Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 22
(2004)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Marita MathijsenMijn moeder vertelde mij van een buurman die slager was, in de tijd toen die nog aan huis slachtten. Hij had geen moeite met koeien en varkens. Die joeg hij zonder dralen een kogel door de kop en met een ferme haal trok hij ze een mes langs de hals. Maar een lam is anders, zei hij, dat geeft geen geluid. Dat kijkt je alleen maar aan, alsof het op je geweten wil inwerken. Ik moest aan die slager en het lam denken, toen ik hoorde dat het Multatuli-Museum dicht moet als het aan de gemeente Amsterdam ligt. De groten schreeuwen en briesen, maar de kleinen, wie komt er voor hen op? Is het niet juist de gemeente of de staat die het op moeten nemen voor wat broos is? Er ligt een prachtig klein museum in de binnenstad van Amsterdam. Ja, het is klein, en er staan geen rijen bezoekers zoals voor het Anne Frank huis. Maar wie is onlangs aangewezen als de grootste schrijver van Nederland na een enquête onder letterkundigen? Multatuli. Wie is het meest vertaald en in vrijwel elke vreemde taal? Multatuli. Welke Nederlandse schrijver heeft een boek geschreven dat gemakkelijk tot de wereldliteratuur gerekend kan worden? Multatuli. Wie heeft het geweten van Nederland zo weten aan te knagen dat er een verandering van de koloniale houding ontstond? Multatuli. Wie heeft de arbeidersbeweging in het begin van de twintigste eeuw gemotiveerd? Multatuli. Wie de vrouwenbeweging? Multatuli. De grootste schrijver van -Nederland heeft, zoals een fatsoenlijk land betaamt, inderdaad een museum. Nog wel. Een lief klein museum in zijn geboortehuis, en in het huis is de oude sfeer wonderwel behouden. Er is ongeveer 20.000 euro per jaar nodig om het in stand te houden, en tot nu toe kwamen die van de gemeente Amsterdam. Wat doet de gemeente Amsterdam anno 2004? Ze stelt in het Kunstenplan voor de subsidie te schrappen tot nul, zero, niets. Wat zorgvuldig opgebouwd is in de loop van vele decennia dreigt weer teruggegeven te worden aan de ellende van de vrije markt.
Oude kunst, oude handschriften, oude gebouwen, het zijn geen dingen om over te laten aan het toeval. Zoals de staat kinderen dient te beschermen tegen pedofielen, demente bejaarden tegen verwaarlozing, vreemdelingen tegen schoffering, werklozen tegen crepering, zo dient de staat ook het cultureel waardevolle te beschermen tegen de maatlat van het economische. Er is geen enkele financiële reden te bedenken om het Melkmeisje van Vermeer, het Paleis op de Dam of de Hoge Veluwe te beschermen, en toch kan men de menselijke maat van een land afmeten aan zijn bereidheid om te betalen voor deze pure schoonheid, historie of behoud van diversiteit. Ook voor de minder spectaculaire eilanden van het verleden heeft een fatsoenlijk land geld over. Toestanden zoals in Amerika, waar een privé-miljonair zich op de borst mag kloppen omdat hij de restauratie van een oude kapel bekostigd heeft, zoals uit een glimmend koperen bord naast de ingang blijkt, zijn mij niet welgevallig. Behoud is daar een kwestie van toeval en dat moet voorkomen worden.
De basis voor het Multatuli-Museum werd gelegd in 1910, negentig jaar na de geboorte van de schrijver en 23 jaar na zijn dood, toen er een grote tentoonstelling gehouden werd in het Stedelijk Museum. Er waren toen tientallen vertalingen bij elkaar gebracht, handschriften en onuitgegeven brieven en natuurlijk parafernalia als zijn inktstel en de sofa waarop hij overleden is. De collectie bleef enige tijd in het Stedelijk Museum, waarna ze overgedragen werd aan de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Een grote bewonderaar, C.G. Roelfsema, kwam er in 1943 achter dat het geboortehuis van Multatuli te koop stond en hij kocht het aan. Zijn droom was om daar een Multatuli-Museum te vestigen. In afwachting daarvan verzamelde hij zoveel mogelijk Multatuliana en hij ging er met zijn vrouw wonen. Rond 1955 trad hij in onderhandeling met de gemeente. Een commissie verzekerde de gemeente dat het pand zeer geschikt was voor het museum en nog vrijwel in de oorspronkelijke staat verkeerde. In 1957 verkocht Roelfsema het pand aan de | |
[pagina 15]
| |
gemeente voor een appel en een ei, onder voorwaarde dat het echtpaar boven het museum mocht blijven wonen tot de laatste van de twee overleden was. De benedenverdiepingen zouden als museum worden ingericht. De gemeente kocht het pand aan met als enige doel te kunnen garanderen dat in het geboortehuis van Multatuli zijn museum zou worden gevestigd. Sinds mevrouw Roelfsema overleden is, woont de nieuwe conservator boven de collectie. De gemeente laat het Multatuli-Genootschap overigens een bepaald niet symbolische huur betalen.
Schrijversmusea zijn er niet veel in Nederland. Ik ken er maar enkele die ook in het oude woon- of geboortehuis van de schrijver gevestigd zijn. Couperus heeft een museum in een van zijn woonhuizen, het theehuisje van Betje Wolff en Aagje Deken is geconserveerd, en bij Theo Thijssen kunnen we op bezoek gaan. Constantijn Huygens en P.C. Hooft hebben het voordeel dat ze in een dergelijk fraai huis gewoond hebben dat het alleen al daarom bewaard is gebleven. Het is schraal als we dat met het buitenland vergelijken. Daar zijn schrijvers die meer dan één museum hebben, zoals Victor Hugo, Friedrich Schiller en Charles Dickens. Ik was een paar jaar geleden in het Parijse museum van Victor Hugo en keek mijn ogen uit. Gedisciplineerde schoolklassen in uniform lieten zich gewillig uitleggen hoe het leven van de grote meester verliep. Alles was even verzorgd en educatief verantwoord. In de pastorie van de gezusters Brönte in Haworth is het even druk als in de intercitytrein tussen Den Haag en Amsterdam rond zes uur. De mooiste schrijversmusea zijn wellicht die van Goethe en Schiller in Weimar. Goethe woonde in een kolossale woning met een enorme verzameling. Het is onvoorstelbaar dat deze man zijn laatjes met penningen, vlinders en stenen binnen één mensenleven bij elkaar kon krijgen. Schiller's huis is even indrukwekkend, maar dan vanwege de tegenstelling. Hier is armoede geweest, men ruikt het nog. In deze rij past ook het Multatuli-Museum. Het is niet berekend op grote massa's, maar het laat meer zien dan alleen de boeken en handschriften en meubels van een schrijver. Het is tegelijk ook een voorbeeld van hoe er vroeger gewoond werd door de kleine burgerij van de stad Amsterdam. Meester Pennewip zou er ook geleefd kunnen hebben. Er is niets uitgebroken of verbouwd, de trappen zijn akelig smal en de kamers klein. Men kan er het verleden nog aanraken. Ik geef er soms bij verrassing college. Ik zeg de studenten niets, maar wacht tot iedereen in de collegezaal zit. Dan zeg ik: ‘Doe je jas maar aan, we gaan college op locatie geven.’ Van te voren heb ik afgesproken met de conservator dat we er terecht kunnen. Het is om de hoek. De studenten zijn steeds verbaasd over de compleetheid van de bibliotheek. Het is een genoegen er temidden van al zijn boeken te spreken over Multatuli's onuitputtelijke werk. Want hoe vaker je in Max Havelaar of Minnebrieven leest, hoe meer je bewondering toeneemt.
Hoe motiveert de Kunstraad zijn advies om de subsidie te stoppen? Het is buitengewoon navrant om te zien dat de digitalisering van de collectie tegen het Museum gebruikt wordt. Het Museum heeft er veel energie in gestopt om zijn unieke bezit via internet toegankelijk te maken. De virtuele bezoekers nemen toe, maar de werkelijke bezoekers niet. Heeft het museum dan nog bestaansrecht, vraagt de Kunstraad zich af? Maar het virtuele is op het werkelijk aanwezige gebaseerd, en kan daar niet zonder. Zo lijkt het Museum gestraft te worden voor zijn poging aan te sluiten bij de behoeften van deze tijd.
Ooit was er geen staat die het opnam voor het weerloze. Nu wel. We hebben onze eigen burgerverantwoordelijkheid voor een deel overgedragen aan de staat. We betalen belasting omdat we willen dat halvegaren en zonderlingen een menswaardig bestaan hebben. We betalen belasting omdat we in steden willen wonen waar het vuil opgehaald wordt en de straatverlichting brandt. We betalen ook belasting omdat mooie oude gebouwen niet afgebroken mogen worden, omdat we willen dat middeleeuwse handschriften geconserveerd blijven en omdat we musea willen waar kunst niet voor enkelen maar voor velen hangt. Zouden we dan niet met z'n allen willen betalen voor zo'n klein museum voor een groot schrijver? Wie wil het lam slachten? Eerder gepubliceerd in NRC/Handelsblad, zaterdag 19 juni 2004. |
|