Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Bilderdijk-kroniek
| |
[pagina 43]
| |
Oude behenden?Hebben Bilderdijk en Goethe elkaar ooit ontmoet? Het is niet voor het eerst dat deze vraag wordt gesteld. Boudewijn Büch, die precies tien jaar geleden overleed en die twee werken over de Duitse dichter op zijn naam heeft staan, deed in zijn enthousiasmerende boek Goethe en geen einde (1990) verslag van zijn zoektocht naar een antwoord op deze vraag.Ga naar eind4 Daartoe was hij aangezet door Albert Verwey, die opmerkte: ‘Toen Goethe op reis in de buurt van Brunswijk kwam, waar Bilderdijk toen woonde, hoorde hij zijn naam en schreef dien op, - in een brief aan Frau von Stein, meen ik.’Ga naar eind5 In de secundaire literatuur en in de brieven van beide dichters is hierover echter niets te vinden. Maar hoe kan het dan dat in Goethes bibliotheek te Weimar een handschrift van Bilderdijk is gevonden: een visitekaartje, gedateerd te Amsterdam op 10 december 1815? Het document wordt bewaard in het Goethe- und Schiller-Archiv te Weimar.Ga naar eind6 Hoe het er terecht is gekomen, is een raadsel, dat tot op heden niet is opgelost. Dat Verwey gelijk had en dat Goethe Bilderdijk kende, is echter onwaarschijnlijk.Ga naar eind7 Het is zelfs de vraag of Goethe de naam van zijn Nederlandse collega ooit heeft gehoord. Omgekeerd was dat wel het geval. Bilderdijk had Goethes belangrijkste werken gelezen, zoals diens befaamde, maar door hem niet erg gewaardeerde debuut. Bilderdijk vond dat de auteur daarin zijn fascinatie voor een ‘zwak verstand’ botvierde. Hij tekende zijn Werther als een dweper: ‘als iemand die zijner verbeelding geen meester is; en niet als een man van 't gevoel, welks warmte hem vervult en ontsteekt’. Bilderdijk kende bovendien diverse andere werken van Goethe, zoals diens drama Torquato Tasso (1790) en zijn bildungsroman Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796). Hij typeerde de Duitse dichter als de ‘verdienstvolle Göthe’, ‘die zo voortreflijk uitblinkt onder alle zijne tijdgenoten’.Ga naar eind8 Elders noemde hij hem de Duitse ‘Hoofddichter’, ‘op wien, en met volle recht, zijne Natie zich tegenwoordig vertieft’.Ga naar eind9 Toch had hij ook kritiek. Bilderdijk, die in zijn religieus gefundeerde poëtica het gevoel centraal stelde, vond dat Goethe geen waarachtig gevoelsmens was: ‘is het gevoel zuiver, dat hy voorstelt, en beheerscht het hem? Neen, het is eene bloot aangenomen
1 Portret van Willem Bilderdijk (1756-1831), door Charles Hodges, 1810. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
verbeelding van gevoeligheid (...) Het is een valsche schildery van gevoel’. Het was nuttig om Goethe te lezen, maar wie hem wilde navolgen, was volgens Bilderdijk hopeloos verloren. Daarnaast was het vermoedelijk een probleem dat Goethe een Duitser was. Wie Bilderdijk kent, weet dat hij een afkeer had van ‘Moffrika’, de Duitse taal, en van alles wat Duits was. Hij noemde Goethe ‘niet vrij van dat gene, dat alle Duitschers kenteekent’, waarmee hij de dweepzucht bedoelde.Ga naar eind10 Anders gezegd, Bilderdijk erkende Goethes kwaliteiten, maar deze bleef natuurlijk een ‘Mof’.Ga naar eind11 | |
Verwante zielenBilderdijk zal het misschien geen pretje hebben gevonden met een Duitser vergeleken te worden, tijdgenoten beschouwden hem in ieder geval als de Hollandse Goethe. Al spoedig na zijn overlijden op 18 december 1831 verschenen diverse publicaties waarin gewezen werd op overeenkomsten en verschillen tussen beide letterkundigen. De eerste die dat deed, was de koopman annex letterkundige Willem de Clercq (1795-1844), die over Goethe en Bilderdijk opmerkte: ‘Om de overblijfsels van den | |
[pagina 44]
| |
2 Portret van Johan Wolfgang von Goethe (1749-1832), door Joseph Karl Stieler, 1828.
Collectie Neue Pinakothek, München. eersten vereenigde zich alles, wat menschelijke lof en eere geven kan; klokgebrom en paradebed, ja zelfs eene plaats in den grafkelder der vorsten, viel hem ten deel, terwijl om de nederige lijkbaar van Bilderdijk zich alleen eenige vrienden geschaard hadden’. Goethe had volgens hem de ‘geest der eeuw, waarin hij leefde, als een bekwaam schilder op het paneel overgebragt, en drukte zijne eigene individualiteit slechts in zoo verre uit, als met de poëtische omkleeding overeenkwam’. Bilderdijk was daarentegen ‘gedurig in den strijd tegen de hoofdstrekking dezer eeuw ingewikkeld, en door weinigen erkend, oogstte hij slechts den haat en de afkeuring van de meeste zijner tijdgenooten in’.Ga naar eind12 Ook Nicolaas Godfried van Kampen (1776-1839), hoogleraar in de vaderlandse letteren te Amsterdam, ging in op de overeenkomsten, zoals hun ‘Rijkdom van denkbeelden en kundigheden, gloed en kracht van voorstelling, overvloed van voortbrengselen, [en] invloed op de letterkunde van hunnen tijd’. De verschillen die Van Kampen noemt, zijn verrassend stereotiep. Bilderdijk was volgens Van Kampen eerder een duistere, Duitse auteur (ondanks diens grote afkeer van Duitsland), in die zin dat hij zich als gevolg van zijn godsdienstige, staatkundige en wetenschappelijke ideeën van het dagelijkse leven had afgewend, waardoor er sprake was van een ‘zekere overhelling tot het Ideale’. Goethe op zijn beurt schreef op Nederlandse (meer Verlichte) wijze: hij was boven alles objectief en schilderde geen obscure ‘gevoelens of overleggingen’, maar zaken en personen ‘zoo als ze zijn of zich vertoonen’.Ga naar eind13 De treffendste vergelijking maakte Bilderdijks discipel Isaäc da Costa (1798-1860) in 1839.Ga naar eind14 Volgens hem weerspiegelde de grootheid van beide mannen zich in de eerste plaats in hun uiterlijke verschijning: ‘Bekend is de gelijkenis, die men aan Goethes voorhoofd, gelaatsvorm, gestalte, in zijne jeugd met den Apollo der Ouden, in rijper jaren met hun Jupiterbeeld heeft toegeschreven. De even sprekende, schoon ook geheel anders tekenende trekken van Bilderdijks gelaat, het karakteristieke van zijne hand, het zielvolle van zijn oog, dat vonkte Den ruigen wenkbraauw door, die langs het voorhoofd pronkte, En 't licht verduisterde van 't schittrend oogbolgraauw, staan den genen die hem anders dan uit zijne zelden gelukte portretten gekend hebben, nog altijd indrukmakend voor den geest.’ (De cursieve gedeelten zijn citaten uit Bilderdijks epos De ondergang der eerste wareld uit 1820.) Ook wat betreft hun ‘vroegtijdige rijpheid’, hun ‘geneigdheid tot zwaarmoedige gevoeligheid’ en hun ‘buitengewone vlug- of diepdenkendheid’ konden beiden elkaar de hand reiken.Ga naar eind15 | |
Lijden en genotToch sprongen de verschillen nog meer in het oog. Goethe en Bilderdijk waren allebei vroegrijp, maar hun jeugd verliep geheel anders. Groeide Goethe op onder de ‘zon des voorspoeds en der gezondheid’, Bilderdijks leven kreeg al spoedig een heel andere wending. Op zijn vijfde trapte een ‘dartelend buurkind’ hem op zijn linkervoet. Als gevolg van een verkeerde medische behandeling was hij jarenlang aan het ziekbed gekluisterd. Zo kwam de voornaamste tegenstelling tussen de literatoren al vroeg aan het licht: die tussen levensgenot en levenslijden. Deze kwam ook in latere levensjaren tot uiting. Goethe blikte als zestigjarige tevreden terug: ‘Das nackte Daseyn erschien mir als die Hauptbedingung, das Uebrige alles aber als gleichgültig und zufällig’.Ga naar eind16 | |
[pagina 45]
| |
3 Portret van Goethe, tijdens zijn Italiaanse reis. Onder is zijn huis am Frauenplan te Weimar te zien. Collectie Peter van Zonneveld.
Bilderdijk daarentegen uitte zich aldus: Neen, 'k rep van plagen niet; ik noem geen
tegenspoeden.
'k Beproefde 't, tot hoe verr' hier rampen kunnen
woeden!
Maar, God! vergeef my 't woord dat me uit den boezem
barst:
In 't leven, hoe 't ook zij, was leven-zelf my 't hardst.Ga naar eind17
Aan het einde van zijn leven merkte Bilderdijk op dat hij tijdens zijn vijfenzeventigjarige bestaan ‘geene vier weken eigenlijk genot’ had gekend. Reeds tijdens hun studententijd kwam deze tegenstelling naar voren. Terwijl kunst en studie voor Goethe vergelijkbaar waren met een ‘altijd moederlijke, en vriendelijk toelachende natuur’, ging Bilderdijk er haast aan ten onder. Tijdens zijn Leidse studiejaren (1780-1782) leed hij aan de gevolgen van ‘overmatige inspanning’, sliep hij vrijwel nooit en werd hij meer dan eens ‘in flaauwte’ weggedragen.Ga naar eind18 Toch zet Da Costa de tegenstelling hier scherper aan dan hij feitelijk was. Goethe was namelijk ook niet altijd gezond: ‘Wenn der Mensch über sein Physisches und Moralisches nachdenkt, findet er sich gewöhnlich krank’, schreef hij in de Maximen und Reflexionen. Na zijn studie maakte Goethe kennis met hertog Karl August, die hem overhaalde zich in Weimar te vestigen - het begin van een vriendschap die meer dan vijftig jaar zou duren. Vanuit deze hoge positie kon Goethe meer dan een halve eeuw zijn tijdgenoten verbazen met het ene grote literaire werk na het andere. Hij groeide uit tot een beroemdheid. Na zijn dood werd hij aanbeden en geëerd; er was sprake van een heuse ‘Göthe-cultus’. Bilderdijks levensloop was een stuk minder glorieus. Terwijl Goethe werkzaam was als minister en een prominente notabele was, werd Bilderdijk in 1795 verbannen en moest hij - om niet aan de armoede ten onder te gaan - de kost verdienen met het geven van een ongehoord groot aantal lessen, in een ongekend groot aantal vakken. Ook in latere levensjaren stond Bilderdijks leven in het teken van ‘worsteling en strijd’ en ontmoette hij weinig meer dan miskenning.Ga naar eind19 Kreeg Goethe een staatsbegrafenis, rond Bilderdijks graf stond slechts een kleine schare intimi. Een groot verschil is hun houding ten aanzien van de religie. Terwijl Bilderdijk zich bij tijdgenoten weinig geliefd maakte als bestrijder van de geest der eeuw, zich een fel tegenstander verklaarde van de Verlichting en steeds orthodoxer werd, liet Goethe de religie al in een vroeg stadium achter zich. Da Costa bestempelde hem als een discipel van de panthëistische leer van Spinoza, die het goddelijke in de natuurverschijnselen ontwaarde, en sprak om die reden over ‘Goethes allerbedroevendste beschouwing van den Christus en van het Christendom’.Ga naar eind20 Johannes Ernst van der Laan, die in 1933 een proefschrift publiceerde over Goethe in de Nederlandsche Letterkunde, schreef treffend over dit onderscheid: Wanneer Goethe en Bilderdijk beiden spreken van een geestelijk verband, bedoelen zij niet hetzelfde. Voor Goethe was dat verband empirisch bewijsbaar, zinnelijk waarneembaar, voor Bilderdijk is het een | |
[pagina 46]
| |
openbaring Gods. Beiden leven ze in de wereld der Ideeën, maar Goethe ontvangst ze door het medium der verschijning, Bilderdijk direct uit de hemel. De eerste stijgt bijna nooit hooger dan de wolken, de laatste bevindt zich in zijn verbeelding meestal ver daar boven.Ga naar eind21 | |
BesluitMet dit alles hangt wellicht ook het verschil in reputatie tussen beide dichters samen: terwijl Goethe in Duitsland nog steeds algemeen geëerd wordt, weten de meeste Nederlanders over Bilderdijk in het gunstigste geval alleen dat er ergens een straat naar hem is vernoemd. Terwijl van Goethe iedere snipper is uitgegeven, wacht een groot deel van Bilderdijks briefwisseling nog op uitgave en bestaat er geen recente editie van zijn (dicht)werken. Het is zoals Willem Kloos het formuleerde in een bloemlezing van diens gedichten: Bilderdijk had een Nederlandse Goethe kunnen zijn, als hij zich niet had laten ‘neerdrukken en beengen binnen den beperkteren kring van het Dordtsch-synodale, oud-protestantsche kerkgeloof’.Ga naar eind22 Voor Da Costa, auteur van de Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823), was Bilderdijks religieuze houding juist de reden om hem als grootste dichter aan te wijzen. Bij de herdenking van Bilderdijks honderdste geboortejaar in 1856 kwam Da Costa nogmaals op de vergelijking terug. Ditmaal beklemtoonde hij dat de ‘Leeuw uit Duitsland’ en de ‘Adelaar van Nederland’ even groot waren. Zijn woorden verdienen het om opnieuw te worden geciteerd: ‘Wat dichters, intusschen, wederom beide die Johann Wolfgang Goethe en deze Willem Bilderdijk! de een wellicht dieper, de ander verhevener van aanleg en gemoed, - de een meer Grieksch, de ander meer Oostersch van geest en van zucht, - de een meer Staats-, de ander meer Oorlogsman, - de een meer hoffelijk, de ander meer ridderlijk gevormd, - de een over de aarde zich bewegende met de macht en kracht van den leeuw, de ander als een arend zwevend over rots en gebergte. Beide groot, beide krachtvol, beide koninklijk!’Ga naar eind23 |
|