Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
1 Gerard Melder, titelprent van Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn, 1724. Universiteitsbibliotheek Stellenbosch.
| |
[pagina 11]
| |
De ‘Schryver’ als Oosterling
| |
AdvertentiecampagneHet aanvankelijke succes van Oud en Nieuw Oost-Indiën, dat in een oplage van ongeveer achthonderd exemplaren verscheen, was in belangrijke mate het resultaat van de inspanningen van Valentyns uitgevers Joannes van Braam (1677-1751) in Dordrecht, en zijn halfbroer en compagnon Gerard Onder de Linden (? -1727) in Amsterdam. De halfbroers hadden een aanzienlijke investering gedaan en ervoor gezorgd dat de meeste exemplaren per intekening werden verkocht.Ga naar eind2 Daarnaast werd het tijdschrift De maandelyke uittreksels of boekzael der geleerde werelt als advertentiemedium gebruikt. Dit was toen het enige Nederlandstalige recensietijdschrift en eigendom van Onder de Linden en werd na zijn overlijden in 1727 voortgezet door zijn weduwe. In de Boekzael verscheen in december 1722 en in januari 1723 niet alleen een prospectus van Oud en Nieuw Oost-Indiën, maar gedurende drie jaar, van maart 1727 tot december 1729, ook een reeks aanprijzende samenvattingen van alle delen van Valentyns grote werk. Het is waarschijnlijk de langste advertentiecampagne in de vroegmoderne Nederlandse boekgeschiedenis geweest. Een kleiner, maar niet onbelangrijk deel van deze advertentiecampagne was de allegorische titelprent die voor in het eerste deel van Oud en Nieuw Oost-Indiën is afgedrukt (afb. 1). Dit soort titelprenten kwam aan het einde van de zestiende eeuw in zwang. Ze waren een gevolg van de massaproductie van boeken, die door de boekdrukkunst mogelijk was gemaakt, en van het gegeven dat boeken ongebonden verkocht werden. Om gedrukte boeken herken- | |
[pagina 12]
| |
baar te maken ontstond het idee om op de binnenzijde van het schutblad een houtsnede (later een kopergravure) te plaatsen. De titelprent gaf niet alleen een indruk van het programma dat aan een boek ten grondslag lag, maar moest ook aan de verwachtingen van het lezerspubliek voldoen. De boektitel kon in de titelprent opgenomen zijn, maar in de zeventiende eeuw werd het gebruikelijk om deze op een aparte pagina te plaatsen, zoals ook in Oud en Nieuw Oost-Indiën. De hausse van de titelprent liep in de tweede helft van de achttiende eeuw langzamerhand ten einde toen de titelprenten gereduceerd werden tot titelvignetten, om in de negentiende eeuw uiteindelijk geheel te verdwijnen.Ga naar eind3 | |
Gérard de Lairesse over titelprentenDe enige tijdgenoot die, voor zover ik weet, theoretisch commentaar op titelprenten heeft geleverd, was de Amsterdamse schilder Gérard de Lairesse (1641-1711). In zijn Groot Schilderboek (1707) wijdde hij een hoofdtuk aan ‘Het waarneemen der schikking in een Tytelplaat’ (het in acht nemen van de compositie van de titelprent).Ga naar eind4 Zijn bedoeling was niet zozeer om de bestaande praktijk van de compositie van titelprenten te documenteren, maar eerder om regels aan ontwerpers te geven. Desondanks heb ik niet de indruk dat De Lairesse idiosyncratische opinies verkondigde, want als voorbeeld van zijn opvattingen verwees hij naar de titelprent van zijn eigen Groot Schilderboek, die zich niet wezenlijk onderscheidt van wat destijds gangbaar was. De belangrijkste eigenschappen van titelprenten werden door De Lairesse in het volgende lijstje samengevat: Het vermaak voor ieders oog, De titelprent had dus de niet geringe opgave de belangrijkste behoeften van de bij een boek betrokken partijen te vervullen: iedereen, inclusief de koper, moest er plezier aan kunnen beleven, de auteur van het boek en de ontwerper van de prent moesten er een goede reputatie aan overhouden, en uitgever en boekhandelaar moesten eraan kunnen verdienen. Om het belang van de titelprent te benadrukken noemt De Lairesse de titelprent elders zelfs de ziel van het boek (p. 147). Als De Lairesse gelijk had, dan was de titelprent een essentieel onderdeel van het vroegmoderne boek en dan is het opmerkelijk dat er door Nederlandse historici minimale aandacht aan titelprenten is besteed.Ga naar eind5 Weliswaar kon een goede titelprent volgens De Lairesse een slecht boek niet goed maken, maar ‘het spreekwoord word hier bevestigd, dat een zaak, schoon voorgedaan, half verkogt is’ (p. 149). Volgens De Lairesse had men de grootste kans op succes wanneer men vooral acht sloeg op een goede compositie van de titelprent. Centraal moest het beeld geplaatst worden ‘'t welk den inhoud des Werks betekent’. Andere ‘beelden’, waarmee hij allegorische personificaties bedoelt, die de betekenis ondersteunden, konden op dezelfde hoogte als het centrale beeld staande aan weerszijden ervan worden opgesteld of zittend op de voorgrond. Een hiërarchische rangschikking was in dit opzicht belangrijk: Men moet altoos het Beeld des Boeks op de voornaamste plaats in het midden en verheven stellen; die, welke, naast dit, het meest te zeggen hebben wat laager en afgewekener; en dus met de mindere en afwykende tot aan de verschieten toe, ieder Beeld na zyn rang, werking en hoedanigheid, in standplaats verminderende (p. 145). De achtergrond was minder belangrijk, maar de inkadering van de prent was daarentegen essentieel. Pilaren, gordijnen of een omlijsting moesten de indruk van een toneel wekken. In elk geval moest ook de Faam voorzien van een bazuin afgebeeld worden om de roem van de auteur te verkondigen. | |
Gerard Melders ontwerp van de titelprent in Valentyns boekDe titelprent van Valentyns werk was ontworpen en getekend door de nu relatief onbekende Amsterdamse tekenaar en schilder Gerard Melder (1693-1754) en gegraveerd door Andries van Buysen, senior (vermoedelijk 1707-1747) (afb. 1). Van Buysen was een bijzonder productieve graveur en Melder was bekend als kopiist en specialiseerde zich daarnaast | |
[pagina 13]
| |
2 ‘Historikunde’. Detail van Gerard Melder, titelprent van Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn, 1724. Universiteitsbibliotheek Stellenbosch.
in het miniatuurschilderen en portrettekenen. Er zijn geen aanwijzingen dat Melder zijn ontwerp in direct overleg met Valentyn heeft gemaakt. Het kwam soms wel voor dat auteurs zich met het ontwerp van de titelprent bemoeiden, maar meestal was volgens de Duitse onderzoeker Marion Kintzinger alleen de uitgever hierbij betrokken. Voor het ontwerp van de titelprent was het waarschijnlijk voldoende dat Melder kon beschikken over de uitgeversprospectus, die een overzicht bevatte van de inhoud van Valentyns boek, aangevuld met mededelingen van de uitgevers. Omdat Melder in Amsterdam woonde, zal hij waarschijnlijk met de eveneens in Amsterdam gevestigde Gerard Onder de Linden contact hebben gehad. Onder de Lindens Dordtse halfbroer Joannes van Braam schreef wel de berijmde ‘Uitlegging der Titelprent’ (zie hierna), die een aantal figuren op de afbeelding voor de lezer/kijker helpt identificeren. Op de troon zit volgens deze uitleg de personificatie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (de ‘Maatschappy’) met pijlenbundel (het traditionele symbool van de eendracht), mercuriusstaf en scheepsroer, als symbolen van handel en scheepvaart, onder haar linkervoet, en met de hoorn van overvloed onder haar rechtervoet. Haar troon wordt ondersteund door de Nederlandse leeuw, die iedereen die de handelsbelangen van de voc bedreigt, wil intimideren (‘Schiet blixems uit zyn oog, en dreigt, met scherpe tanden,/ Al wie haar' handel stoort’). Achter haar staat de gehelmde Libertas met een lans en daarop de vrijheidshoed. Links van hem staat Vader Tijd (Chronos), die hier de rol vervult van onthuller van de oostelijke helft van de aarde, waar de voc-personificatie naar wijst. Voor de troon van Vrouwe voc staat het ‘betulband Asie’ op z'n Turks gekleed om de voc zijn rijkdommen aan te bieden. De ogen van de ‘vorsten’, waarmee Van Braam misschien ook de andere gepersonificeerde werelddelen bedoelt (Afrika met ivoor, Amerika met een verentooi en mogelijk Europa links met platte hoed op de achtergrond), zouden volgens hem samen met het gepersonificeerde Azië gevestigd zijn op de naakte Waarheid, die rechts achter de troon staat, maar op de prent kijkt alleen de vrouwelijke personificatie van Azië in die richting. De Waarheid opent het gordijn en geeft zodoende zicht op twee van elkaar verschillende achtergronden. De engel op de voorgrond is ‘Historikunde’ (afb. 2), die in haar boek niet alleen de geschiedenis beschrijft, maar ook de geografie en de culturele en natuurhistorische voortbrengselen van verre landen, | |
[pagina 14]
| |
3 Putti in de weer als helpers van ‘Historikunde’. Detail van Gerard Melder, titelprent van Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn, 1724. Universiteitsbibliotheek Stellenbosch.
waarmee de door Van Braam ongenoemde putti op de voorgrond in de weer zijn (afb. 3). Ten slotte noemt Van Braam nog de ‘Schryver’, een wild behaarde figuur die rechts op de voorgrond staat (afb.5, p.16), wiens roem de gevleugelde Faam op de achtergrond rondbazuint, overal waar de schepen van de Republiek heen varen. Van deze schepen zijn links op de achtergrond alleen de masten te zien. Uitlegging der Titelprent | |
[pagina 15]
| |
Van Braams ‘Uitlegging der Titelprent’ helpt om de meeste figuren grofweg te identificeren, maar zegt niet veel over de compositie van het geheel, die volgens De Lairesse immers van essentieel belang is. De betekenis van de prent berust ook in belangrijke mate op de onderlinge relaties van de figuren, waar Van Braam te weinig over opmerkt. Van Braam zegt wat de geschoolde achttiende-eeuwse lezer/kijker waarschijnlijk zelf ook wel had kunnen bedenken en wat een onderzoeker voor een belangrijk deel met behulp van Ripa's Icononologia kan achterhalen.Ga naar eind6 De titelprent is echter meer dan een rebus, omdat hij een visie uitdrukt op het concept van het werk. | |
Nadere identificatieOm de weergave van het concept van het boek in de titelprent te achterhalen zullen we eerst nog Van Braams identificatiewerk voortzetten. Een eerste belangrijke aanwijzing hierbij vormt de achtergrond van de titelprent en dan met name het merkwaardige dier rechts van de gepersonificeerde voc (afb. 1). Deze achtergrond vinden we ook op een van de bekendste schilderijen van Gérard de Lairesse dat in 2014 in het Amsterdams Historisch Museum tentoongesteld is met de hedendaagse titel ‘De Amsterdamse Stedenmaagd ontvangt hulde van verre volkeren’ (afb. 4). Op het schilderij zijn de scheepsmasten rechts afgebeeld en het dier met zijn begeleiders links. Zo te zien is dit dier een kameel en verbeeldt deze samen met de scheepsmasten de transportmiddelen die bij de overzeese handel van de voc betrokken waren. De kameel zou dan betrekking kunnen hebben op handel in de westelijke delen van de Indische Oceaan, met name in Perzië en Jemen. Melder heeft het schilderij van De Lairesse duidelijk als voorbeeld genomen voor de bovenste helft van zijn titelprent. De Amsterdamse Stedenmaagd is op de titelprent omgevormd tot personificatie van de voc. Het concept van de figuren die handelswaren aanbieden, is eveneens min of meer overgenomen, alleen zijn de nog menselijke personages van De Lairesses schilderij getransformeerd tot personificaties van de drie of vier werelddelen. Daarnaast heeft Melder het allegorische personeel uitgebreid met de door Van Braam genoemde personificaties4 Gérard de Lairesse, De Stedenmaagd van Amsterdam. Tussen 1665 en 1685. Amsterdams Historisch Museum.
die rond de troon van de voc zijn opgesteld, terwijl de Mercurius van De Lairesse gereduceerd is tot een mercuriusstaf onder de voet van de voc. Er zijn nog meer verschillen, maar in vergelijking met het schilderij van de Amsterdamse Stedenmaagd is de verbeelding van de Maatschappy bij Melder vooral veel krijgshaftiger uitgevallen. De gepersonificeerde voc onderhoudt op de prent een sterke verbintenis met de staatsmacht van de Republiek in de gedaante van de dreigende Nederlandse leeuw onder de troon en de gehelmde Libertas erachter. De voorgrond van de titelprent heeft Melder met behulp van Ripa's Iconologia zelf samengesteld. In dit gedeelte trekt de personificatie van Historikunde de meeste aandacht. Het uiterlijk van Historikunde beantwoordt aan de beschrijving van Historia bij Ripa: ‘Een Vrouwe met vleugels, in 't wit gekleet, die te rugge siende een boeck in de rechter hand hout, daerse schijnt in te schrijven [...]’ (p. 200). Historia gaat volgens Ripa vergezeld van Chronos/Saturnus. Die staat op Melders titelprent niet naast Historia, zoals bij Ripa, maar treedt op als onthuller van het oostelijk halfrond, dat de gepersonificeerde VOC met een handgebaar als haar invloedssfeer aanduidt. Historikunde heeft in Melders titelprent bovendien een groter takenpakket dan bij Ripa. Voor Ripa heeft de geschiedenis alleen de opgave om gebeurtenissen uit het verleden te beschrijven. Daarom kijkt ze volgens Ripa (en ook op de titelprent) over haar linkerschouder, terug in de tijd. | |
[pagina 16]
| |
5 De ‘Schryver’. Detail van Gerard Melder, titelprent van Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn, 1724. Universiteitsbibliotheek Stellenbosch.
6 Auteursportret van François Valentyn in Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724), ontworpen door Arnold Houbraken, naar een schilderij van Arnold Boonen. Universiteitsbibliotheek Stellenbosch.
| |
[pagina 17]
| |
Het citaat uit psalm 107 in het boek van Historikunde duidt daarnaast ook op een andere interesse van Historikunde. Psalm 107, vers 23 en 24 - ‘Die met schepen ter zee afvaren, handel doende op grote wateren; Die zien de werken des Heeren, en Zijn wonderwerken in de diepte’ (afb. 2) - had een centrale betekenis voor de vroegmoderne wetenschapsbeoefening, als aanmoediging om kennis te verzamelen over de empirische werkelijkheid. Kort voor de verschijning van Valentyns boek verwees Bernard Nieuwentijt bijvoorbeeld naar psalm 107 om natuuronderzoek theologisch te rechtvaardigen in Het regt gebruik der wereldbeschouwingen, ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen (1715). Verder duidt de spiegel die Historikunde in haar linkerhand houdt, ook op haar nieuwe werkterrein. Deze spiegel is ontleend aan Ripa's personificatie van ‘Scienza / Wetenschap’. Doordat Melder Historikunde eigenschappen van Scienza heeft gegeven, is ze bij hem een meer gecompliceerde figuur geworden. Naast haar traditionele taak als notulist van het verleden houdt ze zich vooral bezig met de beschrijving van de culturele werkelijkheid en met wat in de achttiende eeuw natuurfilosofie en natuurhistorie genoemd werd. | |
De figuur van de ‘Schryver’De merkwaardigste figuur op de titelprent is wellicht die van de ‘Schryver’, die rechts aan de rand is afgebeeld (afb. 5). Opmerkelijk is dat hij helemaal niet overeenkomt met het auteursportret van Valentyn in Oud en Nieuw Oost-Indiën (afb. 6). Op dat portret ziet Valentyn eruit als een keurige dominee met een gladgeschoren gezicht en voorzien van de traditionele domineesbef en pruik. De Schryver op de titelprent heeft echter een wilde baard en lang haar. Hij draagt een hoed met een brede rand die van voren breder lijkt te worden (het tegendeel van de puntige steek die destijds in de mode was) en heeft zijn handen verborgen in de brede mouwen van zijn gewaad. Dat gewaad is niet de ambtstoga van predikanten want de bef ontbreekt. Baarden waren sowieso ongebruikelijk voor heren van Valentyns stand. Beeldecho's in de titelprent zorgen voor een frame van dit uiterlijk. De houding met de handen7 Titelbladzijde van China Illustrata (1667) van Athanasius Kircher, met afbeeldingen van de missionarissen Matteo Ricci and Johann Adam Schall. Jesuitica Collection, Boston College.
in de brede mouwen, komt overeen met die van de Aziatische figuren op de prenten die door de putti worden getoond (afb. 3) en bovendien lijkt de Schryver sterk op een van de drie exotische figuren (degene met hoed en gezichtsbeharing) bij de kameel en de parasol op de achtergrond (afb. 5). Ik durf daarom te beweren dat de Schryver door deze beeldecho's als ‘Oosterling’ wordt gepresenteerd. De mogelijke bedoeling van de exotisering van de Schryver op de titelprent is om Valentyns expertise in Aziatische zaken zichtbaar te maken. Hierop werd zowel in de prospectus van 1722 als door Valentyn zelf in de ‘Voorreden’ van zijn boek de | |
[pagina 18]
| |
nadruk gelegd. De Schryver vertoont de tekenen van exotische local knowledge op dezelfde manier als de jezuïeten op de titelbladzijde van China Illustrata (1667) van Athanasius Kircher (afb. 7). Deze aanspraak op local knowledge was een belangrijk verkoopargument voor het boek. | |
BesluitMarion Kintzinger heeft op basis van een groot aantal titelprenten van vroegmoderne historische werken uit de Herzog August Bibliothek vastgesteld dat deze vaak uit horizontaal verdeelde secties zijn samengesteld. Dit is ook bij Melders titelprent het geval. Er kunnen duidelijk twee secties onderscheiden worden. De meest centrale en, als we De Lairesses ideeën in zijn Groot Schilderboek volgen, hiërarchisch ook de meer belangrijke, is de sectie die berust op een imitatie van De Lairesses schilderij van de Amsterdamse Stedenmaagd. Dit deel van de titelprent is een eerbetoon aan de voc en vindt een echo in Valentyns ‘Opdragt’ in Oud en Nieuw Oost-Indiën aan een bewindhebber van de voc, Egidius van den Bempden. Het personeel van de onderste en hiërarchisch lagere sectie is gearrangeerd rond Historikunde, die vooral in haar activiteit van beschrijving van de exotische werkelijkheid is voorgesteld. Een verbinding tussen beide secties wordt gevormd door de dubbele personificatie van Azië, waarvan de vrouwelijke personificatie bij de troon van de voc staat en de mannelijke met een open juwelenkistje een beetje op het niveau van de Historikunde zit. Het aanbieden van de juwelen door het mannelijke Azië past bij het eerbetoon aan de voc, maar mannelijk Azië kijkt, anders dan Van Braam in zijn ‘Uitlegging’ beweert, tegelijkertijd naar Historikunde. De Schryver en de mannelijke personificatie van Azië lijken het schrijven van Historikunde van twee zijden met hun blik te observeren. Dat het hierbij mogelijk gaat om een controlerend toezien, is een gedachte die steun vindt in de vroegmoderne theologie en politieke theorie. Men meende destijds dit vermogen van het kijken onder meer uitgedrukt te vinden in Spreuken 20, vers 8: ‘Een Coninck sittende op den throon des gerichts / verstroyt alle quaet met sijnen oogen.’ Op de titelprent zien ‘Asie’ en de Schryver erop toe dat Historikunde betrouwbare informatie noteert bij het beschrijven van ‘de werken des Heeren’, want ook daaraan hechtten de lezers waarde. |
|