Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 19
(2001)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdJan StroopOp woensdag 28 februari jongstleden was het precies 125 jaar geleden dat Maatschappij-lid dr. Jan Pieter Heije onder grote belangstelling werd begraven. Tot op de dag van vandaag leeft hij voort in zijn werk, al zijn er niet veel mensen meer die weten dat hij de dichter is van liedjes als ‘Een karretje op de zandweg reed’ en ‘Zie de maan schijnt door de bomen’.
Toen dr. Heije op de ochtend van donderdag 24 februari, 1876 de geest gaf, bevond hij zich niet in zijn eigen huis, maar in dat van zijn schoonzuster Diderika Cornelia van Voorst, op het adres Keizersgracht 598 te Amsterdam. Niet dat hij ver van huis was. Jan Pieter Heije, zoals hij overigens pas na zijn dood werd genoemd, woonde met zijn vrouw op de Prinsengracht 985, op amper 500 meter afstand van het huis waar hij stierf. Het is een ongewoon tijdstip, 11 uur 's morgens, om in andermans woning ter ziele te gaan. Vermoedelijk woonde Heije er al enige tijd. In de laatste fase van zijn leven had hij uitgebreide verzorging nodig (hij stierf ‘na langdurig lijden’), een verzorging die hem in het huis aan de Keizersgracht door zijn schoonzuster en de huisgenote van de familie Van Voorst, mejuffrouw Dittlof Tjassens, wellicht beter kon worden geboden dan thuis. Heije was al jaren aan de sukkel. In zijn brieven aan de secretaris van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst klaagt hij geregeld over een steeds verergerende podagra, een uiterst pijnlijke ziekte, die eufemistisch wel ‘het pootje’ werd genoemd. Later kwam daar dan nog een hardnekkige ‘hoestkramp’ bij, die ook veel pijn veroorzaakte en hem het werken regelmatig onmogelijk maakte. Het werd erger. In een brief van 6 februari heet het: ‘schrijf aan van [der] Wens dat ik zeer krank ben’. Enkele weken later, een paar dagen voor zijn dood, schrijft hij in het voorwoord bij de uitgave (door de Vereeniging voor Muziekgeschiedenis) van Acht zes-stemmige Psalmen van Jan Pieters Sweelinck: ‘hoogstwaarschijnlijk zal 't de laatste maal zijn dat ik tot u spreke’. Hij verwachtte de dood, en dat hij zijn ‘hand (en wellicht reeds spoedig) van den ploeg moet terugtrekken’. Zijn voorgevoel bedroog hem niet: hij heeft het verschijnen van de uitgave niet meer beleefd. | ||||||||||
Nationale figuurDe dood van dr. Heije, 66 jaar oud, werd op vrijdag 25 februari gemeld door de Amsterdamsche Courant, het Nieuws van den Dag en het Algemeen Handelsblad. Alle drie deze dagbladen gaven de dagen erna ruimte aan omvangrijke herdenkingsartikelen. In toon verschilden ze nauwelijks van elkaar. Die toon treft al meteen in de eerste zin van het artikel in het Algemeen Handelsblad: ‘Amster- | ||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||
dam heeft een zijner beste burgers, ons vaderland een zijner zonen, die op allerlei wijs velen heeft goed gedaan, de kunst een wakker dienaar in enigerlei opzicht en een aantal onzer een trouwhartig vriend verloren.’ Het Nieuws van den Dag eerde zijn eerste president-commissaris (Heije was dat vanaf de oprichting in 1870) en ‘den man die zeer veel tot het welslagen der onderneming heeft bijgedragen’. Op zaterdag 26 februari verscheen in het Algemeen Handelsblad de korte ‘eenige en algemeene kennisgeving’, ondertekend door de weduwe: M.M. Heije-van Voorst. Het berichtje stond ook in de krant van maandag. Op diezelfde dag publiceerde het Nieuws van den Dag zijn derde stuk, een herdenkingsartikel door F.H.L. Tiedeman, bibliothecaris van de door Heije opgerichte Vereeniging voor Noord-Nederland's Muziekgeschiedenis. De dag erna werd dit stuk door het Algemeen Handelsblad overgenomen. En nog op
De brief waarin dr. J.P. Heije een aanvraag doet voor het stichten van een familiegrafkelder in Abbenes.
5 maart herdacht dr. Jan ten Brink in het Zondagsblad van het Nieuws van den Dag de overledene als literator. Uit deze publicitaire aandacht blijkt dat Heije op het eind van zijn leven een nationale figuur was geworden. Dat ook het streekblad Weekblad voor Haarlemmermeer, en al op vrijdag 25 februari, aandacht besteedde aan het overlijden van Heije, heeft te maken met de bijzondere band die er bestond tussen Heije en de Haarlemmermeer, in het bijzonder met het dorpje Abbenes. Abbenes ligt in het zuidelijke deel van de Haarlemmermeer, omringd door drooggelegde gronden die door de schoonvader van Heije, ds. Jan Jacob van Voorst, in 1853 waren gekocht en die vervolgens met de erop gebouwde boerderijen werden verpacht. Heije trad er vanaf 1860 namens Van Voorst op als beheerder. Heije beperkte zich niet tot het toezicht houden en leidinggeven, maar wierp zich ook op het tot ontwikkeling brengen van Abbenes. Zo zijn er in de jaren zestig mede dankzij de familie Van Voorst door Heije allerlei voorzieningen tot stand gebracht: onder meer een kerkgebouw, een bibliotheek voor kinderen en een voor volwassenen die beide voortdurend door hem werden verrijkt, en een ‘naai- en breischool’ waarvan zijn dochtertje Sophia de patronesse was en die hij royaal begiftigde om kosteloos onderwijs mogelijk te maken. ‘De gemeente Haarlemmermeer [verliest] een weldoener’, schreef het Weekblad bij zijn dood dan ook. Heije was in de loop der jaren tijdens zijn werkbezoeken om de veertien dagen ook aan Abbenes gehecht geraakt, zozeer dat hij op de dag na Allerzielen, 3 november 1869, aan Burgemeester en Wethouders van Haarlemmermeer toestemming vroeg om een gedeelte van de grond die eigendom was van zijn vrouw en haar zuster mejuffrouw D.C. van Voorst te bestemmen voor een familiegrafkelder. Die toestemming werd vrijwel per omgaande verleend. | ||||||||||
Plechtige begrafenisEn zo werd op maandag 28 februari 1876 om half twee het stoffelijk overschot van Heije in Abbenes bijgezet in dat familiegraf. Het is de enige plechtigheid die bij zijn dood heeft plaatsgevonden, want hoezeer Heije en zijn familie ook waren verbonden met de Oude Kerk in Amsterdam - hijzelf is er ge- | ||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||
doopt, hij trouwde er, zijn dochter trouwde er, zijn schoonvader was er dominee geweest, zijn geliefde Sweelinck ligt er begraven - toch zijn er geen aanwijzingen dat er voor Heije een rouwdienst in de Oude Kerk is geweest. De belangstelling voor de bijzetting was groot, ondanks de afgelegenheid van de locatie en de erbarmelijke staat van de wegen in dit seizoen. De reis van Amsterdam naar Abbenes, 30 km, duurde per koets gemiddeld wel zo'n vijf uur. Het weer was overigens redelijk voor de tijd van het jaar: het was 9o C. ‘Een lange sleep van koetsen, 50 schoolkinderen en de trouwe werklieden en dienaars van Dr. Heije volgde het lijk naar de laatste rustplaats.’ De stoet had zich geformeerd bij de boerderij waar Heije bij zijn werkbezoeken gewoon was te logeren, te weten de hoeve van Jacob Klapwijk, zijn opzichter. Deze boerderij bestaat nog; het is de boerderij die het dichtst bij de dorpskern ligt. Hij draagt de naam die Heije er in een moment van bijzonder ‘historisch’ inzicht aan heeft gegeven: ‘Heije's Vlaggelied’, zoals ook de andere boerderijen in dat deel van de Haarlemmermeer door Heije waren genoemd naar belangrijke historische monumenten als: ‘Sweelincks Orgel’, ‘Vondels Lantleeuw’, ‘Potters Stier’, ‘Hoogendorps Grondwet’, enzovoorts. De keuze voor de naam ‘Heije's Vlaggelied’ hangt samen met het toen ook zeker bij Heije zelf levende idee dat zijn ‘Vlaggelied’ (eerste regel; ‘O schitt'rende kleuren van Nederlands vlag’), op muziek van Johannes Verhulst, maar ons volkslied moest worden, in plaats van ‘Wien Neerlands bloed’. Behalve familieleden waren bij de begrafenis vrienden en vereerders aanwezig uit Haarlem, Amsterdam en Leiden, als vertegenwoordigers van de instellingen waarin Heije een belangrijke functie had bekleed, waaronder de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, het leesgezelschap Keur van Letteroogst en het Nieuws van den Dag. Het grootst was de delegatie uit de muziekwereld. Daarvan maakten deel uit de componisten Johannes Verhulst en Frans Coenen en vertegenwoordigers van de Vereeniging voor Muziekgeschiedenis en de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. Verder is de aanwezigheid opgemerkt van Pieter Dyserinck, voorzitter van het departement Haarlem van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Na een stichtelijk woord van de predikant van Abbenes, ds. Bervoets, sprak de plaatselijke onderwijzer, P. Boekel. Boekel was met Heije bevriend geraakt toen die als beheerder in Abbenes begon. Die vriendschap kreeg ieder jaar een flinke injectie op de verjaardag van Heijes dochtertje Sophia, 21 september, die in Abbenes als een feestdag werd gevierd, met traktaties en andere feestelijkheden voor de kinderen. Meester Boekel maakte zich tot tolk van die kinderen en memoreerde hoe prettig en belangwekkend Heije tot de kinderen kon spreken, en helemaal zoals een kinderziel voelt en denkt: ‘Wij zullen hem wel nimmer vergeten! Dr. Heije zal te Abbenes blijven leven, in mijn hart, in der kinderen hart, in de harten van al zijn vrienden, als ware hij niet gestorven. En nu, vaarwel getrouwe kindervriend! Ik dank u voor uw goed voorbeeld! Sluimer zacht tot hoger ontwaken!’ Twee meisjes legden vervolgens ieder een immortellenkrans op de kist terwijl meester Boekel de kinderzang leidde in het lied ‘Avondbede’, op muziek van Johannes van Bree, dat de kinderen een half jaar eerder ook gezongen hadden, toen de heer en mevrouw Heije op 14 november van het vorige jaar in Abbenes hun 25-jarig huwelijksfeest vierden: Kinders! Zult gij slapen gaan,
Bidt met zulk een vroom gemoed,
Of ge 't voor het leste doet
En misschien niet op zult staan.
| ||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||
Dankt voor 't goed dat God u gaf,
Hem, die 't u geschonken heeft;
Smeekt voor 't kwaad dat gij bedreeft,
Onzen Heer's vergeving af.
d'Oogjes, door den slaap bezwaard,
Mogen dan ter ruste gaan;
Vrolijk zult gij ze openslaan
In den hemel als op aard!
Twee jongens legden hierna ook hun kransen neer. Professor A.D. Loman, die nu namens de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst het woord nam, was zichtbaar aangedaan. Voor hem was Heije de man aan wie Toonkunst onnoemelijk veel te danken had. Heije was bij de opbouw ervan tegelijk de strijder en de arbeider geweest, met in de ene hand het zwaard, de troffel in de andere. Ruim dertig jaar was hij de ziel geweest van de organisatie die zoveel gedaan heeft voor de waardering van de kunst die hij bovenal liefhad. Namens de familie werd een dankwoord uitgesproken door Wilhelm Zervas, Heijes schoonzoon, die de reis uit Keulen zonder zijn vrouw Sophia had moeten ondernemen, omdat zij veertien dagen eerder was bevallen van een dochtertje, Elsa. Na de toespraak van Zervas werd de kist neergelaten en ging ieder zijns weegs. | ||||||||||
Eenvoudig gedenktekenMinder dan twee weken na de begrafenis, op zaterdagavond 11 maart, werd in het lokaal Diligentia te Amsterdam een vergadering gehouden van de hoofdonderwijzers aan de openbare scholen in Amsterdam. De vergadering was uitgeschreven door P. Boekel, de onderwijzer van Abbenes, en verder door onder anderen W.H. de Groot, J.H. Swildens en C.H. den Hertog. Onderwerp van bespreking was de ‘oprigting van een gepast gedenkteeken op dr. Heije's graf door de nederlandsche jeugd’. Tot voorzitter der commissie werd aangewezen C.H. den Hertog, die later de schrijver zou worden van een van de bekendste klassieke grammatica's van het Nederlands, Nederlandse Spraakkunst. Dat juist deze persoon bij een monument voor Heije was betrokken, heeft ongetwijfeld te maken met zijn functie als onderwijzer in de Haarlemmermeer in de jaren 1869 tot 1872. Boekel en hij waren letterlijk naaste collega's. Ze zullen elkaar regelmatig hebben gesproken en beiden zullen bewonderaars van Heije zijn geweest. Die bewondering stak Den Hertog ook nu niet onder stoelen en banken. Tijdens de vergadering betoogde hij in den brede wat Nederland in Heije had verloren, en hoeveel dankbaarheid de jeugd hem was verschuldigd voor de wijze waarop hij met haar wist om te gaan en met haar wist te spreken in keurige vormen, gepaard aan bevattelijkheid. ‘Het was daarom dat bij eenigen [lees: Boekel en Den Hertog!] het denkbeeld is gerezen, om de nederlandsche jeugd in de gelegenheid te stellen als blijk van erkentelijkheid voor hetgeen dr. Heije heeft gedaan, een eenvoudig gedenkteeken op zijn graf te plaatsen.’ Elk kind zou daaraan één cent mogen bijdragen. De vergadering was enthousiast, maar de vraag bleef wie het gedenkteken moest oprichten. De Nederlandse jeugd zonder de organisaties erbij te betrekken die uit achting voor de overledene misschien ook wilden bijdragen? Besloten werd dat het monument er in de eerste plaats zou komen vanwege de Nederlandse jeugd, maar dat de commissie zich met de bedoelde organisaties in verbinding zou stellen. De inzameling van de gelden verliep niet zo voorspoedig als de commissie had verwacht en gehoopt. Dat valt af te leiden uit het krantenbericht, gedateerd 10 april 1876, waarin de commissie zich om een bijdrage wendde tot ‘die Ouders, wier kinderen geene school mochten bezoeken’. Dat heeft niet veel geholpen, want in juli was de situatie nauwelijks beter. Op 11 augustus berichtte de Amsterdamsche Courant dat de commissie er toch toe kon overgaan de uitvoering van het gedenkteken op te dragen aan de heer W.B.G. Molkenboer, leraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool en beeldhouwer te Leeuwarden. Molkenboer was 33 jaar oud toen hem de eer te beurt viel, die hij waarschijnlijk dankte aan zijn vriendschap of contacten met een van de leden van de commissie. Maar dat neemt niet weg dat het ontwerp dat hij eerder had gepresenteerd door deskundigen ‘eenvoudig, maar zinrijk en gepast’ was bevonden. Molkenboer was een snelle werker, want op zaterdag 14 oktober kon de onthulling plaatsvinden. De commissie was op die dag al vroeg naar Abbenes getogen en werd daar door de familie op de vriendelijkste wijze | ||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||
ontvangen in de boerderij ‘Vondels Lantleeuw’, gelegen naast die van Klapwijk, ‘Heije's Vlaggelied’. Het was heerlijk weer toen omstreeks één uur de plechtigheid begon. Aanwezig waren Burgemeester en Wethouders van de gemeente, de dijkgraaf en andere genodigden. Na het welkomstwoord van de voorzitter van de commissie, C.H. den Hertog, was het de beurt aan de schooljeugd om een lied uit Heijes zangbundel te zingen, ‘Groen takje’, onder leiding natuurlijk van meester Boekel. Den Hertog schetste een beeld van de overledene, waarna het monument werd onthuld. Het bleek te bestaan uit een terrasvormig onderstuk met daarop een soort stèle. Boven de inscriptie met Heijes naam ziet men een symbolisch te duiden compositie: binnen een lauwerkrans bevinden zich twee omgekeerde fakkels als zinnebeeld van de dood; daartussen stijgt een vlinder op, wat de opstanding moet uitdrukken. In het bovenste gedeelte zijn attributen aangebracht die Heijes werkzaamheden moeten verbeelden, waaronder een lyra als symbool van de muziek. Heijes dochter Sophia was dit keer wel aanwezig. Ze legde een verse bloemkrans op de grafzerk. Haar man, Wilhelm Zervas, bedankte de Nederlandse jeugd, de commissie en ten slotte de beeldhouwer. De heer Swildens, penningmeester van de commissie, droeg een gedicht voor dat een bewonderaar van Heije hem had toegestuurd. De kinderen zongen nog het lied ‘Vleugelen’, dat begint met de regel ‘Een lied, een lied uw leven lang’, dezelfde regel die door de beeldhouwer op de achterzijde van het monument is aangebracht. Ten slotte nam Den Hertog nogmaals het woord, nu om de plechtigheid te besluiten. Het is niet onaannemelijk dat de familie de gasten na afloop niet meteen de lange terugreis langs de eentonige Hoofdweg Oost heeft laten aanvaarden, maar heeft gezorgd voor een bescheiden onthaal. Op zaterdag 4 november belegde de commissie Gedenkteken-Dr. Heije een laatste bijeenkomst om tegenover de onderwijzers verantwoording af te leggen van de besteding van de bijeengebrachte gelden. Uit de afrekening van de penningmeester is niet af te leiden of de corporaties (Nut, Toonkunst en andere) die men om medewerking had gevraagd, daar ook gevolg aan hebben gegeven. Het honorarium van beeldhouwer Molkenboer voor het leveren en plaatsen van het monument bedroeg ƒ 960,28. Nadat de boeken in orde waren bevonden, werd de penningmeester gedechargeerd. Den Hertog sprak een gepast slotwoord, waarna de commissie werd ontbonden. | ||||||||||
NachlebenIn de jaren die volgden, werd wel duidelijk dat het stichten van een familiegraf in Abbenes niet alleen de wens was van de eerstbegravene, maar dat ook andere familieleden er achter stonden. Op woensdag 15 december 1880 werd er bijgezet de zevenjarige Alfred, zoontje van Wilhelm Zervas en Sophia Heije, woonachtig te Keulen. Ook alle volgende personen die in het familiegraf te Abbenes werden bijgezet, woonden in Keulen. Na Alfred was dat zijn moeder Sophia, die 41 jaar oud was toen ze op 21 juli 1893 stierf. Op 27 november vond de bijzetting plaats van Diderika Cornelia van Voorst, de schoonzus van Heije, die haar zuster Maria Margaretha naar Keulen gevolgd was toen die na de dood van Heije al in hetzelfde jaar, 1876, was verhuisd naar Keulen, waar haar dochter Sophia woonde. Wanneer Cornelia - dat was haar roepnaam - naar Keulen is verhuisd, is niet bekend. De laatste die in het familiegraf werd bijgezet was Heijes weduwe, Maria Margaretha, die toen ze stierf 78 jaar oud was en al 27 jaar lang in Keulen woonde. Ook bij deze laatste bijzetting in het familiegraf, op vrijdag 23 januari 1903, was er een sobere plechtigheid waarbij opnieuw de notabelen, burgemeester en dominee, acte de présence gaven. En zoals iedere keer werd er ook nu weer in de kranten over bericht. Heije was nog niet vergeten. Dan lijkt het stil te worden rondom het familiegraf in Abbenes. Bijzettingen vinden er na 1903 niet meer plaats. Maar enkele jaren later, in 1906, haalt het familiegraf toch weer de krant, nu vanwege plannen van de eigenaar van de grond om alle bomen eromheen te rooien, wat als een ramp werd beschouwd, ook omdat de Haarlemmermeer toch al zo weinig natuurschoon had. In juli 1908 is van dat rooien nog niet veel gekomen, want de krant schrijft dan over de grote bosrijke omgeving van het graf. Maar die zal er nu eindelijk dan toch aan moeten geloven. De eigenaar wil er land- | ||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||
bouwgrond van maken. Het bericht daarover heeft een commissie doen ontstaan onder leiding van J. Berrevoets uit Abbenes en met als leden onder anderen W. van den Berg te Amsterdam en Heijes broer Hendrik uit Den Haag. Het doel was geld in te zamelen om het behoud van de omgeving van het graf mogelijk te maken; wat dat inhoudt, wordt niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het comité succes heeft gehad, want in 1913 was het plantsoen in elk geval nog intact, zij het in ‘verwilderde toestand’. De commissie die zich op 21 januari 1913 vormde, wilde geld inzamelen om graf en plantsoen aan te kopen en in orde te laten brengen. Bloemist Kerssen uit Aalsmeer kreeg opdracht een en ander te verzorgen. Uit de beschrijving van het resultaat, ‘om het graf heen een cirkelvormige rij van verschillende soorten van hulst’, enzovoorts, is op te maken dat er sindsdien aan het plantsoen niet veel meer is veranderd. Het ligt er nog steeds zo bij. Wel is er voortdurend onderhoud gemeld. In 1979 was nog een omvangrijke restauratie van de grafsteennodig. Het behoud van het graf en zijn omgeving is sinds januari 1983 goed gewaarborgd, want toen werd het geheel tot gemeentelijk monument verklaard. Herdenkingen van de persoon van Heije zijn niet meer te verwachten, zeker niet op het niveau waarop dat in de voorvorige eeuw nog geschiedde. Toen trokken de kinderen van Abbenes ieder jaar op de eerste vrijdag in maart, dat is de vrijdag na Heijes geboortedag, 1 maart, in optocht naar zijn graf, zongen daar een Heije-lied en maakten er vervolgens op kosten van het Heijefonds een feestdag van. En een Nationale Herdenking zoals bij zijn honderdste geboortedag, 1 maart 1909, met een academische zitting van de Universiteit van Amsterdam, een grote muziekavond in het Concertgebouw te Amsterdam en tezelfdertijd een in Bellevue en een in De Doelen in Rotterdam, gezwegen nog van allerlei bijeenkomsten in kleinere plaatsen, nee dat zit er niet meer in. De huidige directeur van het orthopedagogisch centrum van de J.P. Heijestichting te Oosterbeek voor zwakzinnige kinderen, een stichting die dankzij donaties tot stand is gekomen bij datzelfde eeuwfeest in 1909, moest bekennen niet te weten wie Heije was. Maar het familiegraf en de royale beplanting eromheen bevinden zich tegenwoordig in goede staat. Pelgrims zijn er nooit te vinden. Wel komen dagelijks vele duizenden in de nabijheid van het graf, zonder het te weten, zoals ze ook niet weten dat Heije de dichter is geweest van ‘De Zilvervloot’. De snelweg A44 loopt er langs op minder dan 500 meter en vanuit de trein die van Leiden naar Schiphol gaat, zijn aan de linkerkant de hoge bomen te zien die Heijes monument omringen en in de herfst, als hun blaren gevallen zijn, zie je zelfs een gedeelte van het monument. | ||||||||||
Geraadpleegde archieven en literatuur
|
|