Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De verdrevene van George Kettmann
| |
George KettmannGeorge Kettmann (1898-1970), schrijver van De verdrevene, debuteerde in mei 1918 met enige gedichten in Het Getij.Ga naar eind2 In 1919 raakte hij betrokken bij het door zijn vriend Ru le Cavelier geleide tijdschrift Stroomingen, waarin o.a. H. Marsman debuteerde. In 1921 leidde hij samen met Le Cavelier het tijdschrift De Branding. Hij bewoog zich in de kringen van de vernieuwingsgezinde kunstenaars die sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in Amsterdam woonden en werkten. Uit zijn latere werk blijkt dat hij omging met mensen als Constant van Wessem, C.J. Kelk, Herman van den Bergh, J.K. Rensburg en Erich Wichmann. In 1925 en 1926 leverde hij enkele bijdragen aan De Vrije Bladen. In 1928 verscheen zijn eerste roman onder de titel De glanzende draad der goden, in 1930 gevolgd door de roman De vlam der steden, die hij samen met Ru le Cavelier had geschreven. Zijn derde roman, Maan op het dak, kwam in 1931 uit, eveneens bij P.N. van Kampen & Zoon te Amsterdam. In 1933 verscheen, ditmaal bij Kettmanns eigen uitgeverij De Amsterdamsche Keur-kamer, zijn vierde roman, De oceaanvlucht van een olie-man geheten. Een vijfde en laatste roman, Manuel, zag in | |
[pagina 9]
| |
1957 het licht onder het pseudoniem Jan van de Wolk. Tussen 1935 en 1968 publiceerde Kettmann zes dichtbundels: De jonge leeuw (1935), Het erf aan zee (1938), Jong groen om den helm (1941), Bloed in de sneeuw (1943), De ballade van de dode Viking (1956) en Man vrouw kind (1968). Onder het pseudoniem Jan van de Wolk verscheen in 1962 een bundel limericks met de titel Zettericks van alle seizoenen. | |
Keuze voor fascismeOp 16 november 1931 sloot Kettmann zich aan bij de Fascistenbond ‘De Bezem’ van Jan Baars. Over de redenen van zijn keuze voor het fascisme is niet meer bekend dan wat hij daarover zelf, gedurende zijn naoorlogse detentie, heeft losgelaten. Hij schreef in de gevangenis twee autobiografische documenten: ‘Op zoek naar een haven, tussen kapitalisme en communisme 1928-1948’ en ‘De tweespalt tussen nsb en ss’, dit laatste waarschijnlijk op verzoek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Beide stukken werden postuum gepubliceerd.Ga naar eind3 Kettmann gaat hier vier maal in op zijn beweegredenen voor fascisme en nationaalsocialisme. ‘Al enige jaren [Kettmann doelt op de periode eind jaren twintig, begin jaren dertig, wh] had ik mij terloops georiënteerd bij meestal jonge mensen, behorend tot kleine fascistische partijtjes. Met politiek had ik me tot die tijd nooit bemoeid. Ik dacht gezond-nationaal, misschien wel conservatief en in elk geval met weinig respect voor de heren die in de politiek aan de weg timmerden’ (p.31). Ook: ‘Het valt niet te ontkennen, dat ik in mijn vrees voor de bolsjewisering der “massa” en in verzet tegen de “ik”-zucht van normaal-zakelijke mensendrijvers (...) van nature een ándere koers zocht dan die welke van het staatssocialisme of het kapitalisme uitging’ (p.99). Op diezelfde pagina staat zijn observatie: ‘Achteraf zie ik wel duidelijk in, hoe ik ben misleid door een complex, dat - cultureel gezien - in Europa overal opdoemde. Het was het pessimisme van Spengler's Untergang des Abendlandes en bv. Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen - een wanhopig fatum, waartegen nog met een laatste appèl te strijden zou zijn. Die gedachte: verplicht te zijn tot de keuze omwille van Europa - die gedachte voorál: dat Europa minder van buiten af dan van binnen uit werd bedreigd,Omslag De verdrevene, 1944.
gezien de nivellerende krachten in een maatschappij, waarbij het “edele” van het individu verzonk in het “brutale” der massa - die gedachte deed mij, veeleer als middel dan als doel, het nationaal-socialisme kiezen.’ Als hij over de ideologische achtergronden van de NSB spreekt, zegt hij: ‘Bij mij - en bij gelijkgestemden met mij - bestond het fascisme en het nationaal-socialisme vooral uit de strijd voor de oude cultuurwaarden, die met het liberalisme en het historisch materialisme waren teloorgegaan. “The ship is more than the crew” scheen niets dan een hardvochtig woord; de gedachte om in onderlinge kameraadschap samen een supra-individuele gemeenschap te willen dienen, werd aanstonds als zgn. cadaverdiscipline weggehoond’ (p.119). Dit alles schreef Kettmann ná 1945, zodat de waarde ervan kritisch beschouwd moet worden; er | |
[pagina 10]
| |
George Kettmann in NSB-tenue, 1935.
kan zeker een apologetisch aspect aan verbonden zijn. Wat zijn mening was ten tijde van zijn toetreding, is onbekend. Op 2 augustus 1932 meldde hij zich aan als lid van Musserts Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland, de nsb. Vrij spoedig na zijn aanmelding raakte hij betrokken bij de voorbereidingen van een eigen weekblad van de nsb, en op het eerste nummer van Volk en Vaderland, dat op 7 januari 1933 verscheen, staat hij vermeld als hoofdredacteur. Ook zijn literaire loopbaan stelde hij in dienst van zijn keuze voor het - toen nog - op Italië gerichte Nederlandse fascisme. Al zijn publicaties vanaf zijn aansluiting bij de nsb tot 1945 hebben een politieke kleur. Zijn naoorlogse publicaties kunnen worden gekarakteriseerd als grotendeels ideologisch gekleurd. | |
Eigen uitgeverijOp 21 juli 1932 richtte Kettmann met zijn toen malige echtgenote Margot Warnsinck een uitgeversmaatschappij op, die zou uitgroeien tot een van de bekendste nationaalsocialistische uitgeverijen in Nederland: ‘De Amsterdamsche Keurkamer’.Ga naar eind4 Met zijn uitgeverij wilde hij het nationaalsocialisme als cultuurstroming verbreiden, zowel in uitgaven van fascistische strekking als in werk van literaire aard. Hier liet Kettmann in 1939 onder meer de Nederlandse vertaling van Hitlers Mein Kampf uitkomen. Eveneens verscheen hier in 1935 zijn eerste dichtbundel De jonge leeuw, die voor het merendeel politieke strijdpoëzie bevat waarin het zuiver literaire aspect ver te zoeken is. Ook zijn volgende drie dichtbundels werden hier uitgegeven. | |
Ruzie met MussertVanaf mei 1940 maakte Kettmann zich als letterkundige, maar zeker ook als uitgever, sterk voor de opbouw van een nieuwe, nationaalsocialistische letterkunde. Hij ontplooide hiertoe een grote activiteit. Deze kwam tot uiting in menige publicatie, in zijn pogingen nieuwe, de nationaalsocialistische beginselen toegedane, letterkundigen aan zijn uitgeverij te verbinden, en in zijn redacteurschap van het tijdschrift De Nieuwe Gids, dat onder leiding van Alfred Haighton de beginselen van de Nieuwe Orde omhelsd had. Zowel uit zijn publicaties als uit zijn correspondentie blijkt een steeds toenemende radicalisering van zijn denkbeelden, die leidde tot zijn aanmelding op 7 maart 1942 bij de Nederlandse SS. In de zomer van 1942 werd hij hoofdredacteur van het virulent antisemitische tijdschrift De Misthoorn. In deze functie begon hij de nsb te attaqueren, omdat hij vond dat de beweging onder Mussert niet radicaal genoeg was. In september 1942 werd hij als lid van de nsb geroyeerd. Kettmann zag zich na zijn royement gedwongen om onder Duitse bescherming als oorlogsverslaggever (Kriegsberichter) naar het Oostfront te verdwijnen, teneinde vervolging door de nsb te ontlopen. Tot oktober 1943 zou hij als oorlogsverslaggever werkzaam blijven. Hoewel er na deze gebeurtenissen nog enkele literaire publicaties van hem het licht zagen, was zijn rol als | |
[pagina 11]
| |
Mussert in gesprek met Kettmann, Lunteren, 1 juni 1936.
propagandist van de Nieuwe Orde in de Nederlandse letteren feitelijk uitgespeeld. In de periode 1943-1944 raakte hij betrokken bij de groep nationaalsocialistische literatoren rond het genazificeerde tijdschrift Groot Nederland.Ga naar eind5 | |
Na de oorlogIn de zomer van 1945 vluchtte Kettmann naar België, waar hij in 1948 werd gearresteerd. Na een gevangenisstraf van een jaar werd hij aan Nederland uitgeleverd. Uiteindelijk werd hij in hoger beroep op 17 maart 1951 veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De Ereraad voor de Letterkunde legde hem een publicatieverbod van tien jaar op en de Commissie voor de Perszuivering veroordeelde hem tot uitsluiting uit het perswezen voor de duur van achttien jaar. | |
Eens nationaalsocialist, altijd nationaalsocialistIn 1955, nadat hij tweederde van zijn straf had uitgezeten, werd Kettmann in vrijheid gesteld. Tijdens zijn gevangenschap heeft hij veel literair werk geproduceerd: proza, poëzie en drama, alsook de twee genoemde autobiografische terugblikken.Ga naar eind6 Een voorbeeld van de categorie drama is het toneelstuk Inge, ‘een van de “beste” nationaalsocialistische stukken’.Ga naar eind7 Al in 1956 verscheen zijn eerste nieuwe boekpublicatie, het omvangrijke gedicht De ballade van de dode Viking, dat in de kritiek negatief werd ontvangen. Uit beide werken blijkt dat hij zijn ideologische denkbeelden in genen dele verloochend had. Kettmann was en bleef nationaalsocialist. In een na-oorlogse brief aan de nationaalsocialistische schrijver Martien Beversluis verwoordde Kettmann zijn positiebepaling als volgt: ‘Ik zie niet in, dat | |
[pagina 12]
| |
iemand [Kettmann spreekt hier over de nationaalsocialistische schrijver Henri Bruning, die zich na de oorlog publiekelijk afkeerde van zijn vroegere politieke en culturele idealen, WH] zich geestelijk verbetert, wanneer hij een vuur, dat in het verleden voor hem heeft gebrand, zelf uittrapt (...) nimmer ontdoen wij ons van onszèlf.’ Deze houding blijkt ook uit zijn in 1969 gepubliceerde dichtbundel Man vrouw kind. De laatste strofe van het laatste gedicht kan worden beschouwd als zijn politiek-literaire testament: Slechts zij die om iets groots zichzelf niet spaarden,
die droom begeerden méér dan bed en brood -
zij zijn het die in schaduw 't licht bewaarden.
Hoewel de poëzie in deze bundel nog steeds de reeds in de jaren dertig verkondigde ideologische waarden uitdraagt, neemt het percentage niet-politieke, lyrische gedichten erin toe. Zijn ideologisch getoonzette literaire werk publiceerde hij na 1945 onder de naam George Kettmann; steevast viel dit ten prooi aan zeer negatieve, op politieke motieven gebaseerde kritiek. Zijn overige literaire werk publiceerde hij voor het merendeel onder het pseudoniem Jan van de Wolk. Zelf beschouwde hij dat werk als ‘amusementslectuur’. Ideologisch gezien ontwikkelde Kettmann zich vanaf 1931 langs de volgende lijn: fascist van Italiaanse snit (1931-1933), Nederlands nationaalsocialist in nsb-trant (1933-1940), op Duitsland gericht nationaalsocialist (1940-1942), Groot-Germaans SS'er en nationaalsocialist (1942-1945) en tot slot een soort van Nederlands-georiënteerd nationaalsocialist (1945-1970), gelijkend op zijn opstelling in de periode 1933-1940. Op grond van politieke overwegingen is Kettmann vrijwel uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis verdwenen. Hij behoort er mijns inziens niettemin in thuis, als een van de meest prominente representanten van een literair-politieke stroming uit het verleden. | |
De verdreveneToen Kettmann in januari 1943 als Kriegsberichter naar het Oostfront vertrok, belandde hij, na eerst in het najaar van 1942 een opleiding te hebben genoten in Berlijn, uiteindelijk benoorden Rovaniemi, nabij de poolcirkel, in Karelië, een streek in het Fins-Russische grensgebied. Hij was er werkzaam als radioverslaggever.Ga naar eind8 In Karelië schreef hij gedurende lente en zomer 1943 de novelle De verdrevene. De inhoud verbeeldt getrouw de ideologie van de SS. Het is Kettmann gelukt om vrijwel alle aspecten van deze ideologie op een literair verantwoorde wijze vorm en inhoud te geven. Het komt er in de novelle op neer dat de SS-ideologie ervoor zorgt dat, zelfs nadat men de grootst mogelijke ellende heeft ondergaan, een nieuw leven in het verschiet ligt - mits men zich natuurlijk houdt aan de ongeschreven regels van de sibbe en respect heeft voor het streek-, volks- en rasbewustzijn.Ga naar eind9 Het centrale thema in deze novelle is de tegenstelling tussen ‘edel’ en ‘onedel’ bloed. Alle verhaalpersonages worden bepaald door de positie die zij in deze tegenstelling innemen. De verdrevene is daarmee tot in de uiterste consequenties in overeenstemming met de wereldbeschouwing en het programma zoals deze in Hitlers Mein Kampf zijn verwoord, in het bijzonder met de antisemitische aspecten daarvan. De twee antagonisten in de novelle (de broers Adam en Josef Blech) bezitten alle kenmerken die Hitler aan de Joden toeschreef: achterbaks, materialistisch, sluw, oneerlijk, leugenachtig en kwaadwillend.Ga naar eind10 Door deze kenmerken, door hun namen en door de beschrijving van hun uiterlijk wordt het de lezer duidelijk gemaakt dat de broers Blech Joden zijn. Toch wordt dit nergens expliciet aangegeven. Er is sprake van een impliciet antisemitisme; nergens wordt onomwonden melding gemaakt van de Joodse achtergrond van de als negatief gekarakteriseerde verhaalpersonages. In het nationaalsocialistische jargon van die tijd werd deze wijze van werken ‘Tarnung’ (camouflage) genoemd. Men verwachtte dat met behulp van deze methode ook diegenen die niet zonder meer positief stonden tegenover nationaalsocialisme en antisemitisme, zich zouden laten overtuigen van de noodzaak het vermeende ‘Joodse gevaar’ uit de samenleving te elimineren. Binnen de logica van het verhaal spreekt het voor zich, dat de ‘helden’ voldoen aan het ideaalbeeld van het nationaalsocialisme: ze zijn idealistisch, sociaal en opofferingsgezind. Daarbij vormt | |
[pagina 13]
| |
Kettmann als oorlogsverslaggever in Karelië, 1943.
de arbeid van de protagonist Werner Sötolaa de bron van zijn trots en is hij de mening toegedaan dat zijn smidswerk getuigt van respect voor de schepping van de natuur. Op psychologisch niveau bezit De verdrevene vermoedelijk autobiografische aspecten: Kettmann zal zichzelf immers ook als een ‘verdrevene uit het vaderland’ beschouwd hebben, in afwachting van ‘betere tijden’ die zijn terugkeer naar het vaderland mogelijk zouden maken. Het is overigens opmerkelijk dat in deze toch Nederlandse novelle geen enkele Nederlander figureert: het zijn Finnen, Letten en een enkele Duitser die de novelle vullen. Dit moest het internationale en grensoverschrijdende karakter van de SS-ideologie onderstrepen. De nieuwe Nederlandse letterkunde zou deel uit gaan maken van de Europese cultuur zoals die onder Duitse leiding tot stand zou worden gebracht. | |
InhoudDe verdrevene beschrijft de geschiedenis van de Finse smid Sötolaa, die door de Sovjets is weggevoerd naar Rusland, waar hij de moord op velen van zijn - tegelijk met hem weggevoerde - landgenoten heeft moeten aanzien. Kettmann verwijst hiermee naar de door Sovjet-Rusland uitgevoerde deportatie in juli 1940 van meer dan 10.000 Letten uit de regio rond Karelië naar de Sovjet-Unie. Deze deportatie was het voor Finland desastreuze gevolg van de Fins-Russische ‘Winteroorlog’, die duurde van eind november 1939 tot medio maart 1940. Ook Sötolaa's echtgenote en zoon worden daarbij vermoord door de Sovjets. Sötolaa slaagt er uiteindelijk in terug te keren naar zijn geboorteplaats, die nu door de Duitse troepen is ingenomen. Daar tracht hij zijn oude beroep weer op te nemen. Hoewel hij wordt tegengewerkt door zijn dochter en zijn schoonzoon, lukt | |
[pagina 14]
| |
het hem een smederij op poten te zetten. Zijn grootste geluk is zijn kleinzoon Wernertje. Sötolaa wordt ziedend wanneer hij te weten komt dat geldschieter Josef Blech voornemens is zijn kleinzoon mee te nemen op een rit in zijn wagen. Deze Josef Blech blijkt namelijk de broer te zijn van degene die de smid indertijd aan de Sovjets had verraden. Sötolaa besluit de man in kwestie, van wie tussen de regels door (‘getarnd’) te verstaan is gegeven dat hij een Jood is, te vermoorden. Sötolaa is zich er overigens zelf niet ten volle van bewust dat hij Blech wil vermoorden. Ook dit is conform de nationaalsocialistische opvatting, die stelde dat het bewustzijn soms remmend kan werken op het volwaardig functioneren van ‘de nieuwe mens’. De ‘man van de daad’ stond bij nationaalsocialisten in hoger aanzien dan de ‘redenerende intellectueel’. Actie stond boven intellect, daad boven gedachte. Voordat Sötolaa tot de uitvoering van zijn voornemen kan komen, blijkt dat zijn beste vriend deze daad reeds voor hem heeft verricht. Aan het eind van het verhaal nemen de beide vrienden, wellicht voorgoed, afscheid, en hun laatste woorden gelden de kleinzoon van de smid - als om aan te geven dat deze kleine jongen de drijfveer van hun beider daden was. De hoofdpersoon van De verdrevene is de van huis en haard verdreven smid Sötolaa, die, hoewel zijn zoon en zijn vrouw door de Sovjets zijn vermoord, uit alle macht probeert zijn sibbe (een SS-symbool bij uitstek) in stand te houden. Zijn levensvervulling haalt de smid uit de instandhouding van zijn geslacht. Daar zijn dochter een huwelijk is aangegaan met ‘zo'n lorrenkoopman’, is er van haar geen steun te verwachten. De schoonzoon ziet de waarde van het geslacht niet in en houdt zich liever bezig met zijn handeltjes. Zo richt de smid al zijn aandacht op zijn kleinzoon, die, net zo geheten als zijn vermoorde zoon, de enige is die de sibbe kan doen voortleven: ‘hij droomde van de kleine Werner, die later bij hem in de leer zou komen. Het was hem of hij smeedde aan het geluk van zijn sibbe.’ In de novelle is de afkeer van de Sovjets een herhaaldelijk terugkerend thema. Voortdurend wordt de lezer duidelijk gemaakt dat die de oorzaak zijn van alle ellende die over de bewoners van het vredige Finse stadje Kainanainen is uitgestort. Zij hebben de mannen weggevoerd naar Rusland, zij hebben een communistische stroman in het dorp als bestuurder achtergelaten. Het boek laat er geen twijfel over bestaan dat het een goede zaak is dat de Duitsers orde op zaken hebben gesteld. Kettmann is erin geslaagd de lezer deze visie op een bedekte wijze voor te schotelen. | |
Nationaalsocialistische motievenEnkele motieven die de SS-ideologie weerspiegelen, zijn de verheerlijking van de arbeid, de streekgebondenheid, het racisme en de kameraadschap tussen mannen. Uiteraard waren deze motieven niet exclusief voorbehouden aan de SS: ook in kringen van de nsb, en in haar Europese zusterpartijen, waren deze motieven aanwezig. De meest voorkomende motieven waren: bloed-en-bodem-mythologie, een naar het pantheïsme neigende religieuze ervaring, de verheerlijking van (een beperkt gedeelte van) het Nederlandse verleden en van het Nederlandse landschap, de verguizing van de moderne wereld met haar technische verworvenheden en in het bijzonder van de moderne grote stad, het symbolische begrip ‘Noorden’ als thuisplaats van het Germaanse ras, de organische verbondenheid van mens en natuur, een in-elkaargrijpen van menselijke en goddelijke wereld, een mystieke verbondenheid met vorige geslachten en de aandacht voor het mystieke in het alledaagse leven. | |
Nationaalsocialistische motieven in De verdreveneKettmann heeft een aantal van deze motieven in zijn novelle verweven. Wanneer de smid pogingen in het werk stelt zijn oude beroep weer ter hand te nemen, heeft hij daarvoor geld nodig. Degene aan wie hij het in eerste instantie te leen vraagt, zegt hem: ‘Vergeet één ding niet: de arbeid blijft altijd het voornaamste. Geld is bijzaak.’ De verbondenheid aan ‘Blut und Boden’ komt tot uiting in: ‘ik begrijp dat je liever hier wilt blijven, waar je dochter woont en waar je iedereen van vroeger kent.’ Streekgebondenheid wordt hier verbonden aan sibbe-bewustzijn. Het racisme komt op meerdere plekken duidelijk aan de orde. Zo in: ‘Sötolaa herkende de man on- | |
[pagina 15]
| |
middellijk aan zijn puntige, afstaande oren.’ De lezer weet dat de smid Sötolaa de man in kwestie, van wie hij geld wil lenen, nog nooit eerder heeft ontmoet. De vraag rijst dan ook hoe de smid in staat kan zijn de man te herkennen. Blijkbaar neemt Kettmann aan - en gaat hij ervan uit dat zijn lezerspubliek een dergelijke redenering herkent - dat iemand die geld uitleent, een Jood is; en Joden hebben, zo was het algemene vooroordeel, afstaande, puntige oren. In het verleden is wel beweerd dat antisemitisme een karakteriserend bestanddeel van de nationaalsocialistische literatuur uitmaakt. Inderdaad bevat een groot deel van de Nederlandse nationaalsocialistische letterkunde evident antisemitische passages - echter niet altijd. Omgekeerd is niet iedere antisemitische tekst nationaalsocialistisch te noemen. In De verdrevene zitten in de beschrijving van de schoonzoon trekjes die voortkomen uit het antisemitische gedachtegoed. Hij is ‘lorrenkoopman’ en vertoont geen enkele interesse voor het streven van zijn schoonvader de sibbe in stand te houden. Deze beide aanwijzingen, en met name de eerste, zijn voldoende voor de ingevoerde lezer van 1944 om in de schoonzoon een Jood te herkennen. Het motief ‘kameraadschap tussen mannen’ komt onder meer naar voren in de passage waarin Bergstadt, een Duitser, haast heeft om te vertrekken uit de herberg waarin de scène zich afspeelt. Deze haast is echter verdwenen wanneer de mannen eenmaal met zijn allen rond de tafel zitten: ‘De ingenieur [Bergstadt] neuriede een soldatenlied... führt diese Strasse nicht zu dir hin... hij dacht er niet meer aan, om snel op te breken, rookte en dronk, knabbelde van een nieuwe portie knäckebröd en vermaakte zich met de verhalen van de onbehouwen en zelfingenomen Lekkoonen.’ De sfeer is blijkbaar dermate aantrekkelijk geworden dat de dagelijkse problematiek naar de achtergrond verdwijnt. Bij eerste lezing lijkt het vreemd dat ingenieur Bergstadt überhaupt een rol speelt in het verhaal. De plot zou namelijk heel goed zonder hem kunnen. In het begin van de novelle wordt Bergstadt geïntroduceerd als voorman van een troep houthakkers, aan wie de smid Sötolaa de weg vraagt. Vervolgens treedt hij als een geestelijk leidsman op om Sötolaa te zeggen dat geld niet het wezenlijke van het menselijk bestaan is, maar arbeid. Aan het eind van de novelle is hij de man die, onbewust, de moordenaar van geldschieter Blech van het toneel zal doen verdwijnen. Bergstadt fungeert als een ‘deus ex machina’. Hij wordt voorgesteld als iemand die ‘niet als burger voor het eerst met dit land had kennisgemaakt, maar als Hauptscharführer bij de Waffen-SS. In een technische afdeling had hij werk gevonden, dat hij als ingenieur graag deed; hij had goede kameraden getroffen. Zo had hij zich als soldaat eerder leren schikken.’ Bergstadt is kortom de ideale SS-soldaat, die zijn eigen belang ondergeschikt maakt aan dat van de gemeenschap waarin hij leeft. Ten gevolge van een verwonding moest hij de actieve dienst verlaten, ‘maar in wezen voelde hij zich nog soldaat, SS-man -man in bijzondere dienst.’ Verderop wordt duidelijk welke rol voor deze ideale SS'er is weggelegd: ‘Hij [Sötolaa] had Bergstadt gezien als een man, die hem aan het begin van een nieuw leven was tegemoetgekomen, hem een weg had gewezen, zonder dat hij precies had kunnen zeggen waardoor.’ Kettmann geeft hiermee aan dat Bergstadt niet slechts de katalysator is van het nieuwe leven van Sötolaa, maar ook de inspirator van de keuzes die Sötolaa zal moeten maken om dat nieuwe leven succesvol te laten zijn. Interessant is ook het beroep van deze Bergstadt: ingenieur. Van de vijf romans die Kettmann publiceerde, hebben er drie een ingenieur als hoofdpersoon. Voor Kettmann was de ingenieur een representant van het menselijk vermogen om de toekomst eigenhandig vorm te geven door de natuur haar geheimen te ontfutselen en deze in dienst van de mensheid te stellen. Was het toeval dat Kettmann zich tussen 1932 en 1942 verbond aan de nsb van ingenieur Mussert? Met zijn aandacht voor de ingenieur sluit Kettmann aan bij Oswald Spengler, die in Der Untergang des Abendlandes over de ingenieur schreef: ‘Aber ist eine Gestalt noch wichtiger: der Ingenieur, der wissende Priester der Machine. Sein Denken ist als Möglichkeit, was die Machine als Wirklichkeit ist.’Ga naar eind11 | |
Buitenliteraire werkelijkheidKettmann heeft getracht zijn novelle zo realistisch mogelijk te maken door haar te positioneren in een | |
[pagina 16]
| |
voor de toenmalige lezer duidelijk herkenbare plaats en tijd: het Oostfront ergens in het Fins-Russische grensgebied, in de periode mei-augustus 1942 of 1943. Verwijzingen naar de buitenliteraire werkelijkheid betreffen de tijd van ontstaan van De verdrevene. Met het soldatenlied dat Bergstadt neuriet, (...) führt diese Strasse nicht zu dir hin (...) doelt Kettmann op het Duitse soldatenlied ‘Soldaten, die marschieren (Dorothee)’, waarin de versregel ‘Führt diese Straße mich zu dir hin’ voorkomt.Ga naar eind12 Een tweede verwijzing, Nach jedem Dezember folgt wieder ein Mai, is afkomstig uit het door de Duitse zangeres Lale Andersen gezongen lied ‘Es geht alles vorüber, es geht alles vorbei (...)’, uitgebracht in 1941. Andersen was ook de zangeres van het Duitse lied Lili Marleen, uit 1939. Met dit lied verwierf zij grote bekendheid in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog, toen het via de soldatenradio Belgrado dagelijks werd uitgezonden en aan beide zijden van het front werd beluisterd. Het tweede lied dat Kettmann noemt, ‘Es geht alles vorüber, es geht alles vorbei...’, werd ook veelvuldig vertaald, hoewel de verspreiding van deze vertalingen hoofdzakelijk beperkt bleef tot de met Duitsland verbonden landen. Dit lied kende diverse subversieve ‘hertalingen’: ‘Es geht alles vorüber, es geht alles vorbei, zuerst Adolf Hitler, dann seine Partei’; ‘im Herbst geht der Führer, und im Mai die Partei’; ‘im Monat Dezember, gibt's wieder ein Ei’; ‘rückwärts im Dezember und vorwärts im Mai’; ‘mein Mann ist in Rußland, ein Bett ist noch frei’; etc. Al deze parodieën bezorgden het lied een slechte naam in nationaalsocialistische kringen. Tot een verbod ervan kwam het in het door de Duitsers bezette deel van Europa echter niet. Een van de anti-nationaalsocialistische parodieën in andere talen dan het Duits is een Italiaanse versie, die in een concentratiekamp bijdroeg aan de sfeer van hoop en van verzet tegen de nationaalsocialistische overheersers.Ga naar eind13 Kettmann noemt in De verdrevene zeven Finse plaatsnamen: Kainanainen (de plaats waar het verhaal zich afspeelt), Muhtsa (‘Mirjansk’ in Russische vertaling), Haapajarvi, Helsinki, Jakobstad, Kokkola en Oulu. De eerste twee plaatsnamen zijn fictief, terwijl de vijf overige verwijzen naar de Finse geografische realiteit. Hier plaatst Kettmann de verhaalfictie dus in de werkelijk bestaande Finse werkelijkheid. Door deze verteltechniek, inbedding van de fictie in de realiteit, wint het fictieve element aan zeggingskracht. | |
Tot slotIn De verdrevene heeft Kettmann alle aspecten van de SS-ideologie verwerkt, zonder de novelle verhaaltechnisch geweld aan te doen. Een kanttekening is overigens op haar plaats: in het Derde Rijk heeft een SS-ideologie als zodanig niet bestaan. Beter is het wellicht de SS-ideologie te beschouwen als de meest pure vorm van de nationaalsocialistische ideologie; dat was dan ook de ambitie van de SS-leiding.Ga naar eind14 Al met al kan De verdrevene beschouwd worden als een geslaagd literair werk omdat het geheel beantwoordt aan de criteria van de ‘volkse letterkunde’ waar een aantal Nederlandse nationaalsocialistische schrijvers naar streefde in de jaren 1940-1945. |
|