schijnbaar rustige oppervlak te doen versplinteren in duizend schilfers, onherkenbaar - en lachwekkend. En tegelijk was het je bewust geworden, hoe deze arbeid van Flaubert geen ‘schaven’ en ‘likken’ was, maar een diep en groot-willend zoeken naar de geheimen van het nog weinig ontwikkelde proza, dat een kunstvorm zijn moest, stralend schoon, maar dat nog ontdekt moest worden, dat nog niemand vóór hem gebruikt had, en - dat hij wist in zich te hebben als een bron van louter schoonheid, als een rijke mijn van kostbare delfstof.... Zo steeg Flaubert's leven en z'n werk in je bewondering, in je bijna aanbiddende verering als tot een legende van diepe, tragiese schoonheid. Er was niets meer van de blij-werkende kunstenaar, van de gevierde, trotse schrijver, omstraald van de glorie der bewondering. Er was de ontzaggelike werker, die met noeste volharding en sombere hoogmoed | |
[pagina 356]
| |
al zijn geweldige krachten inspande om de taak te volbrengen, die hij zichzelf gesteld had en die hij bijna bovenmenselik wist. De eenzame, stille man, die het leven en zijn uiterlike genietingen aan zich voorbij liet gaan, die zich afbeulde in duistere afzondering, rusteloos worstelend met zichzelf, met zijn twijfel, met de wereld en het allerzwaarst en wanhopigst met het werk, dat hij wilde en moest doen en dat hem nooit áf, nooit waardig, nooit schoon leek. De grote dromer, de felle weter, de scherpzinnige toeschouwer, ze kwamen immer alle tezamen in de gebogen wroeter, die zich eenzaam wist te midden van het volle leven, die leed en schreide soms van eenzaamheid en die toch, wrokkend tegen de kleinheid en de lelikheid van het menselik samenleven, deze eenzaamheid zocht en daar groef en bouwde aan zijn werk, waarvan hij zelf de waarde, wel voelde, maar niet durfde schatten met de juiste maat. De donkere zwoeger, die, nog jeugdig, al moe van leven en moe van werken was, de eeuwige twijfelaar, die spotte met de wereld in bijtend sarcasme, met koel cynisme, terwijl z'n hart brandend was van een grote liefde voor al wat leefde, omdat het, levende, leed. Die in zijn diepste wezen overtuigd was, dat alle leven lijden, erger: nutteloos lijden was.... En die dit leven van lijden aanvaardde en verdroeg, alleen omdat hij kunstenaar was, omdat hij scheppen moest, al begreep hij niet waarvoor.... En zo kwamen wij te staan voor Flaubert's werk als voor het eeuwig onontraadselbare mysterie van de kunst-zelf. Het mysterie, dat ontstelt en verrukt, dat ons omvangt als met koele armen van weelderige rust, dat onze ogen glanzen doet van een nooit begrepen licht, dat alle zorgen wegneemt uit de tobbende ziel en haar ruim en doorzichtig maakt als een lentehemel. Het mysterie, dat bloed en tranen, zweet en wanhoop, lijden en afschuwelike afbeuling omtovert tot een stille, zachte ontroering, die het leven mooier doet worden, die het mensenhart doet beven van een stil-genieten, een zwijgend ondergaan van grote, grote vreugden, die bloedwarme tranen naar de ogen stijgen doen, tranen van verrukking, tranen van zaligend vergeten, van bewusteloze overgave aan het eindelik gekomen wonder.... En wij begrepen dat het grondgevoel van onze innige verering voor deze grote kunstenaar en zijn werk - vroomheid was.... een diepe, zuivere vroomheid, waarbij alle vooroordeel, alle bijgedachten, alle conventionele overwegingen moesten wegvallen, die bleef in ons hart een zacht-stil brandende lamp van eerbied en groot, onverwoestbaar vertrouwen.
En zijn ‘Trois Contes,’ de drie vertellingen, gering van omvang, maar peilloos diep als kleine, donkerspiegelende meertjes in dicht geboste.... wij kenden ze bijna van buiten. We wisten, dat dit was: Flaubert, de sterke, de zekere, Flaubert trots en rijp, op het hoogtepunt van zijn kunnen. Vooraan stonden ze in onze bewondering en in onzen eerbied en zo vaak zaten we luisterend gebogen over een zin uit ‘Juliaan,’ peinzend aan alles wat daar om die klanken zweefde, aan al de geheimenissen, die leefden onder deze woorden. En soms gonsde als een wondere muziek zo'n zingende zin uit die legende door ons hoofd, dagen lang, tot we te speuren begonnen naar het bizondere, naar het buitengewone van die levend-bewegende klankverbindingen en - star verbaasd vast- | |
[pagina 357]
| |
stelden, dat het enig buitengewone er aan was, dat er niets buitengewoons aan te ontdekken viel, dat alles de simpelste, klaarste eenvoud was en dat er toch zeer zeker een wonder in moest schuilen.... Dan vroegen we niet verder, wetende, dat wij niet begrijpen konden; dat wij ook niet behoefden te begrijpen, dat wij diep in ons ook niet wilden begrijpen, blij en tevreden als we waren met het bezit van dit wonderschone, met onze warme bewondering ook en onze grote eerbied. Zou dit werk ooit vertaald kunnen worden? Zou het vertaalbaar zijn?
En er kwàm een vertaling. In 1906 kwam er een vertaling van een zeer jong kunstenaar, die de liefde voor Flaubert in z'n hart droeg als een hevig-levend deel van zichzelf. Een, die deze drie vertellingen als een obcessie onderging en die er zich niet anders van kon losmaken dan door ze te herscheppen in de taal van zijn land, en die deze taal stellen wou in de macht van Flaubert's geest, tot ze worden zou tot een even willig werktuig als het Frans eenmaal geweest was. Hij verloochende zichzelf, hij ontvluchtte zichzelf en zocht een te worden met de geest, die de ‘Trois Contes’ schiep, om ze over te brengen in zijn taal, nauwkeurig zoals ze waren in het Frans. En van vreugde vervuld riep hij het lijden over zich, dat Flaubert gebroken had. Hij leed onder en door het werk in dezelfde twijfel, dezelfde wanhoop, dezelfde diepe kommer als Flaubert had ondergaan en aan het eind van al zijn werken en zwoegen stond de ontevredenheid-met-het-bereikte en grijnsde, tergend en minachtend. Dagen zocht hij om naar een woord, naar een klank, naar een zinswending. De dagen werden tot weken en de weken tot maanden en van rust of ontspanning was geen sprake. On-onderbroken werkte Dirk Coster negen maanden lang aan de vertaling der ‘Trois Contes,’ zonder aan iets anders te denken, verloren in het werk, totaal geabsorbeerd door de geest van Flaubert, ontvlucht aan eigen wezen. In 1906 verscheen de vertaling bij Meindert Boogaerdt te Rotterdam, en hier en daar werd het werk met lauwe sympathie begroet. Het werd weinig gekocht en is blijkbaar algeheel vergeten. Het zou dwaasheid zijn te beweren, dat deze vertaling volmaakt was en Dirk Coster zou de eerste zijn, die het glimlachend ontkende. Maar àl te vaak heeft de jonge vertaler zijn machteloosheid om het origineel zuiver te weerspiegelen trachten goed te maken door bizondere invallen, soms zelfs door bizarre vindingen. De grote fout, die deze vertaling drukt, is het gebrek aan eenvoud, die geheimzinnige, strakke eenvoud, die juist Flaubert's enorme kracht en grootheid is geweest. Maar toch - al kleven er dan ook ernstige fouten aan de vertaling, hoe véél is er van Flaubert's diepste wezenlikheid toch in overgekomen! Hoe vaak volgt het Hollands z'n grote voorbeeld op de voet en zingt met wonderlike getrouwheid dezelfde, volmaakt dezelfde muziek! En hoe wonderlik zuiver komt Flaubert's atmosfeer u tegen uit deze overzetting, zo zuiver, dat men van tijd tot tijd zich verbaast over de grote mate van verwantschap tussen Flaubert en z'n vertaler, een verwantschap blijkbaar in principe, want studie kan dit niet veroorzaken. We hadden dus sinds 1906 een vertaling van de ‘trois Contes,’ die, zo ze al niet vlekkeloos was, toch een graad van volkomenheid bereikte, die wij hier in Holland weinig of niet gewend zijn. | |
[pagina 358]
| |
Ik kan niet aannemen, dat Marie Koenen de vertaling van Dirk Coster niet kende, toen ze de hare fabriceerde. Een ietwat behoorlik werkend letterkundige stelt zich op de hoogte van wat er over en omtrent het werk verschenen is, voordat hij de vertaling onderneemt. Marie Koenen, we moeten het fatsoenshalve veronderstellen, kende dus de vertaling van Dirk Coster. Dat ze desondanks een nieuwe ondernam zou alleen verontschuldigd kunnen worden, indien ze de overtuiging had gehad, dat ze het beter kon dan hij. Ik geloof niet, dat ze zo verwaand geweest is, en in ieder geval is de uitkomst voor haar een blamage gebleken. En zo is het enkele feit van de verschijning harer vertaling alleen al een lachwekkend schandaal, dat alleen kon voorkomen in de wonderlike atmosfeer van diep-doorgevreten corruptie, die heerst in het Holland van de vertalers en hun medeplichtigen: de uitgevers. | |
III.Marie Koenens beweegredenen waren andere!.. Marie Koenen is een Roomse juffrouw en blijkens haar manier van werken bij het vertalen van de ‘Trois Contes’ is zij ook een preutse juffrouw, wat erger is. Misschien heeft zij geredeneerd: de kunst van Flaubert, die een verwoed paganist was, is toch eigenlik te mooi om niet door Roomsen genoten te worden; alleen.... hij moet dan onder Roomse leiding genoten worden en we moeten hem alzo hier en daar een beetje fatsoen en eerbaarheid bijbrengen, waaraan deze wellusteling dringend behoefte heeft. En daarbij kwam als ergste prikkel de preutsheid van de kuise dame, die met het schaam (of ander) rood op de kaken sommige kleine passages bij het lezen - niet had overgeslagen. Mag een argeloze ziel vergiftigd worden, onder voorwendsel, dat men haar kunst te genieten geeft? En is het nodig, is het Gristelik, die sexueele viezigheidjes er ‘met de haren bij te slepen’ (zo noemen ze dat in Roomse kringen!) om een minderwaardig succes te bestreven? Nee, bah! weg met die verleidelike duivelstrucjes! Zuiverheid, beminde gelovigen, is de schoonste deugd! En Marie Koenen, met een meer dan gewoon begrip, met een verdacht fijn onderscheidingsvermogen, heeft getracht Flaubert's ‘Trois Contes’ geschikt te maken voor de jongelingen en jongedochters der ‘Congregaties van de Heilige Maagd,’ en andere dergelike verheven instellingen meer, waar men elkaar ijvrig leert hoe men de struisvogelpolitiek het best beoefent en hoe men langs de zekerste en voordeligste weg zalig wordt, vrolik en onder het drinken van een gepaste hoeveelheid jenever en bier, en onder het genot van een onschuldig spelletje kaart of tric-trac. Nu spreekt het vanzelf dat er in de ‘Trois Contes’ geen letter staat, die onzedelik genoemd kan worden. Wie er desondanks onzedelikheid in vindt en meent, die er uit te moeten verwijderen, nou, die heeft klaarblijkelik die onzedelikheid erg in zichzelf.... die maakt zich bij de onnozelste woorden prikkelende voorstellingen en schuift dan de schuld op de man, die deze onnozele woorden sprak.... Wat voor het oog der wereld een edele indruk geven kan, maar waarmee Onze Lieve Heer heus niet te belatafelen is.... En ik ook niet!.... Soms heb ik gemoedelik geglimlacht om het onnozele trucje, waarmee Marie Koenen gedacht heeft, het werk van Flaubert in overeenstemming te kunnen brengen met haar ‘aangeboren’ gevoel van kies-, kuis- en | |
[pagina 359]
| |
zuiverheid. Dan is het kunstje niet alleen mislukt, maar eigenlik heeft ze het nog veel erger gemaakt en er iets neergezet, dat zelfs mensen, die minder preuts zijn dan de vertaalster, aan 't denken zou kunnen brengen. Er staat dan b.v. ‘il la renversait brutalement.’ Juffrouw Koenen, die goed Frans kent, vertaalt in de geest dadelik: ‘hij wierp haar ruw achterover’.... en ze krijgt een erge kleur, want ze bedenkt daarbij, dat, als een woeste vrijer een meisje achterover werpt, ruw nogal!.... dat dan.... gòbewame! dan is er iets heel verschrikkeliks zeer na op til... In het boek gebeurt wel niks gemeens verder, want het meisje schreeuwt en de vrijer, niet erg ervaren in de kunst van verleiden blijkbaar, poetst de plaat.... Maar - ‘hij wierp haar ruw achterover’.... nee, dat zou onze Roomse jongelieden van beiderlei geslacht (ook eigenlik een gemeen woord, dat ‘geslacht’.... kan de onzedelikste voorstellingen wekken.... ik stel voor het meer duistere ‘kunne’ in ere te herstellen!) kunnen prikkelen tot duivelse, onzuivere voorstellingen.... En dan vertaalt Marie Koenen: ‘greep hij haar vast’.... Dan vult natuurlik iedere kuise jongeling en dito maagd onmiddellik in gedachten aan: ‘bij haar mouwen, of: “bij haar oorlelletjes”.... en de ziel is weer gered van de lagen van Satan.... En ik’ glimlach, juffrouw Koenen, want ik zie de rooie oortjes van uw kuise lezers, die stiekem herhalen: ‘vast.... vast’.... en ik denk er het mijne van.... En ook van u, juffrouw, n.l. van de voorstellingen, die uw geest vervulden, toen u dit averechtse tekstvervalsinkje pleegde!.... Een eindje verder staat: ‘Elle n'était pas innocente à la manière des demoiselles, - les animaux l'avaient instruïte,-mais la raison, etc.’ 't Geldt namelik een boerenmeisje, dat opgroeit te midden van de veelzijdigheid van immer zich voortplantend leven. Marie Koenen laat nu dit: ‘de dieren hadden haar onderricht’ weg!.... Blijkbaar is zìj dus wel ‘onnozel als een jongejuffrouw,’ maar niet op de manier, die de goeie Flaubert bedoelde! Niewaar, lezer, je moet toch nogal aan erge vieze denkerij doen, als je zo'n zinnetje van dien aard vindt, dat je het aan een ‘fatsoenlik’ mens niet durft voorleggen. En het getuigt bovendien nogal van gebrek aan psychologies inzicht en - van nog groter gebrek aan eerbied voor Flaubert's werk, waarin geen woord kan gecoupeerd of veranderd worden, zonder dat het geheel verliest aan waarde. Een andere coupure is misschien nog tekenender, nog benepener, getuigend ook van nog groter viesheid-van-denken, van nog groter gebrek aan eerbied, aan inzicht in de strakke eenheid, in de onverbiddelike saamhorigheid van het werk. Ze is te vinden op bldz. 104 van de vertaling (136 van de Nelson-editie der ‘Trois Contes’). ‘La biche, blonde comme les feuilles mortes, broutait le gazon; et le faon tacheté, sans l'interrompre dans sa marche, lui tetait la mamelle.’ De lezer begrijpt het al, niet? Hij ziet alweer de schichtige zijdelinge blik van de vertaalster en hoe weer de twee hete blosjes op haar jukbeenderen ontbloeien als bloeddruppels op een teeroos (ay mij! wat een beeld!). En inderdaad: ‘De hinde, blondbruin, zooals dorre bladen zijn, graasde, en het gevlekte reebokje volgde zijn moeder.’ De hele rest is mèt die gemene, onzedelike tepel wreedaardig weggesneden. Nou is het waar, het is een gemeenheid van zo'n hinde, om | |
[pagina 360]
| |
tepels te dragen, en het is nog veel gemener om daarvan in een boek te gewagen!.... Maar - het is nòg veel en veel gemener om bij zo'n tepel aan 't mediteren te slaan en dan, tengevolge van die meditaties, er niet meer over te durven spreken.... juffrouw Koenen!.... Soms is de juffrouw wel leuk in haar preutse pose. Doet ze kinderlikkoddig-ernstig aan de merkwaardigste struisvogeltaktiek. Maar je ziet natuurlik al weer alleen het resultaat en ze vertelt er helaas niet bij, welke overwegingen haar tot de vervalsing geleid hebben. Stellen wij het ons zo voor: Met kuise schrik stiet ze op de volgende passage: ‘l'empereur d'Occitanie s'était joint par concubinage à la soeur du calife de Cordoue.’ Een schok van verontwaardiging voer door haar zuiver gemoed (geestelik gemoed, lezer!) en haar boezem (onstoffelike boezem, lezer!) zwol van heilige toom. Wat een viezerik, niet waar, die smerige keizer van Occitanië! Om zo maar met zo'n del te gaan samenhokken, of, zoals men wel eens zegt: te gaan zitten potlooien.... En hoe krijgt zo'n meneer Flaubert het in z'n hoofd om dat zo maar leukweg te vertellen! Dat gaat toch niet!.... En juffrouw Koenen lag er een hele nacht wakker van en gruwde van de mogelikheden, die haar kuise fantasie haar voortoverde bij haar overdenkingen rondom het woord: ‘concubinage’.... En de volgende morgen schreef ze kordaat neer: ‘de keizer van Occitanië had de zuster van de kalif van Cordova getrouwd.’ En daarmee was het vijgeblad stevig bevestigd en opnieuw een aanslag van de boze vijand glorieuzelik verhinderd.... ‘Getrouwd’.... niewaar, dat mag.... daar steekt niks geen kwaad in, niks geen onzedelikheid. Getrouwde mensen ‘leven’ precies eender als mensen-in-concubinaat, maar daar denk je zo niet bij, en bovendien.... dat mag voor meneer pastoor.... Een andermaal is de juffrouw perfide!’ O, preutse juffrouwen hebben vele pijlen op him boog! Flaubert vertelt, hoe de keizer van Occitanië, door Juliaan gered, dezen zijn dochter ten huwelik wil geven. En het meisje wordt binnengevoerd, zo verleidelik mogelik uitgedost, om Juliaans begeerte te prikkelen. Zij droeg, ja, 't is ìntzettend!.... ‘une robe entr' ouverte.’ Schunnig, hè? Intussen, het staat er. En wat moet je nou als Roomse juffrouw doen? Je kunt toch niet àlles weglaten, want een blanco boekje kopen de mensen niet voor idem zoveel!.... Maar van de andere kant: kun je je ziel en je kuisheid verkopen voor een paar ellendige zilverlingen?.... En kun je je eerbaarheid weggooien, door als jonkvrouwelike, tedere, ongetrouwde maagd te spreken over meisjes met openhangende kleren?.... Waarbij je dus veronderstellen kunt, dat je, zoal niet alles, dan toch iets kunt zien van wat een kuis mens nimmer vertoont aan sterfelike ogen.... Maar een glimlach plooide de lippen van de liefelike maagd en zich verkneuterend van pret in het vooruitzicht van de gouwe stoel, die ze in de hemel verdiende met deze nieuwe streek, die ze Satan speelde, tekende haar pen de zuivere, onverdenkbaar kuise woorden: ‘haar los gewaad’.... Haar los gewaad!.... Is het niet geraffineerd, lezer? Ik zie Flaubert's gezicht al! Stom verbaasd over zoveel stupiditeit, gepaard aan zoveel sluwe geraffineerdheid! Dit is Flaubert èn de lezer oplichten op zo'n perfide manier, dat er wettelik niet eens verhaal op te verkrijgen is. Dit is in waarheid valsheid in geschrifte, en ik heb een stil vermoeden, dat juffrouw Koenen in die periode een biechtvader had, die behoorde | |
[pagina 361]
| |
tot de Societeit van Jezus, en dat die biechtvader welwillend meegewerkt heeft om Flaubert te castreren, samen met Marie Koenen.... ‘Haar los gewaad!’.... Inderdaad.... de knoopjes van het gewaad waren los, en dat noemen we dan op een bidavondje van preutse juffrouwen.... een los gewaad!.... En toch had ik niet gedacht, dat Marie Koenen zó geestig kon zijn!... ‘Elle était toute mignonne et potelée, avec la taille fine.’ Dat heeft Marie Koenen helemaal maar weer weggelaten. Ik durf dat niet aan haar preutsheid toeschrijven en moet dus wel veronderstellen, dat hier haar echt-vrouwelike jaloezie de schuld draagt: welke vrouw zou een sexegenote zo liefelik beschrijven?.... Dat Flaubert het doet, nou, dat moet hij weten, en daar was ie overigens een man voor, die natuurlik z'n welbehagen had in zo'n kwijlend zinnetje, maar Marie Koenen is geen man, en dies vindt ze dat misselik.... weg er mee.... En nou gaan we nog even kijken naar de dans van Salomé. Ja, zo iets pervers staat er ook in dit rampzalige boek!.... De hemel mag weten hoe een kuise jonkvrouw als Marie Koenen er ooit toe gekomen is een zo grondeloos gemeen pamflet helemaal te lezen, laat staan: te vertalen!!! Die dans van Salomé, dat is niks meer of minder geweest, dan een dans van rood-vlammende hartstocht, een feest van overprikkelde geilheid.... En die Flaubert, nou, die heeft die dans beschreven op zo'n manier, dat de vertaalster de haren te berge rezen, dat ze totaal de kluts kwijt raakte en de bibberatie in d'r vingers kreeg! Dat staat er in 't Frans zo: ‘Une harpe chanta; la multitude y répondit par des acclamations. Sans fléchir ses genoux en écartant les jambesGa naar voetnoot1), elle se courba si bien que son menton frôlait le plancher; et les nomades habitués à l'abstinence, les soldats de Rome experts en débauches, les avares publicains, les vieux prêtres aigris par les disputes, tous, dilatants leur narines, palpitaient de convoitise.’ Nou, juffrouw Koenen, ik kan me levendig voorstellen, dat en hoe u dáárvan geschrokken moet zijn! Het is werkelik ten hemel schreiend, wraakroepend van teugelloze onzedelikheid, van weergaloze schunnigheid! Als ik u geweest was, had ik dit hele stukje voorbeeldeloze pornografie voorzichtiglik overgeslagen of het stiekem weg vertaald met een simpel en veelbetekenend: ‘Salomé danste.’ Want kijk nu es, wat u gedaan heeft! Kijk nu es, hoe u de hele boel door mekaar gehaspeld hebt in uw wanhopige, krampachtige pogingen om nog te redden wat er te redden was! De mensen zouden heus kunnen denken, dat u lichtelik dronken was, toen u dit vertalinkje produceerde, dronken van een wonderlike, verdachte opwinding, zouden sommige, mij onsympathieke, cynici misschien opmerken. Want het is toch wel een beetje ongeloofwaardig, dat u dit zonderlinge brouwsel met een koel hoofd hebt gaar gestookt: ‘Een harp zong; de menigte jubelde ze na, ontsteld van bewondering, zoowel de nomaden, die aan versterving gewoon waren, als de Romeinsche soldaten zoo deskundig in uitspattingen, de gierige tollenaars en de oude priesters verbitterd door 't levenslang redetwisten. | |
[pagina 362]
| |
Juffrouw Koenen. Ik ben minder genadig dan de bovengenoemde cynici. Ik weet, dat u niet bedwelmd, dat u integendeel klaar wakker was en u welbewust van wat u wou, toen u voor deze vertaling zat. Ik zie ook weer de allesomwroetende, stuitende gedachten en uw, dunkt mij, ziekelike fantasie, die in deze tragies-wellustige dans iets zag als de verhulde lonkjes van een doodgewone veile deerne, en die alweer dacht aan de voorstellingen, die uw lezers zich zouden maken bij het ‘genieten’ van deze, Flaubert's, bijna verschrikkelike kunst. Het schijnt een vies, een kleverig viesdenkend stelletje te zijn, juffrouw Koenen, waarvoor u schrijven wilt! Waaróm, juffrouw Koenen, hebt u die van elkaar wijkende benen niet vertaald? Wat hebt u daar wel bij gedacht?.... Waaróm hebt u dat: ‘zij allen, spalkend de neusvleugels, sidderden van wilden lust’Ga naar voetnoot1).... waarom heeft u dat weggelaten? Of liever het vervangen door: ‘ontsteld van bewondering?’ En hoe hebt u de valsheid durven begaan, die ‘ontstelde bewondering’ te doen volgen, idiotelik, na het zingen van de harp? Begrijpt u zo weinig de verlammende werking, de dodelike betekenis van Salomé's dans, dat u meent haar uitwerking wel te mogen verdonkeremanen? Nee, juffrouw Koenen, wie deze lugubere geschiedenis beschrijft of vertaalt, moet de beker der verschrikking ledigen tot de laatste druppel.... U hebt er een beetje stroop door gemengd en daardoor is het geworden tot een paskwil.... Ik begrijp uw zonderlinge moed niet, om die beschrijving van Flaubert in stukken te hakken, er een paar van in uw zeer vieze vuilnisbak te werpen en de rest door mekaar te smijten als dobbelstenen.... Juffrouw Koenen, kent u de spreuk: ‘Den reine is alles rein?’ Kan dus die spreuk ook luiden: ‘der onreine is alles onrein?’.... Juffrouw Marie Koenen.... j'ai vu votre âme à nue.... En ik vond het nog al een vies schouwspel, eerlik gezegd.... | |
IV.Als ik hier eindigde met de bewering: meer behoef ik niet te zeggen; iemand, die zich veroorlooft het werk van Flaubert al vertalende te ‘zuiveren’ van ‘pornografiese elementen’, heeft daarmee haar eigen zedelik gehalte èn haar litterair inzicht afdoende gedisqualificeerd en moet geacht worden te behoren tot de mensen, die nooit hun handen aan een kunstwerk mogen slaan, - dan geloof ik, dat niemand mij zou willen tegenspreken. Echter: de schandelikheid van deze vertaling gaat verder. Om twee redenen is de overzetting nu al een schande gebleken: 1o omdat er een betere vertaling bestond, 2o omdat juffrouw Koenen getracht heeft, opzettelik het origineel te verminken op de eigenaardige, vreselike manier, die ik niet anders weet te noemen dan: castreren. Maar nu is er nog een derde reden, waarom deze vertaling gesignaleerd moet worden en die is: dat ze zeer slecht is, zeer minderwaardig van taal, zeer slap en machteloos van Hollands. Machteloos, d.w.z. kleurloos en dof, klankloos en vlak. Men bedenke even wat een zwaar misdrijf dit betekent, waar het betreft een vertaling van Gustave Flaubert, d.w.z. een poging om de Hollandse lezers een blik te geven in Flauberts | |
[pagina 363]
| |
kunst, een kunst, die niet in de eerste plaats zijn ontzaggelike schoonheid, z'n immense betekenis ontleent aan wàt zij behandelt, maar die eerst haar diepste en zuiverste waarde krijgen kon door de vorm, waarin de kunstenaar haar aan de wereld schonk. - Als ik dus heb aangetoond, dat deze vorm in de Hollandse vertaling van Marie Koenen niet naar behoren is benaderd, dat de vertaalster grotendeels niet anders gedaan heeft, dan de Franse woorden door Hollandse woorden vervangen, zonder ernstig te streven naar een ietwat zuivere Flaubertiaanse woord-muziek, klankval, rythme en zinswending, dan zal ik het er voor houden, dat ik heb aangetoond, dat deze vertaalster zonder genoegzamen eerbied aan 't werk is gegaan, dat ze de kunst van Flaubert heeft verknoeid, dat ze dus een vertaling heeft geleverd, die prullig en waardeloos is, die een schande is voor de Hollandse litteraire naam. Kortom, een vertaling, die noodzakelijk in deze rubriek moest worden onderhanden genomen, omdat ze zo gewetenloos slecht is, dat ze alleen in de vertaalwereld van ons zonderling landje ontstaan kon en - worden uitgegeven. Ik zal mij bepalen tot ‘La Légende de St. Julien l'Hospitalier’, omdat dit het verhaal is, waarin ‘de taal van Flaubert’ op z'n sterkst en zuiverst voorkomt. Men zal opmerken, dat de vertalingen bijna nergens foutief zijn. De juffrouw kènt haar Frans, maar ze mist het orgaan om de ziel van Flaubert te verstaan, die overal om en onder zijn Frans leeft en beweegt. Ze heeft ons een vrij acceptabele overzetting gegeven van de letterlike betekenis der woorden, maar over de ziel van Flaubert heeft ze geen macht gehad, helaas.... De titel vertaalt ze door: ‘De Legende van Sint-Juliaan de Gastvrije.’ Daar is, letterlik gesproken, niets tegen in te brengen. Maar Coster vertaalde: ‘De Legende van Heiligen Juliaan den Herbergzame,’ wat al dadelik breder klinkt, meer getrouw aan de geest van Flauberts rijk dóórklinkend geluid. Dan een kinderachtigheidje, een klein Rooms benepenheidje.... De wachter - ‘s'endormait comme un moine.’ Als een monnik.... dat mag niet, dat is spotten met een heilig princiep! ‘De wachter sliep - ongestoord.’ Hoe in-flauw! En bovendien, de juffrouw moest toch inzien, dat ze de monnikenslaap niet minder rustig of diep of vadsig maakt, wanneer ze die slaap qualificeert als.... ongestoord! Want, juffrouw, daar zijn meer mensen, die Flaubert in 't oorspronkelik lezen!... De juffrouw wil het ook wel eens ‘mooier’ doen, dan Flaubert. Dan neemt ze, absoluut niet angstig uitgevallen, de vrijheid er wat fraais van eigen vinding aan toe te voegen. Kort na de geboorte van Juliaan ziet z'n moeder een verschijning, die haar de heiligheid van haar zoon voorspelt. Elle allait crier; mais, glissant sur le rais de la lune, il s'éleva dans l'air doucement, puis disparut. De vertaalster raakt in extase en schrijft:Ga naar voetnoot1) Bijna schreide ze het uit van schrik, maar de schimme gleed heen langs den manestraal, steeg zachtjes omhoog en verdween in het ijle licht. | |
[pagina 364]
| |
Dat is natuurlik prachtig van bedoeling, maar tegenover iemand als Flaubert komt dat niet te pas. Dirk Coster heeft daar: Zij wilde roepen; maar glijdende op den manestraal hief hij zich zacht'lijk óp in de lucht, en verdween. Men zal voelen, dat dit oneindig veel beter is, dichter bij Flaubert, nader ook aan zijn direct rythme, gehouden in de moeilik-bereikte eenvoud, die Flaubert's grote geheim en kracht was. Ook de vader heeft een visioen. In de nevel doemt voor hem een bedelaar op. C'était un Bohême à barbe tressée, avec des anneaux d'argent aux deux bras et les prunelles flamboyantes. Il bégaya d'un air inspiré ces mots sans suite: Dat vinden we aldus vertaald in het boekje van Marie Koenen: Het was een zigeuner. Hij droeg den baard gevlochten en had zilveren ringen aan beide armen. Zijn ogen flonkerden.Ga naar voetnoot1) En als bij ingeving, mompelde hij deze onsamenhangende woorden: Men lette weer even op de dichterlike vrijheden en op de malle vertaling van het extatiese ‘ah! ah!’ door 't vriendelike-ouw-heer-achtige: ‘Welzoo!’, alsof men tegen een jongen zegt: ‘Ah! ah! mon petit, tu es le neveu de madame, toi!’ En het weinig minder malle: als bij ingeving, en het pertinent foutieve: mompelde! Ik sla de oudere vertaling op en vind: Het was een BohemierGa naar voetnoot2) met gevlochten baard, zilveren schalmen rond bei d'armen en vlammende oog-appels. En al weer moeten we vaststellen, dat de oudste vertaling de beste is en met verbazing vragen we ons af: waarom heeft die juffrouw Koenen zich nou met alle geweld belachelik en hatelik willen maken, door de ‘Trois Contes,’ waarvan wij een ongewoon mooie vertaling bezaten, | |
[pagina 365]
| |
te gaan verknoeien in haar begrips- en eerbiedloos gehaspel?.... En wij vinden geen andere verklaring dan.... haar preutse bedoelingen!.... Het is hard!.... Dan zijn er weer van die ontoelaatbare slordigheidjes als b.v. op blz. 93, waar Marie Koenen niet een nieuwe alinea begint op een plaats, die Flaubert daarvoor wel geëigend achtte. Toch is daar het begin van een nieuwe periode, die Flaubert met een plotse zwaai, schijnbaar los van het vorige inleidt. Het gaat de vertaalster zelfs te onverwacht en ze besluit Flaubert te corrigeren. Toutes sortes d'oisillons picoraient les graines du jardin. Il imagina de mettre des pois dans un roseau creux, wijzigt ze gemoedelik in: Korten tijd later bemerkte hij, dat allerlei vogels de zaden uit den tuin wegpikten. Toen zocht hij een hol riet, en stopte dat vol erwten. Hoe komt zo'n juffrouw er bij, hè? Waar haalt ze de brutaliteit vandaan, om Flaubert op deze wijze te verminken! Of het al niet erg genoeg was, dat haar preutsheid hem zo schandelik te lijf gegaan was! Maar vreselik van machteloosheid en platte woordoverzetting is de vertaalster op plaatsen, waar Flauberts taalmuziek het duidelikst, het meest demonstratief opklinkt. En wanneer je dan de oudere vertaling er naast legt, en ziet, hoeveel meer deze bereikt heeft, hoe verbazingwekkend zuiver het gevoel van Coster was voor de beweging van Flauberts klankenspel, en hoe hij vaak het origineel zéér, zéér nabij kwam, dan kriebelt af en toe een nerveuze woede in je vingers en je zou het lor van Marie Koenen zo de kachel insmijten.... Een paar proefjes daarvan mogen deze trieste bloemlezing besluiten. Mais Julien méprisa ces commodes artifices; il préférait chasser loin du monde, avec son cheval et son faucon. C'était presque toujours un grand tartaret de Scythie, blanc comme la neige. Son capuchon de cuir était surmonté d'un panache, des grelots d'or tremblaient à ses pieds bleus; etGa naar voetnoot1) il se tenait ferme sur le bras de son maître pendant que le cheval galopait, et que les plaines se déroulaient. Dat versuft en vervlakt Marie Koenen aldus: Maar Juliaan minachtte die gemakkelijke kunstjes. Hij verkoos ver buiten de menschenwereld te jagen, alleen met zijn paard en zijn valk. Het was bijna altijd een groote Scytische jachtvalk, zoo wit als sneeuw. Zijn lederen kapje was met een pluim versierd, en gouden belletjes rinkelden aan zijn blauwe pooten; hij zat stil en recht op zijns meesters arm, terwijl het paard draafde, en de landschappen wisselden. | |
[pagina 366]
| |
Dit is een middelmatige schooljongensvertaling, die met kunst niets heelt uit te staan en allerminst met het subtiele proza van Flaubert, waarvan het de Hollandse herschepping wil zijn. Coster deed dat zeven jaar vroeger zo: Maar Juliaan verachtte deze makkelijke kunstgrepen; hij mìnde het méér, te jagen verre van de waereld wèg, met zijn paard en met zijn valk. Dat was bijna altijd een groote Scytische tartaret, wit als sneeuw. Zijn leêren kap was gekroond door een vederbos, aan zijn blauwe pooten beefden gouden belletjes; enGa naar voetnoot1) hij hield zich standvastig op den arm van zijn meester wijl het ros draafde, drààfde en de vlakten zich rond-omme ont-rolden.... Dit staaltje van Costers vertaalkunst is moordend voor alle vertaalpaskwillen, die ons bijna dageliks worden voorgezet. Want het bewijst onomstotelik, dat zelfs het moeilikste en meest bewogen proza gelijkwaardig is over te brengen, zonder de woordelike vertaling geweld aan te doen, zoals Marie Koenen nog waagt. Maar daarvoor moet de vertaler zijn een fijn-voelend onderscheider, een scherpzinnig speurder naar de oorzaken van het bizondere in woord en klankval en - iemand, die zelf de gave van het woord in grote zuiverheid en kracht bezit. Een kunstenaar m.a.w. Zolang men toestaat, dat niet-kunstenaars zich vermeten kunstwerken uit een vreemde taal in de eigene over te zetten, zo lang zal men zich te ergeren hebben, zo lang zal men zich bloedig te ergeren hebben aan de verschrikkelikste verminking in de schoonste, meesteigen delen van het werk der buitenlandse kunstenaars. Het is even logies van een niet-kunstenaar een goede vertaling te verwachten, als door de eerste de beste a-litteraire kruidenier een esthetiese waardering te laten schrijven van Oscar Wilde b.v. Alleen, het laatste ziet men in, maar het eerste begrijpt men blijkbaar nog niet. Nog een klein citaatje: Les jours de fête, quand le bourdon des cathédrales mettait en joie dès l'aurore le peuple entier.... vinden we aldus bij Marie Koenen terug: Op hoogtij-dagen, als de groote klokken van de kathedraal, van zonsopgang af, het geheele volk in feeststemming brachten.... En die vondst is weinig verheugend! We stuiven verontwaardigd op en vragen juffrouw Koenen, waar ze de zware galming van de klokken gelaten heeft en wat er gebeurd is met grote beweging van hevige vreugde, waarmee dit gedeelte sluit? Of ze dan helemaal geen gehoor heeft, als ze dan al alle gevoel mist? Hoe ze ‘le bourdon des cathédrales’ durft te vertalen met het absoluut klankloze ‘de groote klokken van de kathedraal,’ en of ze niet merkte, dat ze totaal abuis moest zijn met deze omzetting van enkel- en meervoud, omdat Flaubert in ‘le bourdon’ de klank hoorde aanluiden en zij er alleen het ding in zag, dat heen en weer bungelt daarboven in de toren.... omdat Flaubert met zijn paar simpele woorden de geluidsherinnering opriep aan de dreunende muziek van al de kerken | |
[pagina 367]
| |
van de stad te zamen.... En dan denkt de juffrouw te kruinen volstaan met het vreugdeloos noemen van de ‘klokken van de kathedraal!’ En o zeker, juffrouw, dáár hebt u gelijk in, het was moeilik, zeer moeilik om daar een goed equivalent voor te vinden, het was zelfs te moeilik voor uw banale knapheid. Maar u had u niet behoeven te vermoeien met uw waardeloos geknutsel, want we hadden dit al in 't Hollands op deze manier: Op feestdagen, wen de bonzingen van de kathedralenklokken vanaf het dagegloren gansch het volk tot vreugde vervoerden.... Ziet u wel, juffrouw, dat het ‘mogelik’ is? Zo oppervlakkig bekeken is het zelfs nog al eenvoudig. ‘Dès l'aurore’.... ‘van-af het dagegloren’.... dat is doodgewoon Hollands, hè, en dat klinkt nauwkeurig zoals het Frans, dat er om den drommel ook zo maar niet voor de aardigheid staat.... En hoe denkt u over het luiden van die befaamde ‘groote klokken’ in dit stukje? Ziet u nu, dat ze bij u bewegeloos hangen, maar dat ze hiérin zingen?.... Ja ja.... als je maar kunstenaar bent en genoeg eerbied hebt.... dan kan het heus wel goed worden.... | |
V.En hiermee zit dit karwei er al weer op. Het komt me voor, dat ik deze keer te veel gedocumenteerd en veel te weinig gescholden heb. Want tegenover een dergelijk bedrijf moest je eigenlik niet serieus en behoorlik gaan redeneren. Het is zo intens vies en zo krankjorum slecht, zo onwaarschijnlik dom en zo stinkend verwaand, dat je eigenlik alleen een paar bladzijden vol hatelik gegrinnik, met hier en daar een vinnige zweepslag en een giftig scheldwoord moest bijeenschrijven en niets bewijzen. Dat verdient zo'n kwalik riekend vod eigenlik niet.... Maar och, je bent ten slotte toch weer veel te goedhartig en veel te fatsoenlik ook om zo walgelik een samenzwering tegen Flaubert met de juiste munt te betalen. En in plaats van het mens eenvoudig te stenigen met puntige scheldwoorden, richt je dan maar weer een stevige galg op van argumenten en bewijzen en hangt er haar na een behoorlik proces aan op. Wat te veel eer genoemd moet worden voor dit soort kunstgevaarlike individuen. Het is wel lang geleden, dat Marie Koenen haar misdrijf beging, maar het misdrijf kan op dit ogenblik met precies dezelfde schaamteloze brutaliteit herhaald worden. De omstandigheden hebben zich nog steeds niet gewijzigd. En daarom was het nog niet te laat om aan de hand van haar ontzettende vertaling opnieuw te demonstreren, hoe nodig het is, dat wij onze buitenlandse kunstbroeders in bescherming nemen tegen de bende struikrovers, die loert op hun geestelik eigendom om het hen sluwelik te ontfutselen. En zó erg als deze Roomse juffrouw heeft misschien nog nooit iemand het gemaakt, met haar preutse coupures en - het feit, dat er een waarlik prachtige vertaling bestònd, maakt haar knoeiwerk tot een grootse demonstratie van de zeldzame brutaliteit, die de vertalersbende in Holland kenmerkt. En daarom móest ze aan de galg.... A.M. de Jong. |
|