Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||
Leven en lezen van twee jeugdige dagboekschrijvers, Anne Frank en Virginia (Woolf-)StephensA. Agnes Sneller‘Begin een dagboek!’ Dat moet het impliciete advies van de ouders van Anne Frank zijn geweest toen ze hun dochtertje een paar weken voordat de familie ging onderduiken, op haar dertiende verjaardag haar cadeau gaven. En het advies sloeg aan. Vol enthousiasme begon Anne te schrijven. Haar voorbeeld was Joop ter Heul, het hoofdpersonage in een reeks boeken, die door alle lezende meisjes van Annes generatie werd verslonden. Net als Joop schreef Anne haar aantekeningen als brieven aan vriendinnen. Die droegen zelfs dezelfde namen als bij haar geliefde voorbeeld. Toen in 1944 over Radio Oranje de boodschap binnenkwam dat na de oorlog dagboeken zouden worden verzameld, herschreef Anne haar teksten. Alleen Kitty bleef over, ook in de teksten die Anne daarna schreef. Ze maakte van Kitty een levensechte vriendin van wie ze fantaseerde dat deze ook aan haar brieven stuurde.
Maar Anne schreef niet alleen in haar dagboek. Tussen de verstrooide papieren waren ook schriften met verhaaltjes. Deze werden later eveneens uitgegeven. Pas in 2004 verscheen nog een uitgave: het Mooie-zinnenboek. Annes vader gaf haar in augustus 1943 een leeg kasboek om daarin op te schrijven wat ze mooi vond in de boeken die ze las. Van de 150 pagina's zijn er 43 beschreven. Ontroerend is dat Anne temidden van al die auteurs van naam zich ook zelf een paar keer een plekje gunt, onder het pseudoniem ‘Rea’, dat ze nergens verklaart. Het kasboek is een waardevolle aanvulling op het dagboek.
In januari 1897 spreken Vanessa, Virginia en Adrian Stephens af dat ze een dagboek zullen bijhouden. Ze zullen kijken wie het het langste volhoudt. In het jaar daarvoor is hun moeder overleden en de drie thuiswonende kinderen zijn zeer aan elkaar verknocht. Virginia is dan bijna vijftien jaar oud. Ze is langzaam aan het genezen van een ‘period of madness’. Ze mag van de dokter nog geen onderwijs volgen en dat geeft haar alle tijd voor schrijven en lezen. Tot begin juli is de dagelijkse gang van zaken opgetekend, daarna schrijft ze met tussenpozen. Ze blijft het hele jaar aantekeningen maken, maar al in september zucht ze dat ze dan ‘will fling diaries into the corner - to dust & mice & moths & all creeping crawling eating destroying creatures’. De dagboeken van deze twee jonge meisjes maken een vergelijking tussen de vrouwelijke leefen boekenwereld van Anne en Virginia mogelijk. | ||||||||
[pagina 2]
| ||||||||
De (lees)wereld van twee opgroeiende mensenUiteraard zijn de omstandigheden van de twee meisjes volstrekt verschillend. Het maakt nogal wat uit of je omstreeks 1900 groot wordt in de hogere middelklasse in Londen of tijdens de Tweede Wereldoorlog als joods kind op een onderduikadres. In het dagboek van Virginia wordt een waaier aan activiteiten opengevouwen. Ze gaat vele uren per dag op stap; er wordt gewinkeld en gewandeld; er worden (kunst)galerieën en musea bezocht; men gaat naar het theater en - tegen de gewoonte in het gezin - zelfs een keer naar de kerk; er worden foto's gemaakt en gezelschapsspelletjes gedaan; men gaat op vakantie en viert een bruiloft; en bovenal is er contact met een eindeloze reeks familieleden en vrienden. Toch is er ook angst en dreiging. Terwijl Virginia heel langzaam herstelt van het verdriet om de dood van haar moeder, wordt ze opnieuw door de dood overvallen als haar halfzus Stella sterft. Voor Anne bestaat de wereld uit de geringe oppervlakte van het achterhuis, een ruimte die ze met zeven andere mensen moet delen. De enige mensen van buiten met wie de Achterhuizers - een term van Anne - contact hebben zijn de personeelsleden van de firma met wie de onderduik is voorbereid. Verder is er slechts de radio, door Anne hun ‘moed-houd-bron’ genoemd. Er zijn ook opmerkelijke overeenkomsten in de situatie en het milieu van Virginia en Anne. De vader van Virginia was uitgever en publicist. De belangstelling voor schrijven en lezen was in het gezin een wezenlijk onderdeel van het bestaan. De vader van Anne was niet een professioneel, maar een literair lezer; beide vaders voelen de behoefte om bij hun kinderen het lezen te stimuleren. Dit doen zij onder meer door voorlezen; Dickens wordt in beide gezinnen gehoord. Haar moeder noemt Anne alleen in relatie tot gesprekken over gelezen boeken. Voor het verstrekken van boeken zijn bij beiden anderen in de omgeving onmisbaar. Een bibliotheekbezoek is voor Virginia kennelijk alleen mogelijk met haar vader en voor Anne onmogelijk. Ze moeten dus maar afwachten wat anderen hun bieden. Voor Virginia is dat vooral haar vader. Hij leent haar zijn eigen boeken of geeft ze cadeau. Het is duidelijk dat Virginia een enorm leestempo had. Van wat haar evenwel getroffen heeft, maken de dagboeken geen melding. Voor Anne komt ‘mijnheer Koophuis’ in het begin om de week met een paar meisjesboeken aanzetten. Vader Frank vraagt hem voor Anne eens een kinderbijbel mee te brengen ‘om eindelijk eens iets van het nieuwe testament te weten te komen’. Anne beschrijft de dan volgende scène zonder commentaar, maar de botsing tussen de joodse en christelijke traditie is voelbaar: ‘Wil je Anne voor Chanuka een bijbel geven?’ vroeg Margot wat ontdaan. ‘Ja... eh, ik denk dat Sint-Nicolaas een betere gelegenheid is,’ antwoordde vader. ‘Jezus past nu eenmaal niet op Chanuka.’ Later blijkt Miep de belangrijkste schakel in de boekenvoorziening. Anne verzucht: Gewone mensen weten ook niet, hoeveel boeken voor ons opgeslotenen betekenen. Lezen, leren en de radio zijn onze afleidingen. | ||||||||
De kastanjeboomAnne schrijft - het kan anno 2008 geen Nederlander ontgaan zijn na alle commotie om ‘Annes boom’ - in 1944 een paar keer over de kastanjeboom die ze vanuit het zoldervenster kan zien, bijvoorbeeld: ...als je de bomen groen ziet worden, als de zon naar buiten lokt, als de lucht zo blauw is, o dan, dan wil ik zoveel! Heeft Anne er een belofte van vrede en vrijheid in gezien? De journalist Wim Boevink meldde in november 2006 in Trouw dat hij naar de boom was gaan kijken; hij noteert: ‘Ik zag een oude, kale kastanje, ooit aangeraakt door de blik van een verliefde en naar vrijheid verlangende Anne. Sprakeloos gelukkig was ze hier - even.’ Ook Virginia beschrijft een kastanjeboom. Juist zo'n detail maakt duidelijk hoe aangrijpend verschillend de situatie van de beide meisjes is. Virginia noemt de boom ter afsluiting van een verslag van de jaarlijkse roeiwedstrijd tussen Cambridge en Oxford, waar ze met vele mensen als toeschouwer feestelijk aan deelgenomen heeft. | ||||||||
[pagina 3]
| ||||||||
Een bemoedigende brief van Virginia Woolf aan een jonge schrijfster. Handschrift van een volwassen vrouw uit de eerste helft van de twintigste eeuw. (overgenomen uit Mark Hussey, Virginia Woolf. A to Z, New York 1995)
| ||||||||
Persoonlijke groeiHet is een interessant gegeven dat beide dagboeken zijn geschreven tijdens de puberteit van de auteurs. Voor Virginia geldt dat het eerste dagboek dat we van haar kennen, eigenlijk slechts een periode van een half jaar beslaat, als ze vijftien jaar oud is. Van een bepaal de leesontwikkeling valt dientengevolge niet of nauwelijks te spreken; ook het feit dat Virginia slechts zelden commentaar levert op het gelezene, is achteraf bezien jammer. Voor Anne geldt dat we haar ontwikkeling in een cruciale tijdsspanne op wegnaar de volwassenheid wel enigszins kunnen volgen, omdat haar dagboek een periode van meer dan twee jaar bestrijkt. Anne is dertien jaar oud als de archiefkast van het achterhuis zich achter haar en de andere onderduikers sluit, en ze zal daar aan haar dagboek schrijven tot ze ruim vijftien jaar is, een periode van grote ontwikkeling in elk mensenleven, bij Anne nog verhevigd door het feit dat andere activiteiten dan lezen nauwelijks mogelijk waren. Bovendien tekent ze zo nu en dan haar eigen emoties en gedachtes ten aanzien van het gelezene op. En er is het Mooie-zinnenboek. Hoeveel dit voor haar zelf betekende, blijkt wel uit het feit dat ze, nadat ze met Peter in april 1944 de eerste kus heeft gewisseld, schrijft: Misschien neem ik mijn mooie-zinnen-boek toch eens mee naar boven om eindelijk eens wat dieper op de dingen in te gaan, ik vind er geen bevrediging in om dag aan dag in elkaars armen te liggen en zou me van hem zo graag hetzelfde voorstellen. | ||||||||
[pagina 4]
| ||||||||
Teksten met een maatschappijkritische inhoud vormen een belangrijk onderdeel van de verzameling. Uit onder andere Vorstenschool van Multatuli, de (beroemde) Inleiding van Thomas More bij zijn Utopia, en een moderne bewerking van de Strofische gedichten van de middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant plukt Anne de passages die verschillen tussen arm en rijk scherp aan de orde stellen. Daarnaast zijn er citaten over dood en afscheid, over oorlog en vrede, over ellende en geluk. Tot de meisjesboeken waaruit Anne citeert, behoren de boeken van De Clercq Zubli over een meisje dat doof wordt en van Alice Bretz over een meisje dat blind wordt. Zeker zal haar eigen benarde situatie gemaakt hebben dat Anne zich gemakkelijk met de personages kon identificeren; toch was dat kennelijk niet het belangrijkste. Bij Alice Bretz heeft de religieuze dankbaarheid, de visie van God als je uiteindelijke vriend bij wie je je veilig kunt voelen haar als tiener aangesproken. En uit De blijde stilte en het vervolg Het eeuwig Lied van De Clercq Zubli noteert Anne een aantal wijze uitspraken van de moeder, allereerst over het schrijverschap. Het kan amper toeval zijn dat Anne in dezelfde week dat zij het citaat van De Clercq Zubli overschreef, weer aan haar eigen verhaaltjes ging werken. De uitspraak over schrijverschap als innerlijke bevrijding is voor de opgesloten Anne eveneens de moeite van het noteren waard. En dan kiest ze ook nog de passage waarin moeder en dochter spreken over de opvoeding van het pasgeboren zoontje. Anne noteert de uitspraak van de (groot)moeder: Ik geloof niet dat onze opvoeding er op gericht moet zijn er mannen of vrouwen van te maken, maar mensen. Ik geloof dat alle problemen op te lossen zijn vanuit een zuiver menselijk standpunt, niet een vrouwelijk of mannelijk standpunt. Niet alleen wat Anne noteert, kan enig inzicht geven in de wijze waarop ze las en zich liet inspireren, ook wat ze niet noteert, kan iets van haar leesgedrag laten zien. Dat kan betekenen dat ze als lezer juist afstand nam van haar eigen situatie. In Het eeuwig lied, gepubliceerd in 1939, komt de jodenhaat expliciet aan de orde in de persoon van Max, als deze aan zijn pleegmoeder Joep vraagt of het ooit mogelijk zal zijn dat mensen allemaal samen zullen werken. ‘Dan hindert 't misschien helemaal niet, dat ik een Jood ben.’ De troost die Joep hem biedt, heeft geen plek gekregen in Annes kasboek. Naast (meisjes)romans en historische romans inspireerden de veertienjarige Anne ook biografieën van historische beroemdheden. Eén citaat verbindt haar in dit verband met Virginia. Thomas Carlyle (1795-1881), de historicus die biografieën van grote persoonlijkheden als de bouwstenen zag voor de gehele wereldgeschiedenis, is in Virginia's dagboek maar liefst met vijf historisch-biografische geschriften aanwezig. Hij was een oudere tijdgenoot van Florence Nightingale (1820-1910) en komt als zodanig voor in de biografie die Willy Corsari aan Nightingales leven wijdde. Anne citeert uit dat boek zijn uitspraak: Gelukkig hij, die zijn taak heeft gevonden. Laat hij niets anders wensen. Hij heeft werk, hij heeft een levensdoel en behoeft geen andere zegen! Een veelzeggend citaat. Niet alleen ‘hij’, maar ook ‘zij’ kon zich klaarblijkelijk in Annes ogen een taak stellen in het leven. Naast proza bevat Annes kasboek ook enige poëzie. Het zijn allemaal vrij korte Duitse citaten, met kleine levenswijsheden, zelfs een fragment uit Shakespeares Julius Caesar in een Duitse vertaling. De citaten maken schrijnend duidelijk hoezeer het Duits, de moedertaal van de bewoners van het achterhuis, een bron van inspiratie kon zijn, terwijl het tegelijk de taal was van de bezetter. Die reële afschuw wordt uitgedrukt in een van de ‘Achterhuis-onderduikregels’ die Anne in haar dagboek noteert ‘Vereist is te allen tijde zacht te spreken, toegestaan zijn alle cultuurtalen, dus geen Duits’. | ||||||||
Jonge lezersDe vijftienjarige Virginia noemt geen enkel meisjesboek, maar Annes interesse ligt, als de onderduik in 1942 begint, nog bij boeken als van Cissy van Marxveldt. Ze schrijft enthousiast hoe ze gelachen heeft om Een zomerzotheid. Dat de recalcitrante Pit na Robberts huwelijksaanzoek nauwelijks meer dan herhaaldelijk de woorden ‘Goed Robbert’ uitbrengt, zal Anne toen nog ontgaan zijn! Ze was nog vol ‘bakvissen-jolijt’ in die eerste periode. Toch maakte Anne ook al kennis met andere patronen | ||||||||
[pagina 5]
| ||||||||
tussen de seksen, bijvoorbeeld in Eva van Nico van Suchtelen. In deze roman verbreekt het hoofdpersonage aan het einde van het boek haar verloving en maakt zich op om haar eigen kost te gaan verdienen. Hoewel Anne zelf schrijft: ‘Het verschil tussen meisjesboeken en dit vind ik niet zo erg groot’ is de boodschap een geheel andere dan die van stereotiepe meisjesboeken. Pedagoog Lea Dasberg heeft onderzoek gedaan naar de lectuur van opgroeiende kinderen. Zij beschouwt jeugdboeken als het vierde opvoedingsmilieu naast gezin, school en leeftijdsgenoten. Voor zowel Virginia als voor Anne geldt dat 1ezen een grotere ruimte dien de te vullen dan normaal. Het gezin waarin Virginia moet opgroeien mist de moeder; ook gaat ze niet naar school. Anne mist zowel de school als leeftijdsgenoten, terwijl het gezin in de situatie van het achterhuis verhoudingsgewijs juist een zeer zwaar stempel op het bestaan drukt. Het is interessant dat Dasberg haar onderzoek toespitst op het historische kinderboek en dit motiveert vanuit haar eigen uitgesproken voorkeur voor historische vertellingen als kind. Naast deze subjectieve keuze noemt ze als argument dat historische vertellingen vaak raken aan wat men echte levensproblemen zou kunnen noemen. Dasbergs motivering sluit opmerkelijk goed aan bij de lectuur van Anne en Virginia. In Virginia's dagboek bestaat de hoofdmoot voor ongeveer de helft uit romans, voor de andere helft uit geschiedenisboeken en biografieën. Ook Annes boekenlijst is interessant. De scope is breder. Er zijn (meisjes)romans, toneelstukken, enige poëzie, een politiek reisverslag, maar het leeuwendeel van haar lectuur bestaat eveneens uit (kunst)geschiedenisboeken, verzamelingen mythen en sagen en historische biografieën. Van Virginia weten we niet meer dan dat zij deze boeken las en dat deze kennelijk haar leeshonger bevredigden. Anne geeft hier en daarPagina uit het Mooie zinnenboek van Anne Frank. Er zijn enige interessante details, zoals de naam Rea in de kantlijn en de kleine lettertjes onder het tweede citaat. Handschrift van een jong meisje uit de eerste helft van de twintigste eeuw. (overgenomen uit Anne Frank, Mooie-zinnenboek, Gerrold van der Stroom (ed.) Amsterdam: Bert Bakker 2004, p. 58)
| ||||||||
[pagina 6]
| ||||||||
commentaar. Zo vertelt ze: ik ben dol op mythologie, en wel het meest op de Griekse en Romeinse Goden. Hier denken ze dat het voorbijgaande neigingen zijn, ze hebben nog nooit van een bakvis met Godenappreciaties gehoord. Welnu, dan ben ik de eerste! Virginia Stephens en Anne Frank leefden in een verschillende tijd en onder zeer uiteenlopende omstandigheden, maar lezen is hun beider hobby, en binnen dit lezen is geschiedenis een zwaartepunt. Waarom deze twee opgroeiende mensen juist hiervoor zoveel belangstelling hadden, blijft onverwoord. Mogelijk vormen de elementen die Dasberg ten aanzien van geschiedenisboeken noemt, een deel van de verklaring. In de geestelijke tocht naar andere tijden ligt zeker voor Anne een confrontatie met andere normen en waarden en een zoeken naar eigen verantwoordelijkheid, individueel en maatschappelijk. Vooral het Mooie-zinnenboek toont dat aan. De hang naar geschiedenis heeft nog een ander aspect. Het legt de wortels bloot van het eigen bestaan in de eigen tijd. Voor Virginia in de kwetsbaarheid van haar zwakke mentale gezondheid en de dood van haar moeder is mogelijk geschiedenis en de kennis daarvan een geruststellende factor geweest; voor Anne, onderworpen aan de waanzin van de jodenhaat, heeft de kennis van de manier waarop machtige en machteloze voorgangers levenskeuzes maakten haar geboeid. De negentiende-eeuwse Engelse historicus Carlyle die in de levens van belangrijke mensen de kwintessens van de geschiedschrijving zag, heeft in ieder geval in zoverre gelijk dat het leven van illustere voorgangers deze twee mensen in de puberteit kon boeien en scherpen. | ||||||||
De groei naar volwassenheidOp zaterdag 15 juli 1944 schrijft Anne aan Kitty een uitgebreid commentaar op het boek Hoe vindt u het moderne jonge meisje? van de Oostenrijkse Helene Hanuschka. Het raakt haar dat de auteur de jeugd verwijt te weinig te streven naar de verwerkelijking van een mooiere en betere wereld; ze wil zich daartegen verzetten door te formuleren wie ze zelf is. In haar zelfanalyse (‘zelfgevoel’) werpt ze de vraag op of de volwassenen in het achterhuis het moeilijker hebben dan de jeugd. Anne meent van niet, omdat jongeren dubbele moeite hebben hun meningen te handhaven in een tijd waarin alle idealisme vernield en verpletterd wordt, ‘waar getwijfeld wordt aan waarheid en recht en God’. Hoewel in Hanuschka's boek uit de jaren dertig nog geen aandacht is voor het opkomende fascisme, legt Anne in haar reflectie wel een verbinding met de verwoestende invloed van oorlog en rassenhaat. Ze doet dat zonder kritiek te leveren op Hanuschka. Het is opmerkelijk dat Anne de term ‘jonge meisje’ simpelweg vervangt door ‘de jeugd van tegenwoordig’. Kennelijk onderkent zij niet de sekse-rolbevestigende inhoud van het geschrift; in ieder geval gaat ze daar niet op in. Toch is ook de vraag naar de sekse-/genderpositie van Virginia en Anne, en hun mogelijke keuzes daarin interessant. In Virginia's notities is van een stellingname niets te bespeuren. De schrijver die later de literatuur zal verrijken met genderkritische romans, en van wie de uitspraak ‘A room of one's own’ een gevleugeld woord is geworden, geeft geen enkele reflectie op haar positie als meisje of vrouw. Anne wel. Door het dagboek heen staan aantekeningen die een beeld kunnen geven van haar ontwikkeling in dezen. Er is allereerst de lichamelijke ontwikkeling. Virginia komt niet verder dan te vermelden dat er ‘certain underclosing’ voor haar gekocht moet worden. Voor Annes notities is wat dit betreft de geschiedenis van de uitgave van haar papieren interessant. In 1947 is er in dit opzicht namelijk duidelijk censuur toegepast. Gelukkig zijn er ook in die eerste uitgave mooie passages te vinden. Eind 1942 verbindt ze de groei van Eva in Van Suchtelens roman met haar eigen ontwikkeling en verzucht ze dat ze ook zo graag ongesteld wil worden. Begin 1944 vertelt ze: Telkens weer als ik ongesteld ben, heb ik het gevoel dat ik, ondanks alle pijn, narigheid en viezigheid, een zoet geheim met me meedraag. Ook de positie van vrouwen versus mannen komt aan bod. Ze verzet zich tegen een leven ‘zoals moeder, Mevrouw van Daan en al die andere vrouwen’. En voegt daaraan toe dat ze iets moet hebben naast | ||||||||
[pagina 7]
| ||||||||
man en kinderen ‘waar ik me aan wijden kan!’ De romans van De Clercq Zubli, waarin de moeder schrijfster is, moeten haar ook daarin hebben geïnspireerd. | ||||||||
CodaHet dagboek van Virginia Woolf maakt ons ervan bewust dat de status van een vijftienjarige nog een enorme ontwikkeling mogelijk maakt. Het dagboek van Anne Frank laat zien dat het proces van rijping in volle gang is. Kort na haar vijftiende verjaardag doet Anne verslag van een gesprek met Peter ‘over toekomst, verleden en heden’. Ze mist ‘het echte’ dat er toch moet zijn na hun ‘denkjaren’ in het achterhuis. Dat ‘echte’, dat we vanuit haar nagelaten (ge)schriften mogen lezen als een visie op het leven, op de posities van mannen en vrouwen, op klassetegenstellingen, op de waanzin van de jodenhaat, heeft niet mogen uitkristalliseren. De eerste sporen ervan kunnen we terugvinden in haar werk, en afleiden uit de lectuur waaruit ze haar steun putte. Het beginnerswerk van Virginia Stephens en Anne Frank vervult een geheel verschillende functie in de geschiedenis van de literatuur. Bij Virginia Stephens is het de opmaat naar het schrijverschap van Virginia Woolf, bij Anne Frank haar zwanenzang. Er zijn echter overeenkomsten en verschillen vast te stellen die een vergelijking tussen de dagboeken verrassend maken. Ga naar eind* | ||||||||
BibliografiePrimair
| ||||||||
Secundair
| ||||||||
Lectuur van Anne
|
|