Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
De snit van het taalgewaadIeder die schrijft, trekt een stijlkleed aan. Waaruit bestaat dat precies? Is dat een specifieke woordkeus en zinsbouw die nader te analyseren is? Gebruiken schrijvers zo'n stijlgewaad heel bewust en laten ze hun publiek zien hoe het in elkaar zit? Hebben middeleeuwse schrijvers ook een eigen, persoonlijke stijl? En als we uit een vreemde taal vertalen, nemen we de eigenaardigheden van de schrijver in de vertaling mee, ook als ze niet speciaal mooi zijn? Hoe werkt dat bij hertalingen uit middeleeuwse teksten met hun in onze ogen soms onbeholpen rijmen? Deze en nog veel meer vragen over stijl en stilistiek in het Nederlands kwamen aan bod op een bijeenkomst die op 23 mei jl. door de Commissie voor Taal- en Letterkunde werd georganiseerd voor leden van de Maatschappij en anderen. Vijf sprekers uit verschillende disciplines lieten hun gehoor in de keuken kijken van literair en taalkundig onderzoek naar stijlkwesties, en van de vertaalpraktijk. De mediëvist Joost van Driel ging in op de individuele bijzonderheden van het taalgebruik van middeleeuwse epische poëzie en renaissancist Ton Harmsen liet zien hoe Vondel zijn publiek bewust met stijlmiddelen bespeelt maar het in het ongewisse laat over zijn precieze aanpak. De letterkundigen kregen bevestiging en kritische kanttekeningen uit de praktijk van vertaalster Jeanne Holierhoek, die inging op de dilemma's die volgen uit haar streven ‘Eer de tekst, win de lezer’, en van schrijver/hertaler Karel Eykman, die pleitte voor het behoud van het meer en minder geslaagde rijm van de middeleeuwse dichters - juist hun charme. Bij dit alles lieten taalkundigen Ninke Stukker en Suzanne de Werd zien dat stijl niet alleen gevoelsmatig herkend wordt maar dat er objectief benoembare en meetbare taalverschijnselen aan ten grondslag liggen. De commissie is van plan om van de themamiddagen op het raakvlak van taal-en letterkunde een jaarlijkse traditie te maken. | |
Twee nocturnes van BilderdijkVan september 1798 tot (vermoedelijk) eind februari of begin maart 1802 woonde Willem Bilderdijk gescheiden van Catharina Wilhelmina Schweickhardt, zijn twintig jaar jongere nieuwe levenspartner, in Brunswijk. Officieel was hij tot 25 februari 1802 nog in de echt verbonden met Catharina Rebecca Woesthoven. De eerste twee jaren woonde Catharina Schweickhardt in Hildesheim, een afstand van veertig kilometer, begin oktober 1800 verhuisde zij naar het ongeveer vijftien kilometer dichterbijgelegen Peine. Van maandag tot en met vrijdag gaf Bilderdijk les aan huis aan verschillende kinderen uit de betere kringen van Brunswijk, in de weekeinden reisde hij heen en weer naar zijn geliefde. Dat was in die dagen, vooral in de winter, geen sinecure: de wegen waren slecht, onverlicht en gevaarlijk, en er bestond nauwelijks openbaar vervoer. Het is dan ook geen wonder dat hij in zijn brieven aan haar veel klaagde over de barre omstandigheden waaronder hij tijdens zijn tochten te lijden had. In zijn geïllustreerde inleiding op Bilderdijks Hef nachtspook & Nachtwandeling haalt Marinus van Hattum enkele treffende passages aan. Hij laat zien dat Bilderdijk uit zijn eigen ervaringen heeft geput bij het schrijven van de twee gedichten die in dit kleine maar fijne uitgaafje bijeengebracht zijn. Het eerste dateert uit 1799, het tweede uit 1801. In ‘Het nachtspook’ wordt de tocht van Jonker Edmond, die we met Bilderdijk mogen vereenzelvigen, van Brunswijk naar Hildesheim, dus naar zijn geliefde toe, in vijfregelige jambische strofen (rijmschema abccb) beschreven. Je zou het een gothic gedicht kunnen noemen, vanwege het griezelelement aan het slot. In tegenstelling hiermee is ‘Nachtwandeling’ het berijmd verslag van een reis van Peine naar Brunswijk, wég van zijn geliefde. Het telt 264 regels van vijftien lettergrepen met gepaard rijm in trocheïsche versmaat. Dit maakt het gedicht gedragener dan het toch wat speelsere ‘Nachtspook’. Beide gedichten zijn door Van Hattum meticuleus geannoteerd. Aan ‘Het nachtspook’ voegde hij per pagina een lijst van verschillen tussen de handschriftelijke en gedrukte versie toe, van beide gedichten geeft hij achterin een lijst van varianten tussen de eerste en de tweede druk.
Willem Bilderdijk, Het nachtspook & Nachtwandeling. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Marinus van Hattum. Amstelveen, eon Pers, 2007. Verkrijgbaar voor? 7,50 bij het Bilderdijkmuseum of door storting van? 10 op giro 962042 t.n.v. eon Pers te Amstelveen of op giro 3313887 t.n.v. M. van Hattum te Amstelveen | |
Predikant, journalist, criticusOp 24 mei werd Olf Praamstra's monumentale boek over Conrad Busken Huet in Haarlem gepresenteerd. Bescheiden, al te bescheiden, luidt de ondertitel ‘een biografie’. Het is de vijfde biografie van de schrijver. Die van J.B. Meerkerk (1911), J. Tielrooy (1923), Gerben Colmjon (1944) en C.G.N. de Vooys (1949) gingen eraan | |
[pagina 43]
| |
vooraf. Geen van die vier kan in de schaduw staan van deze gedegen en tegelijkertijd zeer prettig leesbare levensbeschrijving. Het boek is het resultaat van een veeljarige omgang met leven en werk van ‘de beul van Haarlem’, een van de weinig vleiende bijnamen die Huet zich verwierf. Huet was een scherp en scherpzinnig criticus, voor wie geen reputatie heilig was. Hij legde zichzelf en anderen hoge maatstaven aan en vervreemdde zich mede daardoor van zijn vaderland, waar-uit hij in 1868 met vrouw en kind vertrok naar Indië en waar hij zich, na terugkeer naar Europa in 1876, niet meer wilde vestigen. De laatste tien jaar van zijn leven woonde hij met zijn gezin in Parijs. Maar waar hij ook verbleef, Nederland liet hem niet los, en onder het motto ‘Wie men liefheeft, kastijdt men’ gaf hij in ontelbare artikelen meer dan een kwart eeuw lang voortdurend commentaar op de politieke, culturele en literaire ontwikkelingen in de Lage Landen. Ook de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ontsnapte niet aan een onbarmhartige tuchtiging: ‘De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden is een instelling, wier bibliotheek haar voornaamste sieraad is; overigens een verouderd en afgeleefd ligchaam, geboren in den Nederlandschen pruikentijd en aan die doop-akte nooit ontrouw geworden. Niemand kan in Nederland zulk een prulschrijver zijn, in welk vak ook, gebonden en ongebonden, of, zoo hij slechts goed geacht wordt voor eene jaarlijksche kontributie van f 6.-, benoemt de Maatschappij van Letterkunde hem tot haar medelid, laat bij zijn leven jaarlijks zijn aalmoes ophalen en, bij zijnen dood, hem door een zijner eigen kameraden uitluiden.’ Dit alles naar aanleiding van de benoeming in 1873 van L.A.J.W. baron Sloet van de Beele tot voorzitter.
Olf Praamstra. Busken Huet. Een biografie. Nijmegen, sun, 2007. 944 p.,? 49,50 (geb.). | |
Alles over RabelaisAl ruim tien jaar, vanaf juni 1995, verschijnt een aan Rabelais gewijd tijdschrift Faicts & Dicts. Veertig afleveringen zijn de voorbije tijd, ‘onregelmatig, naar gelang de lust der leden’, gepubliceerd. Van de toezending van het tijdschrift, dat onder redactie van Monique Bullinga, Jaap Engelsman en Ed Schilders stond, kon men zich verzekeren als men over Rabelais schreef. Wie schreef, werd lid van de Rabelais-club ‘Fay ce que vouldras’. De rol die Rabelais in de Nederlandse literatuur speelde en speelt, werd in die veertig afleveringen nauwgezet gedocumenteerd. Essays van Ed Schilders en Atte Jongstra flankeren er de intelligente analyses van Paul Smith en Dirk Geirnaert. Rabelais-vertaals ter Hannie Vermeer-Pardoen beschreef wat het is om het overdonderende geweld van Rabelais te vernederlandsen. André Hanou bracht de receptie van Rabelais in de achttiende eeuw in kaart en Monique Bullinga schreef over de héle Rabelais. De veertigste aflevering van een van de vrolijkste en geleerdste tijdschriften in ons land markeert het einde van het tijdschrift in papieren vorm,het is ook het einde van de exclusiviteit. Enkele rubrieken krijgen vanaf dit jaar een digitale voorzetting op www.rabelais.nl, waar intussen alle nummers van Faicts & Dicts te vinden zijn en nog heel veel meer, zoals - op aanvraag - lemmata van een Rabelaislexicon ‘in opbouw’. Wie het beter weet, mag zijn zegje doen. | |
Nijmeegse UB ingrijpend vernieuwdBibliotheken vernieuwen. Lezers hebben daar aanvankelijk last van,het kabaal van sloop en verbouwingen het ongemak van de beperkte beschikbaarheid van boeken. Na voltooiing van de nieuwbouw verstommen de kritische geluiden en lijkt het alsof de bibliotheek altijd al zo mooi was. De Universiteitsbibliotheek Utrecht kreeg een prachtig nieuw gebouw, de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam kregen een eigen, uitzonderlijk fraaie behuizingen ook de Universiteitsbibliotheek Nijmegen onderging onlangs een grondige renovatie. De transformatie van oude naar nieuwe Nijmeegse ub is in een fraai, rijke geïllustreerd boekwerk vastgelegd. In Universiteitsbibliotheek Nijmegen. Van oud naar nieuw in het gebouw aan de Frasmuslaan, vorig jaar uitgegeven door de Valkhof Pers in Nijmegen, wordt de lezer een kijkje geboden in de magazijnen en kantoorruimtes van vroeger en nu. Voor wie het vergeten mocht zijn, worden ook de leeszalen van toen nog eens getoond. De stilte in zwart-wit van lang geleden steekt af bij de vele kleuren van nu, van boeken en inrichting. Op de foto's van nog niet eens zo lang geleden ontbreken uiteraard de beeldschermen. Voor de verhelderende teksten zorgde Léon Stapper. | |
Mandeville terug in NederlandDe brave soldaat Švejk in de roman van Jaroslav Hašek wist het wel toen hij, zo onschuldig als wat, na een verhoor weer in het gevang kwam: schurken moesten er zijn. ‘Als alle mensen het goed met elkaar zouden menen, dan sloegen ze elkaar binnen de kortste keren de hersens in.’ Het is alsof Švejk hier spreekt met de mond van Bernard Mandeville (1670-1733). Aan Mandeville, de in Rotterdam geboren en in Londen befaamd geworden satiricus, wijdde Arne C. Jansen in 2005 in het Nieuw Letterkundig Magazijn een bijdrage, met name aan twee van zijn in het Nederlands gestelde gedichten die in de bibliotheek van de Maatschappij gevonden waren. Ruim tien jaar daarvoor had Rudolf Dekker al de sporen van Mandeville gevolgd tot bij het Costerman-oproer (1690) in Rotterdam. Mandeville had zich toen als pamflettist doen kennen en vermoedelijk gesolliciteerd naar de post van ‘persona non grata’. In Londen had de dwarsheid van Mandeville meer succes, zijn Fable of the Bees werd in Engeland en op het Continent een ijkpunt van tegendraadse ethiek. Dankzij Jansen kan Mandeville ook in het land van zijn geboorte weer gelezen worden. In 2006 en 2007 verschenen bij uitgeverij Lemniscaat de eerste twee delen van Mandevilles verzameld werk, vertaald en geannoteerd door Jansen. Het eerste deel is getiteld De wereld gaat aan deugd ten onder, het tweede Mensen spreken niet om | |
[pagina 44]
| |
begrepen te worden. In de twee delen is onder meer De fabel van de bijen te vinden. Misschien dat lezers het in de geest van Švejk slecht met elkaar gaan menen en Mandeville willen lezen. Hij verdient een eervolle plaats in het vaderlandse geheugen, dat tot op heden gedomineerd wordt door het type braafheid waar echte satire, zoals die van Mandeville, wel raad mee wist en weet. | |
Nieuw licht op de patriottentijdOp 21 juni 2007 bereidde de Britse historicus Jonathan Israel de Verlichting in Nederland een droevig einde: in 1800 was het met de radicale Verlichting in Nederland gedaan, maar daarvóór was die Verlichting radicaler dan elders geweest. In een door de Koninklijke Bibliotheek in samenwerking met het Historisch Nieuwsblad georganiseerde lezing bood Israel, als geen ander thuis in de geschiedenis van de Republiek en die van de Europese Verlichting, een nieuwe kijk op de politieke tegenstellingen in laatste jaren van de achttiende eeuw. De oorspronkelijke tekst Failed Enlightenment. Spinoza's Legacy and the Netherlands verscheen in vertaling onder de dubbelzinnige titel In strijd met Spinoza. Uitgeverij Bert Bakker gaf het boekje uit. In zijn lezing bepleitte Israel een nieuwe visie op de patriottentijd, waarin de intellectuele vernieuwing in die jaren zwaarder zou wegen dan de sociaal-culturele. Die vernieuwing zette in een nieuwe context de gedachten van Spinoza voort, zo betoogt Israel, en de radicaliteit van de patriottenbeweging inspireerde de Frans Revolutie. In het geschiedverhaal van de Europese Verlichting wijst Israel de patriottentijd bepaald geen smalle paragraaf toe: schrijvers als Gerrit Paape, Pieter Vreede, Wybo Fijnje en Antoine-Marie Cérisier krijgen een plaats op de eerste rang, naast Tom Paine, Anacharsis Cloots en Georg Forster. Vastbesloten dirigeert hij de vaderlandse helden van de reformatorische Verlichting naar de marge. De bordjes van de Verlichting zijn trefzeker verhangen. De lezing vloeide voort uit het kb-fellowship dat Israel, verbonden aan het Institute for Advanced Study in Princeton, dit jaar vervulde. Van zijn ‘fellowship’ maakte Israel gebruik door zich gretig in te lezen in de pamflettencollectie van de kb. Verder hield hij in den lande diverse lezingen over de Verlichting in Nederland en nam hij enthousiast deel aan debatten over de Verlichting nu. Eerdere kb-fellows waren Peter Burke, Emmanuel Le Roy Ladurie en Robert Darnton. In 2008 is Lisa Jardine kb-fellow, een van de volgende fellows zal de Vlaamse historicus Jo Tollebeek zijn. | |
Werk van Weyerman hervondenOp 15 september 2007 vierde de Stichting Jacob Campo Weyerman haar zesde lustrum met de uitgave van een lang verloren gewaand tijdschrift van Weyerman: Den Talmud ofte Overzeldzaame Joodsche Vertellingen. Het tijdschrift, dat in het begin van 1736 verscheen en ach tafleveringen beleefde. leek met het zoekraken van het exemplaar van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde aan de vergetelheid ten prooi gevallen. Dat zoekraken heeft vreemd genoeg een datum: 21 juli 1994. Gelukkig dook niet zo lang daarna in de Universiteitsbibliotheek Utrecht een ander exemplaar op. Een door Marja Geesink en Anton Bossers bezorgde en becommentarieerde uitgave van het tijdschrift volgt uiteraard het Utrechts exemplaar. In hun inleiding brengen zij de verdenking van antisemitisme, die op Weyerman rustte vanwege deze vrolijke vertellingen, terug tot kalmer proporties. Overtuigend wijzen zij de bron aan van Weyermans vertellingen: Helwigs Jüdischer Historiën, oder Thalmuhdischger, Rabbinischer, wunderbarlicher Legenden (1617). In de aula van het Allard Pierson Museum van de Universiteit van Amsterdam, waar de nieuwe uitgave gepresenteerd werd, verschaften André Hanou,Frans Thuijs, Anton Bossers en Emile Schrijver met korte lezingen over onder meer de joden in Amsterdam en de Bibliotheca Rosenthaliana Den Talmud de gewenste ‘couleur locale’. In de kantlijn van het lustrum werd ook een klein heruitgaatje gelanceerd, het tegen Weyerman gerichte hekelschrift De slapende philosoof In 't Harnas gejaagt door den Goliath J.C. Weyerman. De satire dateert van omstreeks 1735 en richt zich tegen Weyerman als medeplichtige van de baron van Syberg, de wonderdokter over wie hij in 1733 een roman had geschreven. De uitgave van Den Talmud is onder meer te koop bij de Stichting Weyerman (www.weyerman.nl) en De slapende philosoof is voor een luttel bedrag te verkrijgen bij Uitgeverij Astraea te Zoeterwoude. |
|