Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
P.J. Meertens (1899-1985)
| |
[pagina 72]
| |
Eindexamenfoto, met Piet Meertens helemaal rechts gezeten, Middelburg, 1919.
Zeeuwse Bibliotheek, Collectie Meertens, Middelburg. seksualiteit en dáchten sommige mensen alleen maar dat ze homoseksueel waren. De rooms-katholieke kerk heeft het bestaan van homoseksualiteit als ‘objectieve afwijking’ pas in 1975 erkend. In Meertens' jonge jaren beschouwde menige religieuze groepering niet alleen homoseksuele daden, maar ook dergelijke verlangens als zondig. Begrippen als ‘seksuele identiteit’ of ‘geaardheid’ en ook ‘uitkomen’ behoren tot een idioom van later datum, en banaliseren de vragen en twijfels die een jongeman als Meertens indertijd uit zijn slaap hielden. | |
Groot was de opdrachtOf zijn gevoelens aangeboren of verworven waren, is voor Meertens altijd irrelevant geweest. Zijn pogingen zijn verlangens te doorgronden waren, zoals in die tijd alles in zijn leven, een zoeken naar God. Voor hem gold slechts de vraag wat Hij ermee voorhad hem met zijn gevoelens ‘te slaan’, en welke opdracht Hij hem gegeven had. Een deel van het antwoord stond bij voorbaat vast: een leven in ascese. ‘Groot was de opdracht, hoog den eisch’, klinkt het in de roman Gods Gevangene (1923) van de protestante prozaschrijfster Wilma (Wilma Vermaat), die juist zo'n drama verwoordde en Meertens mede tot inspiratie diende. ‘Moet mijn hart dan verteren van een verlangen, waaraan niets en niemand kan voldoen’, vroeg hij wanhopig? ‘Moet mijn keel verdorren omdat het woord, dat gezegd wil worden, eeuwig onuitgesproken blijft?’ Hoewel hij zich vanaf zijn zeventiende bewust is geweest van erotische gevoelens voor jongens, duurde het nog jaren voordat Meertens ze enigermate met woorden en concepten kon identificeren. Eerder namen ze de vorm aan van esthetische en spirituele hunkering, die, zoals de dichter Muus Jacobse (Klaas Heeroma) ooit over ongepubliceerde poëzie van Meertens zei, slechts vervulling ontwaarde in het Jenseits, ‘achter de wereld en na de tijd’. Ook in ‘Vers’ - behalve wat scholierenpoëzie Meertens' enige gepubliceerde gedicht (De Gids, 1929) - met regels als ‘verteerd te zijn van liefde/ en niet te mogen minnen’ is pas sprake van verwezenlijking aan gene zijde, als de dood ‘ons [...] schreiend tesamen in elkanders armen’ voert. Meertens' niet te benoemen verlangens, en de spanning tussen deze en gene zijde, zijn in hun spirituele dimensies tastbaar in een beeld en in gevoelens bij een concrete ervaring, die hij nog lang nadien kon oproepen. Ze verwijzen - hoe symbolisch | |
[pagina 73]
| |
Piet Meertens, omstreeks 1920, in Utrecht. Zeeuwse Bibliotheek, Collectie Meertens, Middelburg.
- naar een jonge veerman die hem op een zomeravond in 1928 vanaf Tholen naar de overzijde van de Oosterschelde roeide. God weet, dat ik niets anders gewild heb dan dit: met hem alleen mogen zijn op het wijde water, toen de avond viel en de sterren rezen en de avondwind over de zee voer, als een huivering. Zijn glimlach zien, de diepten van zijn ogen, zijn blonde haren, en anders niet. De wereld achter ons laten, en alles vergeten, alles vergeten om één ding te gewinnen: Liefde. [...] De blonde veermansjongen aan de Oosterschelde, ik was een half uur met hem tesamen. Als ik mijn ogen sluit staat hij voor me, glimlachend en jong. Als ik ze weer open, zie ik mijn schrijftafel [...] en daarboven de tedere Christuskop van Leonardo da Vinci [...] De bruidegom die ons nooit verraadt. Christus als bruidegom? De woorden zijn niet toevallig gekozen, maar ontleend aan de middeleeuwse mystiek van Bernard van Clairvaux, Ruusbroec, Hadewych en anderen, van wie hij als student een van zijn belangrijkste studieonderwerpen maakte. Hij wilde na de oprichting van de katholieke universiteit in Nijmegen mystiek als bijvak bij de hoogleraar-mysticus Titus Brandsma gaan volgen, maar kreeg geen toestemming. De bladen in zijn dagboeken vulden zich in die jaren met eigen mystieke teksten, soms met orgastisch aandoende bruidsmystiek, waarin Christus als bruidegom de ziel tot zich neemt. | |
Verlangen in dienst van de gemeenschapPiet Meertens was vanaf zijn vijftiende een bezield kerkganger en deed in zijn eindexamenjaar, 1919, belijdenis in de Hervormde Kerk in zijn woon- en geboortestad Middelburg. Kerkgang bood hem van meet af aan een gevoel van gemeenschap, dat tijd en ruimte oversteeg, een gevoel van verbondenheid met gelovigen die zich overal op hetzelfde tijdstip voor de eredienst verzamelden. In die middelbare schooljaren onderging hij soms angstaanjagende ervaringen als hij 's avonds in zijn kamertje telkens dezelfde woorden biddend, ‘in extase [raakte] van verlangen, van een heet, haast zinnelijk verlangen om los te komen van deze aarde en op te gaan in het heelal. Tegelijkertijd dweepte hij met Gorters Mei en vooral met het mystieke samengaan daarin van subject en natuur. Ondanks catechisatie en belijdenis heeft hij zich van jongs af aan voornamelijk aangetrokken gevoeld tot petites religions, zoals | |
[pagina 74]
| |
Christus-Johannesgroep. Meester Heinrich von Konstanz, circa 1280-1290.
Museum Mayer van den Bergh, Antwerpen. christensocialisme, christenanarchisme, vegetariërdom en antimilitarisme. In Utrecht vond Meertens aansluiting bij de quakergemeenschap, de Broederschap in Christus, van Kees Boeke en woonde hij in zijn laatste studentenjaren vaak enkele keren per week samenkomsten bij, ook in het Boschhuis van de Broederschap in Bilthoven. Daar onderging hij in de stilte die zulke bijeenkomsten kenmerkte, de quakermystiek: vlietende momenten waarin hij zich één met het al voelde, bekering onderging, en zijn levensweg kende. De kleine geloven, ook de Broederschap, streefden voor Meertens bij uitstek naar een rechtvaardige, socialistische, spirituele en feitelijk mystieke gemeenschap. Dat streven heeft hij altijd willen dienen: als christen, later als volkskundige en als literatuurcriticus, maar ook in zijn aanvankelijk onbestemde verlangen. Christus en Johannes aan Laatste Avondmaal.
Detail van fresco, circa 1300, in de refterzaal van de Abbazia di Pomposa (bij Ferrara). | |
AgapèIn 1924 zag Meertens op een bijeenkomst van de Broederschap een negentienjarige jongen (hijzelf was vijfentwintig), wiens aanblik hem tot in het diepst van zijn ziel beroerde. Vijf jaar later - hij was de jongen al lang uit het oog verloren - las hij onverwachts diens overlijdensadvertentie. Dit gaf aanleiding tot weemoedige overpeinzingen: ‘ik hield van hem, van het eerste ogenblik af dat ik hem zag, met een hoge wijde liefde, waaraan alle zinnelijkheid vreemd is.’ De jongen had daar nooit weet van gehad, maar zou ‘dit geheim’ nu in de dood voor hem ‘ontsluierd’ zijn, vroeg Meertens zich af. En zouden zijn gedachten, al is het maar voor een korte tijd, bij mij verwijlen, en mijn grote liefde voor hem verstaan en begrijpen? En zou hij, nu hij opgenomen is in Christus in wie immers man noch vrouw is, ook mij kunnen liefhebben, gelijk ik hem liefgehad heb, en lief heb? | |
[pagina 75]
| |
De overpeinzing biedt samen met het commentaar dat hij na zijn eerste blik op de jongen schreef, meerdere sleutels tot de ontsluiting van het personage dat hij op dat moment wilde zijn. Ik klaag niet dat God mij zo heeft geschapen, ik bid alleen dat hij mijn aardse liefde voor één mens moge louteren tot een eindeloze liefde voor de gansche Mensheid, zijn lieve zoon Jezus Christus, de Heiland der wereld. O, aan zijn borst te mogen liggen, gedragen te worden door zijn sterke armen, zijn kus te voelen op mijn brandende voorhoofd. Als dit sublimatie is, dan was ze voor Meertens een spiritueel en geen psychologisch proces. Hoe zwaar de opdracht hem ook viel, deze bood tegelijkertijd de belofte van een veel hoger goed. Hij was geroepen tot agapè, naast eros en philia, de hoogste der liefdes: liefde tot de mensheid, broederliefde, liefde in dienst van de gemeenschap. | |
De geliefde leerlingIn het laatste deel van het citaat naar aanleiding van de dood van de jongeman uit de Broederschap, identificeerde Meertens zich met de Geliefde Leerling Johannes. In renaissanceschilderijen en in laatmiddeleeuwse polychrome beeldengroepen is Johannes afgebeeld als een baardeloze, feminien uitziende jongeman aan Jezus' borst, of - volgens de Statenvertaling van de Bijbel - in Zijn schoot tijdens het Laatste Avondmaal. De beeldengroepen dienden in middeleeuwse nonnenkloosters als middel tot het oproepen van de mystieke ervaring van eenwording met God. Meertens eigende zich dergelijke ervaringen toe, zoals hij dat ook deed in zijn dagboek in bruidsmystiek, of als hij Christus bruidegom noemde. De feminien uitziende Johannes met wie hij zich identificeerde, is feitelijk geslachtsloos, zoals wie in Christus verkeert, louter ziel, en man noch vrouw is (aldus Meertens na de dood van de jongen). In de ontoereikendheid van de taal kunnen de fysiek en orgastisch aandoende metaforen van de bruidsmystiek de sublieme ervaring van eenwording van de ziel - man noch vrouw - met God de bruidegom verbeelden. Meertens' vereenzelviging met Johannes is niet alleen de representatie van die eenwording, maar - ontdaan van sekse - ook van een leven in ascese. Dat laatste mag vanuit hedendaags perspectief repressief heten, met de opdracht tot agapè maakte ze van Meertens een uitverkorene. | |
Valse mystiek en waarheidDe geschiedenis van (homo)seksualiteit - ook die van Meertens zelf - is sinds hij als twintiger naar een leven in onthouding verlangde, andere wegen ingeslagen. Hij ervoer zijn verlangens in toenemende mate als kenmerk van seksueel anders-zijn en zijn masker werd een knellend geheim. Hij heeft de rondingen van de geschiedenis die in de huidige identiteiten resulteerden, deels, en lang niet altijd van harte, gevolgd. Er zijn ontluisterende incidenten geweest. Of de mystiek op basis waarvan hij oorspronkelijk zichzelf als verlangend en dienend persoon schiep, vals was, of geëxalteerde aanstellerij, doet niet zoveel ter zake. Volgens Titus Brandsma was het moeilijk om in het zoeken naar God, eigen verbeelding en misleiding te onderscheiden van waarachtigheid. Waarheid school niet in het vinden, maar in het zoeken. theo van der meer, 1950, heeft Nederlands gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. In 1995 is hij cum laude gepromoveerd aan de rechtenfaculteit van de Vrije Universiteit op het proefschrift Sodoms zaad in Nederland. Het ontstaan van homoseksualiteit in de vroegmoderne tijd. Tot zijn publicaties behoort o.a. de biografie van jhr. mr. J.A. Schorer (2007), oprichter van de eerste homorechten organisatie in Nederland (1912). |
|