Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
‘Een meeuw zijn en de ruimte toebehoren...’
| |
[pagina 28]
| |
In de daaropvolgende zomervakantie kreeg mijn blijdschap over het geslaagde opstel echter een gevoelige knak. Een geliefde oom reageerde geschokt op mijn relaas over het opstel: ‘Een dichtregel van Henri Bruning? Die fascist! Die man die na de oorlog een publicatieverbod van jaren heeft gekregen!’ Deze kwalificatie bezorgde me een vaag gevoel van onbehagen en riep de vraag bij me op of ik in de versregel de abjecte politieke keuze van Bruning had moeten herkennen, en later ook de vraag of de (staats)commissie, verantwoordelijk voor de eindexamenopdracht, niet de grenzen van de betamelijkheid had overschreden door dit citaat als opsteltitel op te voeren. | |
De taal van het nazismeOp 13 februari 1945 werd de stad Dresden gebombardeerd. Tot de slachtoffers van het bombardement behoorden ook alle Joden in de stad, die al veel eerder gedwongen waren gehuisvest in een ‘Judenhaus’. De filoloog Victor Klemperer (1881-1960) en zijn vrouw Eva Schlemmer (1882-1951), een echtpaar van wie de man als Jood geregistreerd stond, zagen kans de stad te ontvluchten. De hoogleraar historische taalkunde Klemperer, na de machtsovername van Hitler gedoemd zijn positie en vak op te geven, begon direct in 1933 met aantekeningen van de woordenschat van het nazisme: ‘ein Lexikon der neuen Sprache’.Ga naar eind2 Hiervoor noteerde hij niet alleen politieke en alledaagse taaluitingen, maar ook (historisch) tekstmateriaal dat hij - soms toevallig - onder ogen kreeg. Zijn eigen bibliotheek was hem al spoedig ontnomen. Verraad en vervolging waren steeds angstwekkend dichtbij; vandaar dat Klemperer zijn aantekeningen voorzag van de code lti: lingua tertii imperii. Al in 1946 verscheen zijn boek onder de titel: lti. Notizbuch eines Philologen. Het is het autobiografische verslag van de twaalf Hitler-jaren, geschreven door een vernederde en opgejaagde man, die zich evenwel met grote vasthoudendheid toelegde op de taak die hij zich vanuit zijn wetenschappelijke kennis en ambitie had gesteld. De taal van het Derde Rijk was voor hem ‘die Sprache des Massenfanatismus’, waarvan niemand verschoond bleef.Ga naar eind3 Hij observeerde dat via de taal de nazistische ideologie overal binnendrong. Met zijn boek beoogde hij ‘Entnazifizierung’ van de taal. Bij zijn zoektocht analyseerde hij een Geschichte der Deutschen Literatur vanuit de vraag of er | |
[pagina 29]
| |
een geestelijke relatie bestaat tussen ‘den Deutschen der Goethezeit und dem Volk Adolf Hitlers’. Aan deze vraagstelling ligt zijn verbijstering ten grondslag dat niet alleen de massa, maar ook de intelligentia, gevoed door eeuwen cultuur, zich door Hitler liet meeslepen. Een andere Duitse studie, uit 1963, brengt het besef van culturele bagage enerzijds en de praktijk van het nazisme als rassenleer anderzijds aan het licht door middel van de publicatie van een aantal documenten uit de correspondentie van de SS, waarin de auteur het gebruik van het woord ‘Sonderbehandlung’ nagaat.Ga naar eind4 Het blijkt in alle gevallen gelijk te staan met ‘moord’. In een verslag uit 1943 wordt een ruzie tussen twee ‘Gauleiter’ weergegeven. De verslaglegger meldt: Am Dienstag [...] habe ich befehlsgemäss gegen 7.00 Uhr die [...] beschäftigten 70 Juden in Haft genommen und der Sonderbehandlung zugeführt. De andere Gauleiter (Kube) maakt achteraf bezwaar - ‘in höchster Erregung’ - omdat hij de Joden nog had kunnen inzetten voor arbeid. De verdediging van zijn collega luidt: Ich betonte dass es mir unverständlich sei, dass Deutsche Menschen wegen einiger Juden uneins würden. [...] Kube entgegneteGa naar eind5 diese Art unseres Vorgehens sei eines deutschen Menschen und eines Deutschlands Kants und Goethes unwürdig. [cursivering as] Ook naar Nederlands nazistisch taalgebruik is onderzoek verricht. In 1991 verscheen een studie over dit onderwerp van de taalkundige M.C. van den Toorn. Hij stelt zich de vraag hoe en in hoeverre taalgebruik als nationaalsocialistisch kan worden geduid. Vooral lexicaal materiaal acht hij belangrijk. De inhoud van veelvuldig gebruikte en daardoor opvallende woorden blijkt te leiden tot inzicht in de denkwereld van de betrokken taalgebruiker(s). Belangrijke bronnen zijn voor Van den Toorn nationaalsocialistische tijdschriften waarin de schrijvers rond de Kultuurkamer zich verzamelden, bijvoorbeeld het culturele tijdschrift De Schouw, waaraan ook Henri Bruning meewerkte. In dit blad werden met name antisemitische opvattingen uitgedragen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - Ochtend
Nooit zal mij d'herinnering verlaten
aan dien rijpenden ochtendstond,
toen het zingen der Duitsche soldaten
zóó fier en zóó eenzaam klonk,
aan hun gesloten marcheeren,
de lichtvlam in de bajonet,
aan dien levenswil, niet meer te keeren,
aan dien luiden, onbuigbaren tred.
En het prille licht van den ochtend,
dat zoo teer aan hun handen viel, -
zoo zacht en innig vervlochten
met hun harde, heldere ziel.
En ginds, rechts en links, de ramen
waarachter in het donker toen om
dít zingen der jonge Germanen
weer 't korzelig morren begon,
waar de stem dier ontembre Germanen
geen wil, vuur of fonkeling won,
o! het zingen der vrije Germanen
alleen in de ochtendzon!
Het gedicht ‘Ochtend’ uit Nieuwe Verten, dichtbundel van Henri Bruning uit 1943 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Van den Toorn concludeert dat op het taalgebruik van deze letterkundigen niets valt aan te merken behalve dan dat deze auteurs voor het uitdragen van hun gedachten steeds weer noodzakelijkerwijs gebruikmaakten van het nationaalsocialistische vocabulaire.Ga naar eind6 Hij spreekt van ideologemen, programmapunten die als sleutelwoorden steeds weer in de propaganda opduiken. Veel van deze woorden zijn (ook) algemeen Nederlands, maar kregen door hun frequente gebruik in nsb-geschriften een meerwaarde voor de ingewijden.Ga naar eind7 Dit betekent dat incidentele uitlatingen wel steeds in een context | |
[pagina 30]
| |
Omslag van Het Verbond, dichtbundel van Henri Bruning uit 1931.
moeten worden geplaatst. Pas dan is het voor lezers mogelijk het ideologische gehalte vast te stellen. In de hier genoemde lexicale onderzoeken kan men een onderscheid maken tussen specifieke termen van de politieke bewegingen en hun organisaties - zoals ‘Noordras’,Ga naar eind8 ‘fascisme’, ‘sa’, ‘ss’ - en woorden die in een nationaalsocialistische context een specifieke connotatie kregen, mede door de vele herhalingen. Juist deze alledaagse woorden zorgden voor een sluipende talige nazificering. Van den Toorn spreekt van woorden met een ‘ideologisch immoralistische’ betekenis als zich het merkwaardige verschijnsel voordoet dat ze zowel een gunstige als een verwerpelijke duiding hebben, afhankelijk van het gebruik voor de eigen groep of voor de vijand, zoals de woorden ‘strijd’, ‘vrijheid’, ‘eer’, ‘trouw’, ‘arbeid’, ‘fanatiek’. Van groot politiek belang was de ambivalente betekenis van de woorden ‘kunst’ en ‘cultuur’. Binnen het nationaalsocialisme beschouwde men slechts díe scheppingen als ‘Kultur’ die hun oorsprong vonden in, en een bijdrage leverden aan een zuivere, homogene ‘Volksgemeinschaft’, terwijl men de internationale kunst en cultuur afdeed als decadent.Ga naar eind9 | |
‘meeuw’ en ‘ruimte’In het nsb-jargon was zowel binnen als buiten de poëzie de ‘meeuw’ een geliefd gebruikswoord. Zo heette het blad van de jeugdstorm De Stormmeeuw. Kennelijk is de meeuw op z'n best bij het tegen de storm in vliegen, een actie met een connotatie van onverzettelijkheid en ontembaarheid. Bovendien heetten in het rangenstelsel van de jeugdstorm de leden van tien tot veertien jaar ‘meeuwen’ en ‘meeuwkes’; in de leeftijd daarboven stonden de ‘stormers’ en ‘stormsters’. ‘Ruimte’ is eveneens een beladen woord. In De Schouw wordt vanwege de Nieuwe Orde ‘den nieuwen herboren mensch’ geplaatst in ‘de wijde hemel, waarlangs van horizon tot horizon de machtige wolkengevaarten zeilen’. Hier niet de metafoor van een vogel, maar van de wolken, echter in een gelijke ideale situatie: ‘Daar heerscht de ruimte, de felheid, de natuurlijkheid, die in een burgerlijke samenleving verstikt zijn’.Ga naar eind10 In een gedicht over de strijdtonelen aan het Oostfront komen de metaforen samen: ‘Een wolk van vogels raast naar het verschiet; / Achter dien einder wenkt het nieuw gebied.’Ga naar eind11 Het Duitse woord ‘Raum’ had een bijna mythische betekenis wanneer het als synoniem van Lebensraum gebruikt werd. Ook het Nederlandse ‘ruimte’ en ‘levensruimte’ kregen binnen het nationaal-socialisme een extra lading. Zowel de nsb als de SS gebruikte het woord in expansionistische zin.Ga naar eind12 In de terminologie van Van den Toorn kan men hier spreken van sleutelwoord en ideologeem. | |
Henri Bruning (1900-1983)In de meest recente literatuurgeschiedenis over de periode 1945-2005 schaart Hugo Brems de dichter Bruning in het rijtje ‘notoire nationaalsocialisten’, waarbij hij vermeldt dat de zeer uiteenlopende graden en vormen van culturele collaboratie een beoordeling bemoeilijken.Ga naar eind13 Knuvelder, met wie een generatie neerlandici is opgeleid, vermeldt Brunings naam in 1976 alleen nog maar in verband met een bespreking van het werk van Guido | |
[pagina 31]
| |
Het gedicht ‘De witte meeuw’ zoals afgedrukt in Het Verbond uit 1931, p. 57.
De witte meeuw
een meeuw zijn - en de ruimten toebehoren,
een meeuw die het dof dreunen van de zee niet hoort
maar steiler klievend, stormen, zon en regen
gelijkelik, en niet, en onvetvaard
behoort.
maar méér - o mateloos azuur - een meeuw die snel en wit
over de duinen schiet
gelijk een vuren licht; in kalme kracht
boven de branding zweeft
en zwenkend, steiler, rusteiozer, kleiner
naar de heldre pracht
der verten streeft.
Gezelle.Ga naar eind14 Dat betekent echter een breuk met het eigen verleden van deze literatuurhistoricus. In zijn eerdere Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde uit 1954 (met een ongewijzigde herdruk in 1964) krijgt Henri Bruning namelijk wél alle aandacht.Ga naar eind15 Hier bespreekt Knuvelder uitgebreid diens essayistisch en dichterlijk werk, zowel van vóór als van na de oorlog. Brunings publicaties tijdens de oorlog, toen lidmaatschap van de Kultuurkamer vereist was, slaat Knuvelder over. Het publicatieverbod in 1945 noemt hij eufemistisch ‘een voorlopig einde van zijn publicistische activiteit’ en hij constateert dat de dichter daarna weer ‘als de feniks uit zijn as herrezen [is].’Ga naar eind16 De studie van Venema (1989) over de collaboratie van schrijvers en uitgevers tijdens de Tweede Wereldoorlog besteedt een groot aantal bladzijden aan Bruning.Ga naar eind17 Deze dichter wist zich, zo meldt Venema, direct al in 1940 een positie te verwerven binnen de cultuurwereld van de nationaalsocialisten. In verschillende publicaties gaf hij zijn maatschappijvisie. De Kultuurkamer zag hij als het enig juiste antwoord op de positie van de letterkundige: ‘Geen vrijheid, maar orde’. De ‘stem van de revolutie’ was voor Bruning de ‘Germaansche verbondenheid onder leiding van Adolf Hitler’. Het is ‘de scheppende wereldvisie van dat ras waartoe ook wij behoren’. In september 1944 werd Bruning alsnog begunstigend lid van de SS. Na de oorlog wachtte hem een gevangenisstraf tot juni 1947; daarna nog enkele jaren een publicatieverbod. Als in 1950 een ‘barmhartigheidsgolf’ over Nederland vloeit, wordt zijn publicatieverbod ingetrokken. Henri Bruning kan worden getypeerd als een rechts-radicale katholiek. Zijn denkbeelden kon hij voor de oorlog als redacteur kwijt in tijdschriften met gelijkgestemde politieke overtuigingen, o.a. De Christophore. Daarin toont hij zich principieel antidemocratisch. Zijn weg naar het fascisme was als het ware ingebed in zijn theologisch denken, én kwam voor een deel voort uit maatschappelijke teleurstelling. Hij keerde zich tegen een, wat hij noemde, ‘verburgerlijkt en gedegenereerd christendom’ - ‘onze verwijfdheid’.Ga naar eind18 Na de jaren van zijn publicatieverbod heeft Bruning nog enkele | |
[pagina 32]
| |
Foto van Henri Bruning. Uit de bundel Voorlopige Motieven, 1954, Tielt, met opdracht ‘Voor J. Ghekiere pr.’.
dichtbundels gepubliceerd. Bovendien achtte hij zich nog steeds gerechtigd om ethische kwesties te bespreken, bijvoorbeeld in Celibaat en medemenselijkheid (1971). De belofte ‘wordt vervolgd’, waarmee deze uitgave wordt afgesloten, is overigens niet ingelost. | |
Brunings taalgebruikIn 1943 verscheen van Bruning onder meer de bundel poëzie met de veelzeggende titel Nieuwe verten. De gedichten hierin weerspiegelen de opvattingen van de dichter. De teksten spreken duidelijke taal. Zo het gedicht ‘Ochtend’ (p. 28). De tekst wemelt van adjectieven als ‘fier’, ‘onbuigbaar’, ‘luid’, ‘ontembaar’, ‘vrij’, ‘jong’; van substantieven als ‘soldaten’, ‘levenswil’, ‘wil’, ‘vuur’, ‘fonkeling’, en van werkwoorden als ‘zingen’ en ‘marcheren’. De mannen lopen in de ‘ochtendzon’ - er ligt dus nog een hele zonovergoten dag voor hen. Daartegenover staat het ‘korzelig morren’ van mensen in het donker achter hun ramen, omschrijving voor de bange bewoners van het bezette Nederland. In het gedicht ‘Den Haag 1941’ (p. 29) laten ‘de meeuwen van de zee, de meeuwen der rivieren’ zich stil op het water drijven. Ze zijn ‘verlept, koud, kouwelijk’. Het is winter, en de sfeer is troosteloos. Toch blijft de ‘kleine overmoed, / die nooit verwoest werd en ook nooit / verwoest zal worden’ zelfs dan bewaard, althans voor de woordvoerder van het gedicht. De tekst heeft nog een interessant detail in de spelling van ‘woertje’ (mannetjeseend), met een /t/ in plaats van de door de spellingregels vereiste /d/. Kennelijk is de dichter goed op de hoogte van de taalgeschiedenis. In het etymologisch woordenboek van Franck & Van Wijk uit 1912 staat vermeld dat de /d/ de oorspronkelijke /t/ ten onrechte heeft vervangen. Met de keuze voor deze schrijfwijze sluit Bruning aan bij de voorkeur die men in nsb-kring had voor archaïsche woorden en woordvormen. Ook in ‘Winter in Holland 1941’ (p. 31-32) is de kou uitgangspunt, en ook daar weet de dichter de juiste remedie: Marcheer! De lippen opeen,
het hart - o het hart - vastberaden.
Vloek, bid, heb het koud, haat, bemin,
maar marchéér - en zwijg over heden en later.
| |
[pagina 33]
| |
Omslag van de gedichtenbundel Revolutionaire Poëzie. Gelaat der Dichters. Verzameld door Henri Bruning. (z.j., eerste druk verschenen in 1944 bij de Amsterdamsche Keurkamer).
Om de ondergang der democratie in een ‘Marche funèbre’ (p. 40) te verbeelden dient een pseudowiegeliedje met een ‘negertje’ dat zonder enig besef van zijn hopeloze situatie verdrinkt, met het hyperbolische ‘zonk dat er geen eind aan kwam’ en de kennelijk gunstige uitkomst: ‘de watertjes lachten zich krom’. | |
‘Een meeuw zijn en de ruimte toebehoren...’Het gedicht ‘De witte meeuw’, waarvan ‘Een meeuw zijn...’ de openingsregel vormt, vond ik in de bundel Voorspel uit 1943 (p. 36).Ga naar eind19 Ik heb het daarom steeds beschouwd als een uiting van de dichter tijdens de oorlogsjaren. De woorden ‘meeuw’ en ‘ruimte’ hadden, zoals boven uiteengezet, in de tijd van het nationaalsocialisme een zware lading. Men zou ze kunnen onderbrengen bij de woorden met een ‘ideologisch immoralistische’ betekenis. Voor nationaalsocialistisch georiënteerde lezers klonk er het verlangen in door naar het Germaansche Rijk; voor Nederlanders die de ideologie van nazisme en fascisme afwezen, en zeker voor allen voor wie diezelfde ideologieën levensbedreigend waren, moeten de woorden huiveringwekkend geklonken hebben. Bij de interpretatie van de regel moet echter een interessante nuancering gemaakt worden. Hetzelfde gedicht staat namelijk al in Brunings bundel Het Verbond uit 1931.Ga naar eind20 De dichter manifesteerde zich in die tijd als uiterst rechts katholiek; in 1934 sloot hij zich aan bij de oorspronkelijk Vlaamse fascistische partij Verdinaso, het Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen, waarvan een aantal leden in 1940 overstapte naar de nsb. Het zou een onderzoek waard zijn te onderzoeken of de metaforen meeuw en ruimte ook al binnen die groepering geliefd waren. Voorlopig is alleen vast te stellen dat op zichzelf neutrale woorden binnen een bepaalde historische context een belastende betekenis kunnen krijgen.Ga naar eind21 Toen ik in 1957 eindexamen deed, was de beladen politieke achtergrond van Henri Bruning echter algemeen bekend. Men kon weten dat een dichtregel van zijn hand binnen de retoriek van het nationaalsocialisme had gefunctioneerd. Dat men daaraan voorbij is gegaan, is een daad van veronachtzaming van het gedachtegoed dat in de woorden verscholen ligt. En dit gebeurde in een tijd waarin de Nederlandse samenleving de bezetting en Jodenvervolging trachtte te verwerken vanuit de opdracht dat we nooit zouden mogen vergeten wat de behoefte aan ‘Lebensraum’ had aangericht. Nederlandse literatuurgeschiedenissen beginnen traditioneel met het elfde-eeuwse zinnetje: ‘Hebban olla vogala nestas higunnan...’ Voor de literatuurhistoricus Brems werd deze metafoor iconisch voor alle literatuur. Vandaar dat hij zijn recente studie Altijd weer vogels die nesten beginnen noemde. En de vogels bouwen in de literatuur niet alleen nesten, ze dobberen ook op het water en vliegen door de lucht. Daar is niets op tegen. Wel echter moeten we weten vanuit welk gedachtegoed de vogels dat doen.Ga naar eind22 |
|