Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 20
(2002)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdJos BuurlageHet pseudoniem Hildebrand blijft de gemoederen bezighouden. Was het een Haarlemse slagersknecht of een romanfiguur van Walter Scott die Nicolaas Beets inspireerde? Jos Buurlage komt met een heel ander voorstel. Dit moet ick mijn Man vertellen, en al
mijn Neven en Nichten,
Als mijn Susterling Hillebrant dit hoort
die selder stracx wel wat of dichten,
Ick loof niet of het sel over die hele stadt
noch wel worden verhaelt.
Aldus Trijn Jans in de slotscène van Bredero's Meulenaer. In het begin van die klucht, als zij de molenaarsvrouw Aeltje Melis vraagt om een bescheiden slaapplaats, deelt zij mee dat ze met de boot uit Leiden is gekomen. Waarschijnlijk woont zij dus in die stad en dat kan ook gelden voor haar neef Hillebrant, die zij als auteur in staat acht met het relaas van haar ervaringen in de Amsterdamse molen een groot publiek te boeien. Deze Leidse Hillebrant uit de zeventiende eeuw vertoont dus overeenkomsten met de negentiende-eeuwse Leidse student Nicolaas Beets, die als Hildebrand eveneens succes hoopt te oogsten met uit het leven gegrepen verhalen. Heeft Beets zijn pseudoniem aan Bredero te danken? In zijn bibliotheek bevond zich een uitgave van alle spelen van Bredero, die in 1622 te Rotterdam verscheen bij Pieter van Waesberge. Ik heb niet kunnen achterhalen of Beets deze editie al bezat toen hij zijn pseudoniem koos. Was dat het geval, dan staat uiteraard nog niet vast dat hij op dat moment de Meulenaer had gelezen. Het is echter zeker niet onwaarschijnlijk dat de jonge Beets deze klucht kende. De belangstelling voor de zeventiende eeuw was groot in de kringen waartoe hij in de jaren voor de Camera Obscura behoorde. In zijn dagboek, door H.E. van Gelder uitgegeven als Hildebrands voorbereiding, maakt hij regelmatig melding van correspondentie en gesprekken met Potgieter en gedachtewisselingen met Bakhuizen van den Brink. Aernout Drost leest hem voor uit een verhaal in wording over een zeventiende-eeuws onderwerp, De Pestzegen, later gepubliceerd als De Pesti- | |
[pagina 59]
| |
lentie te Katwijk. Een andere vriend, Hasebroek, schrijft in diezelfde periode Vondels Vermaking. Beets hoopt dat hij deze tekst aan het tijdschrift De Muzen zal willen afstaan. Jacob van Lennep, die Beets in zijn dagboek steeds in lovende bewoordingen beschrijft, laat in 1838 Vondel's Droom in première gaan. Een tweede mogelijk motief van de jonge Beets om Bredero te lezen is zijn onmiskenbare behoefte om kennis te maken met de grootmeesters die hem in de humoristische literatuur voorafgingen. De schouwburg bezoekt hij niet alleen voor een treurspel, maar ook voor vaudevilles, waarover hij in zijn dagboek enthousiast bericht. Voor Sterne toont hij grote bewondering. Hij schrijft enthousiast over A sentimental journey en vooral Tristram Shandy, waarvan hij een deel vertaalt en voor medestudenten ten gehore brengt. Als Beets in 1887 in Na vijftig jaar terugblikt op de Camera Obscura, neemt de bekendheid van Bredero bij het letterlievend publiek toe. Den Hertog publiceert in dat jaar in De Gids over de bronnen van Bredero's romantische spelen. Twee jaar eerder is in Amsterdam een Bredero-tentoonstelling gehouden. Bekende geleerden als Ten Brink, Moltzer, Kalff en Te Winkel werken aan een nieuwe uitgave van Bredero's verzameld werk. Hoe valt het dan te verklaren dat de schrijver van Na vijftig jaar in de reeks mogelijke bronnen van zijn pseudoniem, die hij alle verwerpt, de ontlening aan Bredero niet noemt? Misschien kende hij de Meulenaer niet en is de overeenkomst toevallig. Wellicht moeten we hem op zijn woord geloven en wist hij in 1887 echt niet meer hoe hij aan de naam Hildebrand is gekomen. Maar het is ook mogelijk dat de respectabele predikant en hoogleraar niet wilde toegeven dat hij als student zijn pseudoniem had gevonden in een licht pornografische tekst. Daarom stel ik naast de slager Hildebrand, die G.L. Slieker in het vorig nummer van dit tijdschrift heeft beschreven, Bredero kandidaat als erflater van de naam Hildebrand. | |
En ik heb ze bewaard voor jou...In het boek En ik heb ze bewaard voor jou... worden honderd literaire collecties gepresenteerd die met subsidie van Metamorfoze tussen 1997 en 2000 zijn geconserveerd en op microfilm gezet. Deze collecties behoren tot de belangrijkste literaire verzamelingen van ons land en bevinden zich in een dertigtal bibliotheken, archieven en musea. Het boek besteedt aandacht aan nalatenschappen van auteurs als Louis Couperus, Herman Gorter, Multatuli en Frederik van Eeden, maar ook aan archieven van tijdschriften als De Gemeenschap en De Gids, archieven van uitgevers als L.J. Veen, A.W. Sijthoff en De Erven F. Bohn, oude collecties kinder- en prentenboeken en nog veel meer. Verder komen de instellingen aan bod, met informatie over bezoekadressen, openingstijden, websites enzovoort. De teksten zijn door medewerkers van de instellingen geschreven. Zij hebben ook de vele prachtige illustraties van documenten in hun collecties aangedragen. Metamorfoze is een landelijk programma voor conservering van bibliotheekmateriaal en ging in 1997 van start. Het richt zich op collecties handschriften, boeken, tijdschriften en kranten van Nederlandse origine uit de periode 1840-1950 die door papierverval worden bedreigd. Metamorfoze wordt gesubsidieerd door het ministerie van OCenW en wordt gecoördineerd door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Het programma is genoemd naar de roman Metamorfoze van Louis Couperus uit 1897. Daarin wordt een literaire nalatenschap door de echtgenote van de auteur uit de prullenmand gered: ‘-Al mijn kritieken! Waarom heb je die bewaard? -Je weet, hoe slordig je er altijd meê was, trots al je netheid. Je bewaarde ze nooit. | |
[pagina 60]
| |
Ik vond dat jammer. En ik heb ze bewaard voor jou...’ En ik heb ze bewaard voor jou... (272 pagina's) kost € 9,50 exclusief verzendkosten en is te bestellen bij de Koninklijke Bibliotheek, Bureau Conservering Bibliotheekmateriaal, Chantal Keijsper, Postbus 90407, 2509 LK Den Haag, fax 070-3140427, e-mail metamorfoze@kb.nl. Meer informatie over Metamorfoze is te vinden op de website www.metamorfoze.nl. | |
Een vriendelijk gebaarDe Provinsjale Biblioteek fan Fryslân te Leeuwarden beschikt over een actieve vriendenvereniging, die twintig jaar geleden werd opgericht. Een bescheiden jubileum, dat door de activiteiten rond het honderdvijftigjarig bestaan van de bibliotheek zelf veruit overvleugeld wordt. Daarnaast slokt de fusie tussen de Provinsjale Biblioteek, het Ryksargyf yn Fryslân en het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum veel aandacht op (sinds kort gaan deze instellingen gedrieën verder onder de naam Tresoar). Toch heeft het bestuur van de vriendenvereniging niet stilletjes aan het vierde lustrum voorbij willen gaan. Dus mochten de leden onlangs een even verzorgd als lezenswaardig boekje ontvangen, geschreven en uitgegeven door een van de oprichters van de vereniging: Jacques van Gent, oud-bibliothecaris van de PBF alsook van de Universiteitsbibliotheek Leiden, en in die hoedanigheid tevens oudbibliothecaris van de Maatschappij. Het laatste verheldert enigszins waarom het boekje niet gaat over de Provinsjale Biblioteek fan Fryslân maar over de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde gevestigd te Leiden. Wel is er een duidelijke relatie met een gezichtsbepalend werkgebied van de PBF: de Friese taal- en letterkunde. Onder de titel Een vriendelijk gebaar verhaalt Van Gent op onderhoudende wijze wat de historicus en letterkundige Johan Bernard Schepers (1865-1937) ertoe bracht om in de maandelijkse vergadering van 13 januari 1933 een ruim één uur durende rede af te steken over de positie van het Fries in Nederland. Aan Schepers’ rede was herhaald gesteggel voorafgegaan over de vraag of de Maatschappij het tot haar taak moest rekenen niet alleen het Nederlands en Afrikaans maar ook het Fries te bevorderen. Schepers vond van wel en haalde tal van argumenten en anekdoten uit de kast om sceptischer aanwezigen te overtuigen. Zijn betoog mondde uit in het voorstel de statuten van de Maatschappij zodanig aan te passen dat ook Friestalige literaire werken in aanmerking konden komen voor bekroning met de C.W. van der Hoogt-prijs. Dat voorstel heeft het uiteindelijk niet gehaald, mede doordat de Friezen zelf het onderling oneens waren, maar Schepers komt niettemin de verdienste toe de zaak van het Fries welsprekend verdedigd te hebben toen dat wenselijk bleek. Het onderwerp is regelmatig in de aandacht van de Maatschappij teruggekeerd. Een voorbeeld, door Van Gent genoemd, is de voordracht over ‘het Friese vraagstuk’ die Yge Foppema op verzoek van het bestuur hield tijdens de jaarvergadering van 1949. Wel niet toevallig was de titel van zijn voordracht, ‘Het Fries in Nederland’, gelijk aan die van de rede van Schepers. Jacques van Gent, Een vriendelijk gebaar. Johan Bernard Schepers en het Fries in de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Leiden: Uitgeverij Kopwit, 2002. |
|